| |
| |
| |
Hoofdstuk 2.
De kennismaking met Cor en hoe de Klinkhamertjes hem in een neger veranderden.
Mevrouw Bleker kreeg een neefje uit de stad te logeren. Hij was even oud als Hielke en Sietse en dus had ze gevraagd, of Cor, zo was z'n naam, met de tweelingen mocht spelen. Die vonden het direct goed, maar toen ze een paar dagen later met hun nieuwe vriend kennismaakten, keken ze elkander eens aan en dachten: ‘Wat zijn we nu begonnen?’
Cor droeg heel nette kleren, glimmende schoenen, een plusfours en had een geruit blauw jasje aan. Zijn haar was strak in een scheiding gekamd.
De beide Klinkhamertjes in hun groezelige overalls en op klompen, hun haar als gewoonlijk in de war, staken wel erg af bij de stadsjongen.
Cor, die dit ook direct opmerkte, keek hen eigenwijs aan en vroeg: ‘Moet ik met dié lui spelen?’
‘O, maer,’ verzekerde buurvrouw, ‘het zijn werkelijk heel leuke jongens, nietwaêr, Hielke en Sietse?’
Die gaven geen antwoord. Ze bekeken Cor alleen maar van onder tot boven. Dan fluisterde
| |
| |
Sietse Hielke in 't oor: ‘Hij moet eerst maar eens een goed pak slaag hebben.’ Waarop Hielke het uitproestte van 't lachen.
‘Zeg, hoor eens,’ sprak Cor uit de hoogte, ‘ik laat me door jullie niet uitlachen. Dan neem ik liever andere kameraden.’
Dat vonden Hielke en Sietse nog grappiger. Wat was dat een eigenwijze jongen! Daar konden ze nog veel pret mee beleven.
Toen ze eindelijk tot bedaren waren gekomen, stelde Sietse, met een knipoogje naar Hielke, voor, om Cor eerst de smederij eens te laten zien. Die vond het best en dus stapten ze naar binnen.
‘Wat een kleine smederij,’ zei Cor. ‘Bij ons in de stad zijn er véél grotere, wel tien maal zo groot. En dan heb je er nog reusachtige fabrieken, waarin zoveel machines draaien, dat de halve stad er van staat te schudden.’
‘Daardoor ben jij zeker wat al te erg door-elkaar geschud,’ zei Hielke droog.
‘Hoe bedoel je dat?’ Cor fronste z'n wenkbrauwen. ‘Geloof je me niet?’
‘Natuurlijk geloven we je wel,’ haastte Sietse zich te antwoorden. ‘Hielke is nog nooit in de stad geweest, begrijp je?’
‘Aha, daar is het vuur, om het ijzer gloeiend te maken,’ merkte Cor eigenwijs op. ‘En die kap daarboven moet natuurlijk de rook opvangen, nietwaar?’
| |
| |
‘Ja,’ zei Hielke, ‘dat heb je goed geraden. En weet je nu ook, waarvoor die bak met water dient?’
‘Zeker om het vuur uit te doven.’
‘Mis! Daar wordt het ijzer in afgekoeld.’
‘O, juist! Anders duurt het te lang, voor de smid het weer kan gebruiken.’
‘Precies, zó is het. Maar wanneer je het ijzer wit gloeiend maakt, mag je het niet meteen in 't water duwen, want dan wordt het broos. Daarom moet een smid precies weten, hoe heet het ijzer mag zijn, vóórdat hij het in 't water dompelt.’
‘Voelt hij er dan aan?’ vroeg Cor onnozel.
‘Ja, met z'n tong,’ lachte Sietse.
‘Welnee,’ legde Hielke uit, ‘dat ziet vader aan de kleur. Als het ijzer wit gloeiend is, wacht hij, tot de kleur blauwachtig of rood wordt en dan pas dompelt hij het in 't water.’
‘Wat is dat?’ vroeg Cor, op een houten stellage wijzend.
‘Dat? Daar zetten ze de paarden tussen, om te beslaan. Tenminste, als het kwaadaardige dieren zijn. Anders doet vader het gewoonlijk buiten.’
Toevallig werd er een paard binnengebracht. Omdat het nog een jong beest was, moest het in bedwang gehouden worden tussen de ‘travallie’, zoals Klinkhamer het houten geraamte noemde.
| |
| |
‘Maakt maar vuur, jongens!’ beval vader. ‘Ik moet twee ijzers maken. Gooi er dus maar flink wat kolen op.’
Sietse krabde met een pook de sintels uit elkaar. In het ontstane kuiltje wierp Hielke een handvol spaanders en stak ze in brand. Sietse zette de waaier aan en bedolf dan de spaanders onder een grote schep kolen, zodat er van 't vuur niets meer te zien was.
‘Stommerd,’ schold Cor, ‘nu heb je het vuur uitgegooid!’
Maar Sietse lachte fijntjes. Hij draaide de luchtkraan wat verder open en toen woei er van onderen zóveel wind in het smeulende vuurtje, dat er weldra dikke rookwolken opstegen.
‘Hé jongens, steekt het vuur eens door,’ riep Klinkhamer, ‘we stikken zo meteen in de rook!’
Hielke maakte met de pook een gaatje tussen de kolen en.... floep, sloegen de vlammen plotseling hoog op.
Cor vond het niet onaardig. Hij stond er met z'n neus boven op.
Klinkhamer klom op een laddertje en nam een hoefijzer van de lat, waaraan er nog enige hingen.
