| |
| |
| |
Hoofdstuk 7.
Een spannende achtervolging. Gerben neemt een bad. Cor vangt een snoek.
Het beloofde een mooie dag te worden. De ochtendnevel, die laag over de velden hing, trok snel op. Hielke en Sietse waren al vroeg op.
Het kwetteren van de spreeuwen en het gekraai van buurmans haan klonk zó vrolijk, dat de jongens zich haastten, om buiten te komen.
‘Ik stel voor om met de boot de polder in te gaan,’ zei Hielke. ‘'t Is er nu op z'n mooist, met al die vogels en dan gaan we in de oude vaart vissen.’
Sietse vond het best en nadat se hun hengels en een paar boterhammen hadden gehaald, waren ze klaar om te vertrekken. Daar kwam Cor nog aanhollen. Hij wilde natuurlijk ook graag mee. Nadat Cor ook wat brood had gehaald, konden ze vertrekken.
‘Hebben jullie nog een hengel voor mij?’ vroeg Cor. ‘Ik heb enkel maar een snoer.’
De tweelingen hadden evenwel geen hengel voor hem, maar Hielke wist raad. Hij bond het snoer van Cor achter aan de boot.
‘Misschien vangen we er een snoek mee, 't is nogal sterk,’ was z'n oordeel.
En zo begon dan de tocht naar de polder. Aan
| |
| |
de andere zijde van het dorp lag de zogenaamde ‘Hoge Brug’. Daar voeren ze onderdoor en dan lag de oude vaart, die midden door de polder liep, voor hen. Vroeger was deze vaart de enige verbinding met het meer, maar voor de steeds groter wordende schepen had men een nieuw kanaal moeten graven. Dit bespaarde ook veel tijd, want de oude vaart maakte veel bochten en kwam pas een heel stuk verder in het meer uit. De pramen van de boeren kwamen hier nog wel, maar verder was er geen scheepvaart meer. De vissen, die in de regel niet op lawaai zijn gesteld, hadden er een goed verblijf en het was dan ook algemeen bekend, dat men daar heel wat kon vangen. Maar, het was er verboden. Dat wisten Hielke en Sietse ook wel, maar och, die paar visjes, die zij vingen, daar zou de politie wel niet naar kijken, dachten ze en dus snorde de ‘Kameleon’ brutaal tussen de groene weilanden door. Wilde eenden vlogen kwakend uit de rietkragen op. Kieviten scheerden rakelings over de boot, om dan wilde buitelingen boven het weiland te gaan maken.
‘Wat doen die vogels gek,’ vond Cor.
‘Ze willen de aandacht trekken,’ legde Hielke hem uit ‘om je op die manier steeds verder van hun nest vandaan te lokken.’
‘Daar heb je Gerben,’ wees Sietse vooruit.
Ze naderden een praam, waarin Gerben mest vervoerde. Hij zag de jongens ook en ging boven
| |
| |
op de loopplank staan, die over de praam lag, om de ‘Kameleon’ eens goed te bekijken.
‘Is dát nu de mooiste boot van 't dorp?’ spotte hij. En toen hij de naam las, riep hij uit: ‘Kamelenjong? Wat idioot. Een boot is toch geen kameel? En jullie kunnen het warempel nog niet eens goed schrijven. Wat een domkoppen!’ Hij sloeg zich op de knieën van onbedaarlijke pret.
De loopplank, waarop Gerben stond, stak gedeeltelijk buiten boord. Sietse lette wel op Gerben, maar niet op de plank en dus.... voer de ‘Kameleon’ precies tegen het uiteinde der plank, die met een ruk opzij werd geduwd. Door de onverwachte schok verloor Gerben zijn evenwicht. Even zwaaide hij nog wild met zijn armen door de lucht, maar viel dan languit achterover in de mest. De jongens gierden van het lachen. Gerben brulde als een leeuw. Hij uitte de vreselijkste dreigementen, maar Sietse wachtte niet af, of hij ze ook ten uitvoer zou brengen en gaf de motor vol gas. In een oogwenk hadden ze de praam een eind achter zich gelaten. Gerben klauterde al schreeuwende op de wal, waar hij nog met zijn vuisten stond te schudden. Dan zagen ze, tot hun verbazing en pret, hoe hij gekleed en wel te water sprong, om zich te reinigen.
‘Dat was erg onsmakelijk,’ vond Cor, ‘ik zou niet graag boer willen wezen.’
| |
| |
De ‘Kameleon’ snorde intussen lustig voort langs de hoge rietkragen. Bij een weiland, waar het riet gedeeltelijk was weggemaaid, legde Sietse aan. Hier gingen ze vissen. Het duurde niet lang, of Cor, die er bij zat toe te kijken, omdat hij geen hengel had, kon de eerste baars van Hielke in ontvangst nemen en in de emmer gooien. Ze vingen er in een uur tijds veertien, maar toen was het plotseling uit met de vangst. De dobbers bleven roerloos op het water liggen. Cor vlijde zich in 't gras en viel weldra in slaap. Een paar kalveren naderden hem nieuwsgierig. Hielke en Sietse rolden hun snoeren op. 't Was toch niets meer gedaan.
