| |
| |
| |
Hoofdstuk 5.
De proefvaart. Hoe de ‘Kameleon’ een goede dienst bewijst aan een arme visserman.
Klinkhamer had een kap over de motor geplaatst en nu kon de boot dan eindelijk weer in het water. Dat ging nogal vlot. Met de hulp van Cor duwden Hielke en Sietse de ‘Kameleon’ op rolletjes naar de walkant en toen gleed de boot vanzelf in het natte element.
‘Hoera,’ riep Cor, ‘nu varen we het zeegat uit!’
Vol verwachting namen ze in hun boot plaats. Sietse startte de motor en dan gingen ze met een matig gangetje de vaart door, in de richting van de brug.
‘We kunnen er royaal onder door,’ schatte Hielke en hij had gelijk.
‘Ik hoef me niet eens te bukken,’ zei hij en om dit te bewijzen, ging hij rechtop staan, maar stootte meteen zijn hoofd tegen een ijzeren balk.
‘Au!’ riep hij. ‘'t Is toch lager, dan ik dacht.’
‘Dat hoor ik,’ grinnikte Sietse.
De brug was gepasseerd en toen lag het grote, glinsterende meer voor hen.
‘Ruimte genoeg,’ wees Cor over het watervlak. ‘Laat hem nu maar op volle kracht varen, Sietse.’
| |
| |
Geleidelijk gaf Sietse meer gas. De ‘Kameleon’ ging steeds vlugger. Dan stak hij zijn steven geheel uit het water omhoog en ging er met aanzienlijke snelheid vandoor. De jongens schreeuwden tegelijk: ‘'t Is warempel een raceboot!! Hoera!’
En inderdaad! De zo geminachte ‘Kameleon’ bleek zich gerust met een raceboot te kunnen meten.
De motor, die precies op de goede plaats in de boot gesteld bleek te zijn, trok met zijn sneldraaiende schroef het achtereind diep in het water, waardoor de stompe neus zover omhoog kwam, dat hij ten slotte geheel boven water uitstak.
In deze stand kreeg de ‘Kameleon’ zo'n gunstig glijvlak, dat de motor hem met gemak voortstuwde en hij aldus een geweldige snelheid ontwikkelde. Zodra Sietse de vaart temperde, zakte de steven terug in het water en lag de ‘Kameleon’ weer vlak. Afwisselend lieten ze de boot snel of langzaam varen. Dan probeerden ze, hoe vlug ze rond een tonbaken konden zwaaien, waarbij Sietse zich even vergiste en ze pardoes over het baken heenvoeren. ‘Boem, boem,’ klonk het onder tegen de bodem en dan dook de ton achter de boot weer op.
Maar dit had tot gevolg, dat het roer onklaar raakte en zo voeren ze stuurloos op een groot schip af, dat reeds vrij dicht was genaderd.
| |
| |
‘Pas op,’ schreeuwde Hielke, ‘we vliegen te pletter!’
‘'t Roer is stuk!’ hijgde Sietse.
Meteen stopte hij de motor en greep dan kordaat onder de boot, tot hij het roer te pakken had en zo stuurde hij de ‘Kamelon’ rakelings langs het schip.
‘Beter uitkijken, jongens,’ riep de schipper.
‘Komt in de bus,’ riep Cor terug, terwijl hij het angstzweet nog van zijn voorhoofd veegde. Als Sietse niet zo flink geweest was, had hij nu misschien al op de bodem van het meer gelegen. Hij nam zich dan ook voor, om zo spoedig mogelijk te leren zwemmen.
‘Er is een kabeltje kapot,’ zei Sietse. ‘Geef me eens een stuk touw.’
Terwijl ze zacht wiegend op de golven ronddobberden, probeerde Sietse het roer te repareren. Vanaf de stadskant naderde een roeiboot met een luid-puffende aanhangmotor. Er zaten enige opgeschoten jongens en een man in.
‘Die hebben het op ons voorzien,’ wees Cor. ‘Kijk maar, ze sturen hier recht op aan.’
Sietse legde juist een laatste knoop in het touw en zo was het stuur weer bruikbaar. Dan voeren ze kalm verder. De roeiboot volgde hen. En daar de ‘Kameleon’ maar langzaam ging, haalden de vreemdelingen hen zienderogen in.
‘Hallo, jongens,’ riepen ze, ‘hebben jullie benzine voor ons?’
| |
| |
Cor, die de achtervolgers aandachtig opnam, zei zacht: ‘Ik geloof, dat het inbrekers zijn. Ja, nu zie ik het duidelijk. Die man noemen ze de “Sluwe”. Hij heeft al dikwijls achter slot en grendel gezeten. M'n vader is commissaris van politie, weet je en die heeft mij de “Sluwe” eens aangewezen op straat.’