Stevig tussen een tang geklemd duwde hij het ijzer in 't vuur, totdat het heet genoeg was. Dan legde hij het op 't aambeeld en sloeg er op, dat de vonken er af spatten. Vervolgens
| |
| |
paste hij het aan de paardehoef. Het gloeiende ijzer schroeide het hoorn van de hoef en dit gaf een scherpe reuk. Het paard werd zenuwachtig, maar 't zat goed opgesloten. Z'n grote kop ging telkens omhoog en dan weer omlaag.
Sietse zorgde ondertussen voor het vuur. Cor en Hielke stonden vol aandacht naar het beslaan te kijken. Toen, na enig passen, het ijzer precies het model van de hoef had gekregen, ging Klinkhamer het vastspijkeren.
Vol verbazing zag Cor, hoe de smid de spijkers zó maar in de paardepoot sloeg.
‘Doet hem dat geen pijn?’ vroeg hij.
‘Welnee,’ lachte de smid, ‘als we jouw nagels gaan knippen, doet het toch ook geen pijn. Zoiets is dit ook. De hoef bestaat uit zo'n dikke laag hoorn, dat je er gemakkelijk een spijker in kunt slaan. Tenminste, als je weet waar je ze moet plaatsen. In het midden van de hoef is het dier wel gevoelig, maar langs de buitenste rand heeft het geen last. Soms gebeurt het wel, dat er een spijker in het vlees dringt, maar dat zie je gauw genoeg, want dan gaat het paard kreupel.
‘Dat is interessant,’ vond Cor.
‘Wat zeg je?’ vroeg Klinkhamer.
‘Interessant,’ herhaalde Cor.
‘O, je tante?’ lachte Klinkhamer. Hielke schoot eveneens in de lach. Cor keek hen verwonderd aan. Hij begreep niet, dat ze hem uit- | |
| |
lachten, omdat hij zulke deftige woorden gebruikte. Kwaad draaide hij zich om en ging bij Sietse kijken, die met een staafje ijzer in het vuur porde. Toen de staaf gloeiend was, doopte hij hem in de koelbak, zodat het water sissend borrelde.
Dat leek Cor een leuk spelletje en dus nam hij ook een staafje en stak het in 't vuur
Dit was juist de bedoeling van Sietse. Want als je bij het vuur ging staan, stond je ook onder de rookkap. Door de vele rook, die zo zoetjes aan al die jaren omhoog was gestegen, had zich aan de binnenkant een dikke laag roet vastgezet.
Toen de niets vermoedende Cor onder de kap stond, gaf Sietse er met een stuk ijzer zó'n klap tegenaan, dat wolken stof en roet naar beneden dwarrelden en de mooie Cor in een ommezien zo zwart was als een neger.
Maar die klap had nog meer gevolgen.
Het toch al schichtige paard schrok zó geweldig, dat het z'n bek wijd opensperde, de kop naar beneden sloeg en de smid, die zich net bukte om een vijl op te rapen, stevig achter in z'n rug beet.
‘Au!’ schreeuwde Klinkhamer en probeerde zich los te rukken, maar het paard hield stevig vast en hij kon niets beginnen. Hielke greep de bezem en gaf hiermee het dier een ferme tik op z'n kop.
| |
| |
Dat hielp. Het paard liet vader los, waarop deze zich, pijnlijk over z'n rug wrijvend, in huis spoedde, om te gaan kijken of hij gewond was.
Hielke en Sietse keken elkaar beteuterd aan, maar toen ze het zwarte gezicht met de angstig kijkende ogen van Cor zagen, barstten ze in lachen uit.
Cor strekte z'n armen voor zich uit, om te laten zien, hoe zwart hij geworden was en vroeg dan onnozel: ‘Hoe kan dat nou?’ Hij had helemaal niet gezien, dat Sietse tegen de kap sloeg.
Daar kwam Klinkhamer al weer terug. Er mankeerde hem niets.
‘Maar wat is er met jou?’ vroeg hij, lachend de zwarte Cor bekijkend.
‘Dat begrijp ik ook niet, mijnheer,’ antwoordde hij. ‘Ik stond gewoon bij het vuur en plotseling was het “boem!!” en meteen werd het helemaal zwart om me heen.’
‘Dat is interessant,’ vond Klinkhamer, ‘maar 't beste zal toch zijn, dat je je eens flink gaat wassen.’
‘Ja maar, u behoort toch eigenlijk te zorgen, dat ik weer schoon word,’ meende Cor, ‘want het is in uw smederij gebeurd.’
De smid keek hem verbaasd aan. Hoe kreeg die jongen dat in z'n hoofd? Dan pakte hij Cor stevig achter bij z'n broek en hem boven de koelbak tillend, vroeg hij:
| |
| |
‘Moet ik je schoonmaken? Ja of nee? Je hebt het maar voor 't zeggen!’
‘Nee, nee!!’ jammerde Cor. ‘Laat me asjeblieft gaan.’
‘Nu, vooruit dan maar,’ bromde Klinkhamer en zette hem weer op de grond.
Hielke en Sietse konden niet meer van het lachen.
‘Eigenlijk moest ik één van jullie in de bak dompelen,’ zei Klinkhamer, ‘maar ik weet helaas niet, wie de eigenlijke dader is en moeder wil deze week wel eens vrij blijven van wassen.’
Vijf minuten later kwam mevrouw Bleker de smederij binnenstuiven en riep kwaad, dat ze zich moesten schamen, dat het een schandaal was, een nette jongen zó toe te takelen, dat ze het tegen de politie zou zeggen en dat ze Hielke en Sietse ook wel eens te pakken zou nemen.
‘M'n goeie mens,’ antwoordde Klinkhamer kalm, ‘je had het vooruit kunnen weten. Hielke en Sietse zijn nu eenmaal geen engelen. Daar kan zo'n fijn stadsjongetje niet mee spelen.’
|
|