Uit het leven van Koning Gorilla
(1987)–S.E.W. Roorda van Eysinga– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |
Auteur en publicatieDe auteur van deze stukken was S.E.W. Roorda van Eysinga, die toentertijd te Clarens (in Zwitserland, aan het Meer van Genève) woonde. Roorda was een bekende sociaal-democraat, die leefde van de pen.Ga naar voetnoot6 Fijne Beschuit is verschenen in 4 afleveringen.Ga naar voetnoot7 Het stuk is herdrukt in Verzamelde Stukken, 's-Gravenhage 1889, 4e aflevering, p. 3-22. Roorda gaat hierin in op de ‘fijne manieren’ van de bezittende klasse. Het stuk is een reactie op een artikel van Mr F. Baron van Hogendorp waarin deze ‘als man van de wereld’ de verkiezing van Heldt als lid van de Tweede Kamer betreurde, aangezien Heldt van eenvoudige komaf was. Roorda wijdt in zijn artikel ook enkele passages aan Willem III, namelijk in de tweede en vierde aflevering (FB II en IV).Ga naar voetnoot8 | |
TekstuitgaveDe volgende tekst is naar de originelen in Recht voor Allen. Ten behoeve van de concordantie is de tekst onderverdeeld met nummers. De paginering in de Verzamelde Stukken is met/n aangegeven. Zie voor de verklaring van afkortingen enz. de tekst van KG. | |
[pagina 8]
| |
Fijne Beschuit(...) (l)/9 Onze eeuw heeft een vorst gekend dien ik u schetsen zal. Uit de hulde hem gebracht kunt gij de fierheid van de groote wereld kennen. (2) Volgens een zeker koopman was hij de grootste ploert van zijn rijk. (3) Een der ‘vertegenwoordigers’ van zijn volk noemde hem een gorilla. (4) Hij vloekte als een huurkoetsier, zelfs in het openbaar tegen generaals, die voor hunnen troep stonden. (5) Hij beleedigde op de grofste wijze oude admiraals, die zijn vader eervol en trouw gediend hadden. (6) Hij hield een zijner gezanten aan een officieel diner voor den gek, alsof het een clown uit een spel was. De gezant vroeg zijn ontslag. De raadgevers van den vorst brachten dezen zijn ongelijk onder het oog. ‘Goed! ik zal hem voldoening geven enhem daartoe noodigen aan een tweede diner.’ Bij dit tweede diner maakte hij het nog bonter dan bij het eerste. (7) Op zekeren dag ging hij, begeleid van zijne adjudanten, naar zijne gemalin, die hem wachtte, omringd van hare hofdames. Deze vorstin was, volgens Von Humboldt, die veel aan de hoven verkeerd had, eene der meest gedistingeerde van Europa. Nauwlijks was de vorst binnen of hij voegde haar toe: ‘kanalje’ en ging weer heen. (8) Ofschoon hij vorst, echtgenoot en vader was, bezocht hij op zekeren avond een bordeel zijner hofstad. Zijne vrouw, daarvan verwittigd, zond hem daar, voor zijn straf, een galarijtuig, bespannen met zes paarden. (9) Hij had dezelfde maîtres als zijn zoon. Deze vond eens bij haar een sigarenkoker, dien zijne moeder zijn vader had geschonken, en bracht het aandenken weder naar huis. (10) Aan een andere maîtres schonk onze held een zeldzaam snoer paarlen, dat aan zijne moeder behoord had. Men kon de bijzit daarmede getooid zien in den schouwburg. (11) Tegen hoogleeraren eener inrichting, waarvan hij beschermheer was en met wie hij eens een verschil van meening had, trok hij zijn degen. (12) Een zijner kamerheeren gaf hij een schop, omdat deze gerookt had. | |
[pagina 9]
| |
(13) Een zijner adjudanten of ordonnans-officieren moest/10 op zekeren dag naar Parijs en werd door de vorstin verzocht zich te belasten met het overbrengen van een kostbaar pakje. De vorst, die zijne echtgenoote naar zich zelven beoordeelde, dacht aan overspel en noodigde den officier uit tot een wandelrit. Nauwelijks was hij buiten de residentie, of hij voegde hem toe, in kazernetaal, te gemeen om hier woordelijk te worden teruggegeven: - ‘Jij slaapt met mijn vrouw.’ (14) Hij was meestal dronken, zelfs bij intochten, als hij verwelkomd werd door burgemeesters met toespraken, die hij onbeantwoord moest laten wegens tijdelijke verstandsbeneveling. (15) Aanvankelijk had hij ministers, die ten minste iets beduidden, maar wegens minnen ernst stak hij den draak met hen onder zijne hofrekels. (16) Ten laatste had hij dan ook geen andere raadgevers dan beginselloozen. (17) Een zijner eerste ministers wilde hij zelfs te lijf, zoodat deze zich in staat van tegenweer moest stellen. (18) De meeste vorsten van Europa vermeden op hunne reizen een ontmoeting met onzen gorilla. En men weet toch genoeg dat deze heeren al zeer weinig recht hebben den neus op te trekken over anderen. (19) Onze ploert mishandelde zelfs zijne echtgenoote. (20) Op zekeren dag stoof hij driftig, na zulk een tooneel à la Sganarelle, uit haar kamer en zag den gouverneur van zijn zoon in den corridor op en neer wandelen. Hem zonder grond