‘Dan krijgen ze geen benzine,’ besliste Sietse en liet de motor sneller draaien.
De afstand tussen de ‘Kameleon’ en zijn achtervolgers bleef nu gelijk. De stadsjongens probeerden, door er bij te roeien, de ‘Kameleon’ toch nog in te halen, maar Sietse zorgde er wel voor, dat hun motor dan weer even sneller liep. En wat de achtervolgers ook probeerden, die ‘vermaledijde bak’ van die kwajongens was niet in te halen. De vrienden genoten. Cor lachte hun belagers uit en riep: ‘Kom dan, we hebben benzine genoeg!’
Daar veranderde de roeiboot van koers. Ze gaven blijkbaar de achtervolging op en stevenden recht op een visser af, die daar, midden op het meer, zijn aalfuiken lichtte.
Sietse stuurde in een grote boog terug.
‘We gaan naar huis,’ zei hij, ‘dan kunnen we het roer beter repareren.’
Cor en Hielke hielden voortdurend de lui uit de stad in het oog. Deze lagen nu naast de visser en kochten zeker aal van hem. Plotseling zagen ze de visser heftig met zijn armen
| |
| |
zwaaien, waarop de bandieten er meteen vandoor gingen.
‘O jee, zie je dat?’ riep Cor. ‘Daar bestelen ze vast en zeker zo'n arme visser.’
‘Dat zullen we hen betaald zetten,’ zei Sietse en op volle kracht stuurde hij op de visser af.
In een oogwenk waren ze bij hem. De man zag hen eerst vol vreugde naderen, maar keek enigszins teleurgesteld, toen hij maar drie jongens ontdekte.
‘Kunnen we u helpen?’ vroeg Hielke. ‘Ik dacht, dat u met uw armen zwaaide.’
‘Dat deed ik ook, m'n jongen. Zie je die schurken daar? Ze vroegen me om aal en toen ze moesten betalen, lieten ze een tien guldenbiljet zien. Ik haalde m'n portemonnaie te voorschijn, om te wisselen en rits.... pakten ze me al m'n geld af. Daar gaan ze nu.’
‘Stapt u maar in onze boot,’ nodigde Sietse uit. ‘We varen veel vlugger dan zij. U kunt uw eigendom gemakkelijk terug halen.’
Even weifelde de visser. Wat moest hij met drie jongens tegen zo'n stel beroepsmisdadigers beginnen? Maar toen hij de vastberaden blikken van de vrienden zag, bond hij zijn roeiboot aan een staak en stapte over. Meteen schoot de ‘Kameleon’ vooruit en achtervolgde snel de dieven. De visser stond voorin en riep reeds van ver: ‘Wacht maar, schavuiten! We zullen jullie wel krijgen!’
| |
| |
Onthutst zagen de oplichters de aanstormende ‘Kameleon’ naderen.
‘O, 't zijn die kwajongens maar,’ sprak de ‘Sluwe’. ‘Laat ze maar komen. Ik vind het wel grappig.’
Reeds voeren de boten naast elkaar met een paar meter tussenruimte.
‘Geef ogenblikkelijk m'n geld terug, of er gebeurt iets,’ dreigde de visser, ofschoon hij zelf niet wist, wat er zou kunnen gebeuren.
Een hoongelach was het antwoord.
‘M'n vader is commissaris van politie. Ik ken je wel, Sluwe!’ riep Cor.
Verrast keek de man op. Dan vloekte hij verschrikkelijk en smeet woest een leeg groenteblik naar de vrienden.
‘Schiet op,’ schreeuwde hij schor, ‘of we maken gehakt van je!’
‘Eerst m'n geld terug!’ hield de visser aan. ‘Ik waarschuw jullie voor 't laatst hoor!’
Als antwoord stuurden de bandieten plotseling op de ‘Kameleon’ aan, maar Sietse week behendig uit en draaide in een grote boog om hen heen, om dan vervolgens met volle snelheid recht op de dieven aan te stormen.
‘Ik vaar ze ondersteboven,’ sprak hij vastberaden.
‘We jagen jullie naar de kelder’, schreeuwde de visser opgewonden.
Hij zag plotseling, wat een macht ze hadden
| |
| |
met zo'n snelle, sterke boot als de ‘Kameleon’. De dieven, die de stevige snuit, hoog uit het water, op zich zagen aanstormen, onderschatten het gevaar, dat ze liepen, geenszins. Door het roer gauw om te gooien, probeerden ze de aanvaring te voorkomen. Doch Sietse liet het zover niet komen en behendig zwenkte hij om de roeiboot heen. De grote golf, die achter de ‘Kameleon’ aanrolde, spoelde evenwel over de rand van de roeischuit, zodat daar heel wat water binnen kwam. De aanhangmotor verdween een moment geheel onder water en staakte meteen zijn werk.