‘Kijk daar eens,’ fluisterde Hielke, naar Cor wijzend.
Een kalf kwam voorzichtig met zijn zwarte snoet bij Cor's hoofd en gaf hem onverwachts een lik over zijn neus.
‘Welterusten, tante,’ mompelde Cor.
Hielke en Sietse barstten in lachen uit.
‘Wat is er?’ schrok Cor wakker.
‘Je zei “tante” tegen een kalf,’ hikte Sietse. ‘Je krijgt zeker iedere avond een nachtzoen van haar.’
Cor kreeg een kleur en om zijn verlegenheid te verbergen, joeg hij de kalveren weg, die wild met hun poten in de lucht schopten en over het veld galoppeerden. Dit werd de jongens bijna noodlottig.
| |
| |
De opgejaagde kalveren trokken namelijk de aandacht van twee marechaussees, die daar ook met een motorboot waren, op zoek naar vissers. Terwijl onze vrienden nog vrolijk naar de gekke sprongen van de kalveren stonden te kijken, naderde de politieboot snel het weiland.
Plotseling zei Hielke: ‘Stil. Luister. Er komt een motorboot aan.’
Nu hoorden de anderen het ook. Sietse sprong direct in de boot, om langs de rietkragen te kunnen kijken. Wat hij toen zag, deed hem een ogenblik verstijfd staan. Dan drukte hij meteen op de starter en maakte daarbij een gebaar tegen Hielke en Cor, om ogenblikkelijk aan boord te komen.
‘Politie,’ riep hij gedempt. Meteen greep Hielke de hengels en gevolgd door Cor, sprong hij aan boord. De schroef draaide al en dan schoot de ‘Kameleon’ vooruit, haar heil zoekend in een overhaaste vlucht. Een spannende race volgde. Met vijftig meter voorsprong vloog de trouwe ‘Kameleon’ een hoek om.
‘Hé daar, stop!’ riepen de marechaussees, maar daar luisterden de jongens niet naar. Ze maakten zich zo klein mogelijk en toen hun achtervolgers ook de hoek omkwamen, zagen ze de vluchtende boot al een stuk verwijderd, terwijl van de bemanning zo goed als niets te zien was.
‘Die is ons te vlug af,’ zei de wachtmeester spijtig.
| |
| |
‘Kun je nog een naam onderscheiden?’ vroeg hij aan zijn collega, die door een veldkijker zat te turen.
‘Ik zie alleen maar de pet van de bestuurder,’ antwoordde deze.
‘We zullen ze tot het meer achtervolgen,’ besliste de wachtmeester. ‘Misschien hebben we nog op de een of andere manier geluk.’
Sietse gluurde telkens achterom en zag met voldoening, dat de ‘Kameleon’ de afstand zienderogen vergrootte.
‘'t Lijkt de “Vliegende Hollander” wel,’ mopperde de wachtmeester. ‘Die kerels hebben een verdraaid sterke motor. Ik geloof beslist, dat hij speciaal voor de stroperij gebouwd is.’
‘We zijn gauw bij het meer,’ zei Sietse, ‘dan kan niemand ons meer wat maken.’
Nauwelijks had hij dit gezegd, of de motor begon langzamer te lopen, totdat hij helemaal stopte.
‘Wat nu?’ schrok Cor.
‘Is de benzine op?’ vroeg Hielke.
Sietse schroefde de tank open en zag, dat die inderdaad schoon leeg was.
‘Ik geloof, dat ze stil liggen,’ meldde de marechaussee, die door de kijker de ‘Kameleon’ steeds in het oog hield.
‘Goed zo, dan hebben ze zeker averij. We krijgen ze dus toch nog te pakken,’ verheugde zich de wachtmeester.
| |
| |
Maar de Klinkhamertjes hadden nog een reserveblik benzine bij zich en vlug begon Sietse de tank te vullen.
De marechaussee met de kijker meldde dit allemaal en de wachtmeester begreep, dat ze hen vlug moesten inhalen, anders waren ze alweer vertrokken. Maar de politieboot kon nu eenmaal niet harder en wat de wachtmeester ook probeerde, hij kon toch niet verhinderen, dat bij een afstand van nog geen honderd meter, de ‘Kameleon’ er opnieuw vandoor ging. Zijn snelheid was nu zo groot, dat het water hoog tegen de wallen opliep en er grote stukken riet lossloegen, die naar het midden van de vaart dreven.
‘Wat een brutale schipper,’ schold de wachtmeester, ‘dat vernielt hier de boel ook nog. Als ik hem te pakken krijg, zal hij een flinke boete moeten betalen.’
Maar de ‘Kameleon’ had het meer bereikt en als een los gelaten vogel vloog hij het wijde watervlak op.