De kerels stonden te schelden en te tieren, maar daar trokken de jongens zich niets van aan en weer deed Sietse een aanval. De ‘Sluwe’ stond met een roeispaan klaar, om er mee te slaan, doch de ‘Kameleon’ bleef ver genoeg uit de buurt en joeg hun weer een grote golf binnen boord.
‘Goed zo, jongens,’ lachte de visser. ‘Nog een paar van zulke golfjes en ze zinken.’
Ze ondernamen nog drie aanvallen, waarbij de dieven bijna tot hun knieën in het water kwamen te zitten. Dat werd ze ten slotte toch te erg en de ‘Sluwe’ wierp scheldend de portemonnaie terug. De visser telde ogenblikkelijk zijn geld na en toen het klopte, zei hij:
‘Laat ze verder maar met rust, jongens. Hun motor is stuk en nu moeten ze alles roeien.
| |
| |
Daar hebben ze voorlopig genoeg aan.’
De vrienden brachten de visser terug naar z'n fuiken.
‘Als jullie me nu nog naar m'n huis aan de overkant willen slepen,’ zei hij, ‘krijgen jullie fijne gerookte paling van me.’
Dat was niet aan dovemansoren gezegd en dus brachten ze de visser naar het dorp aan de overkant van 't meer.
Ze kregen wel vijf pond paling cadeau.
‘Want,’ zei de man, ‘als jullie me niet geholpen hadden, was ik nu veertig gulden armer geweest.’
De jongens waren natuurlijk erg blij met de beloning. Thuis zouden ze er zeker van opkijken, want gerookte paling was geen alledaagse kost. Net toen ze startten voor de terugtocht, zagen ze dokter's nieuwe auto. Hij was daar in het dorp op bezoek geweest. Dokter stak de hand tegen hen op en dan verdween de auto achter de dijk, die hier het meer van de polders scheidde.
‘Nu zullen we eens zien, wie het eerst thuis is,’ zei Sietse, die de motor op volle toeren liet draaien. ‘De auto moet het meer helemaal rondrijden en wij gaan meteen schuin over. Wie weet, winnen we het nog.’
Toevallig werd dokter onderweg even opgehouden door een boer, doch toen hij een poosje later bij de brug arriveerde, waar juist de ‘Ka- | |
| |
meleon’ onderdoor voer, kon hij z'n ogen niet geloven. Waren de jongens nu reeds terug? Of had hij zo lang bij die boer staan praten? Hij keek de nu kalm varende ‘Kameleon’ even na en moest dan plotseling lachen bij de gedachte, dat zo'n lompe boot het tegen z'n nieuwe auto zou kunnen opnemen. Dat was natuurlijk uitgesloten en in deze overtuiging reed dokter kalm naar huis.
‘Moeder, we hebben iets fijns voor u.’ Met deze woorden kwamen de jongens even later de keuken binnen. Ze lieten haar de paling zien.
‘Maar jongens, wat heerlijk! En wat veel!’
Moeder nam ze verheugd in ontvangst.
‘We hadden er nog meer, moeder, maar we hebben Cor ook wat meegegeven,’ zei Hielke.
Klinkhamer kwam nieuwsgierig kijken en vroeg:
‘Hoe komen jullie daaraan?’
‘Eerlijk verdiend, vader,’ riep Sietse, ‘we hebben een visserboot gesleept en geholpen, om de man z'n geld terug te krijgen.’
‘Z'n geld terug te krijgen?’ vroegen vader en moeder tegelijk.
‘Ja, er waren dieven met een bootje en die hadden de visser bestolen en toen hebben wij met de “Kameleon” zulke hoge golven gemaakt, dat ze bijna verdronken en van angst het geld teruggaven.’
‘Hm,’ kuchte Klinkhamer, ‘'t klinkt erg fan- | |
| |
tastisch, maar 't zal wel waar zijn. En hoe loopt de boot?’
‘Reusachtig, vader, precies een echte raceboot,’ riepen de jongens opgetogen.
‘Ha, ha, dat zal wel,’ lachte Klinkhamer. ‘Een raceboot! Neen maar, jullie beschikken vandaag over veel fantasie, dat moet ik zeggen. Zeg moeder, zijn die palingen wel echt?’
‘Nou en of! Het vet druipt er af. Fijn voor de boterham,’ verklaarde moeder.
Even later, aan tafel, zei Klinkhamer, terwijl hij zijn derde paling verorberde: ‘Zó mogen jullie wel eens weer gaan varen, jongens. Maar speldt jullie vader geen leugentjes meer op z'n mouw over een raceboot. Maak dat de kat maar wijs.’
|
|