De marechaussees, die even later arriveerden, hadden het nakijken.
‘We zullen even het signalement van die boot opnemen,’ bromde de wachtmeester, terwijl hij zijn notitieboek te voorschijn haalde.
‘Wat voor model is het?’
‘Race-model,’ antwoordde zijn collega.
‘En de kleur?’
‘Groen.’
| |
| |
De wachtmeester keek op en riep dan driftig: ‘Maar man, ben je kleurenblind? Dat is niet groen, maar rood of bruin!’
‘'t Is gek,’ vond de ander, ‘nu lijkt het wel blauw.’
‘Blauw? En net zei je groen!’ De wachtmeester keek zelf nog eens scherp en ontdekte dan, dat de kleur geel was.
‘Wel verdraaid,’ hij sloeg kwaad zijn boekje dicht, ‘die boot is behekst. Kijk maar, nu is hij plotseling zwart. Kom, we gaan de stad even waarschuwen.’
Om de politie te misleiden, had Sietse koers gezet naar de stad, maar toen de wal niet meer te onderscheiden was, zwenkten ze terug naar hun dorp. Precies om vijf uur waren ze thuis.
‘En.... hebben jullie veel vis gevangen?’ vroeg Klinkhamer spottend.
‘We hebben veertien baarzen, vader,’ Hielke stapte met de emmer aan wal en wierp de vangst in het gras.
‘Dat is lang niet gek,’ vond Klinkhamer, ‘'t zijn flinke knapen. En Cor, wat heb jij gevangen?’
‘Een snoek,’ lachte Cor en herinnerde zich dan plotseling, dat zijn snoer nog steeds achter de boot hing.
Vlug ging hij het binnenhalen en warempel, er zat iets aan.
Klinkhamer, die in de veronderstelling was,
| |
| |
dat de jongens werkelijk een snoek achter de boot hadden aangesleept, merkte op, dat dat toch riskant was.
‘Ja maar,’ antwoordde Cor opgewonden, terwijl hij als de drommel het snoer inpalmde, ‘ik wist niet, dat er een aan zat.’
‘Voorzichtig hoor, anders breekt de lijn,’ waarschuwde Klinkhamer. Toen eindelijk de ‘snoek’ bovenkwam, bleken het een paar oude schoenen te zijn. En toen Cor goed keek, herkende hij zijn eigen bedorven paar, dat tante een dag te voren in het water had gegooid. Klinkhamer sloeg zich bulderend van het lachen, op zijn knieën.
‘Neen maar,’ riep hij, ‘die is goed. Neem ze mee, Cor en laat je vangst aan je tante zien.’
Sietse wierp ze evenwel zo ver mogelijk de vaart weer in.
‘Je moet geen oude koeien uit de sloot halen,’ zei hij.
Dan gaf hij Cor zes baarzen en zo gingen ze allen voldaan naar huis.
‘En,’ vroeg Klinkhamer aan tafel, ‘hoe liep de motor?’
‘Als een dief,’ bromde Hielke en zijn vader begreep niet, waarom de jongens ineens zo'n verschrikkelijke pret hadden.
Twee dagen later kwamen de beide marechaussees de smederij binnen. Ze waren op de
| |
| |
fiets rond het meer geweest en nu was de voorband van de wachtmeester lek.
Klinkhamer riep zijn beide jongens, om te helpen, maar nauwelijks zagen Hielke en Sietse, wie de klanten waren, of ze schrokken zo geweldig, dat de wachtmeester hen oplettend aankeek en dan plotseling vroeg: ‘Hebben jullie een raceboot?’
‘Wat zegt u?’ vroeg Klinkhamer verbaasd.
‘Hebben uw zoons een raceboot?’ herhaalde de wachtmeester.
‘Een raceboot? Neen maar, die is goed. Zegt u maar gerust, een drijvende zandbak. Hij gaat niet sneller dan een slak in een teerton. Gaat u maar kijken, daar ligt-ie.’
De marechaussees liepen het grasveldje over naar de vaart, maar toen ze de ‘Kameleon’ zagen, vonden ze, dat die totaal niet op een raceboot leek.
Hielke en Sietse, die flink in angst zaten, dat de politiemannen hun boot zouden herkennen, voelden zich dan ook geweldig opgelucht, toen de marechaussees lachend terugkwamen en tegen Klinkhamer zeiden dat ze nog nooit zo'n lomp bootje gezien hadden.
Even later was de band geplakt en konden zij hun weg vervolgen.
‘Ze zoeken een raceboot,’ zei Klinkhamer tegen zijn zoons. ‘Hebben jullie er niet een ontmoet?’
| |
| |
‘Ja, daar ligt ie,’ wees Sietse naar de ‘Kameleon’.
Klinkhamer schoot nogmaals in de lach. ‘Een raceboot! Is het niet komiek?’
‘Nou, en of!’ antwoordden zijn glunderende zoons uit de grond van hun hart.
|
|