verdenkende van beluistering, wierp hij hem op den grond en trapte hem de borst in. (21) Zijn eenige zorg bestond in het ontwerpen van schouderweren voor het leger. (22) Hij wilde zelfs een gedeelte van zijn grondgebied verkoopen aan een andere mogendheid, maar werd daarin verhinderd door een derde. (23) In het buitenland was hij nog teugelloozer. (24) Te L. waggelde hij dronken over straat en liep gevaar door de glasruit van een bazaar te rollen (25) Te V. deed hij op klaarlichten dag de vuilste sletten in het logement komen waar hij zijn intrek had genomen. (26) De villa A./11 bevolkte hij met veile meiden. (27) Te C. in het hotel R. vertoonde hij zich naakt als een zwijn in den tuin, terwijl dames voorbij | |
[pagina 10]
| |
kwamen. Een Yankee, die met zijn vrouw en dochters in dezelfde plaats gelogeerd was, dreigde hem voor zijn raap te blazen, zoo hij zich niet behoorlijk kleedde en klaagde hem aan bij de politie wegens ‘aanslag tegen de zeden.’ Hij werd gedagvaard, maar antwoordde dat hij ‘onschendbaar’ was en heesch toen boven zijn logement de vlag van zijn land, die met roem gewapperd had op alle zeeën en nu moest dienen tot bescherming der bestialiteiten van dezen mandril. (28) Hij noodigde daar ook dr. M. een achtenswaard geneesheer, tot een middagmaal. De vorstelijke gastheer was gedoken in een vuil wijd lakensch vest (vareuse) en begon met vuile taal: ‘Gijlieden, doktoren, hebt toch een lekker baantje. Gij komt bij alle vrouwen en kunt overal uw vinger in steken’ De geneesheer antwoordde dat hij niet gekomen was om smeerlapperij te hooren, nam zijn hoed en vertrok. (29) Een anderen dag ging de dorstige vorst bij een fotograaf. Op de vraag, wat hij drinken wilde, antwoordde hij: ‘champagne,’ zwelgde daarvan met zijn adjudant en liet zijn gastheer toezien. (30) Zoo heer, zoo knecht! Een zijner adjudanten logeerde in het hotel L., naast het hotel R. van den vorst. Eenige dagen vóór zijn vertrek zeide hij tot de logementhouderes: ‘Ik heb zulke lekkere Gruyèrekaas bij u gegeten en zulk lekker Kirschwasser bij u gedronken; ik zou wel een dozijn kazen en een dozijn flesschen mede naar huis willen nemen.’ Mevrouw L. deed haar best om puike hoedanigheid te bezorgen, maar toen zij daarvan de rekening aanbood, kreeg zij ten antwoord: ‘Ik heb zoo lang bij u gelogeerd, dat gij mij dat wel kunt geven als fooi (pour la bonne main). (31) Onze vorst heette ook een beschermer van ‘de schoone kunsten’ Op zekeren dag zag hij in een bazaar schilderwerk op porselein, - Wie heeft dat gemaakt?/12 - Mejuffrouw R....d. De kunstenares werd ontboden. Hare oogen en ander natuurschoon wekten den ‘kunstzin’ van onzen Maecenas, die haren vader deed komen en hem aanbood zich te belasten met de zorg voor hare verder ontwikkeling. De papa was een man, rijker aan talent dan aan geld, en deed de eerste ogenblikken denken aan het versje van Béranger: | |
[pagina 11]
| |
Ah monsieur le Sénateur
Quel honneur! quel honneur!
Maar eenigszins bekend met het begrip, door den vorst gekoesterd omtrent kunst en schoonheid, waagde hij het te vragen wat het lot zijner dochter zoude zijn na voltooiing van de artistieke opvoeding. - Wel, ik zal haar verbinden aan den schouwburg van mijn hofstad. Papa maakte bezwaar. - Wel, als ik voor haar betaald heb, zal ik toch wel met haar kunnen doen wat ik wil. De Maecenas bleef nuchter van zijn boutje. (32) Wellust en wreedheid gaan meestal samen. De vorst schraapte honderdduizenden guldens bijeen, zonder hart voor zooveel arme onderdanen. (33) Wel had hij zorg voor zijne paarden, maar de berooide schatkist van den Staat moest de schatten betalen, die op een paleis geleken. (34) Voor dezen gekroonden aap bogen ministers, generaals, admiraals, rechters, predikanten enz. als knipmessen. Zij hadden altijd den mond vol van geliefd stamhuis, geëerbiedigd hoofd, enz., zelfs de vromen, ondanks hun tekst: ‘Men moet Gode meer gehoorzamen dan den menschen.’ De zoogenaamde volksvertegenwoordigers, die een ledepop van hem maakten, huldigen hem als een model-vorst. (35) Alleen het werkvolk durfde zijn afkeer toonen. Dat volk, vroeger een der rustigste van Europa, gaf luide zijn ontevredenheid te kennen. (36) Zijn schrijvers werden vervolgd. Zelfs na hunnen dood werd hun rust niet gespaard. (...) (37)/14 En de fijne manieren moeten aangeboren zijn, niet aangeleerd, dus ontspruiten uit goedheid, kieschheid, zelfgevoel. En deze deugden worden onder het volk niet minder aangetroffen dan onder de grooten. Ieder kent Femke en Wouterje. Zie daarentegen koning Gorilla, dien ik hier schetste. Als hij nuchter was, wist hij een zeer mooie buiging te maken voor zijn vrouw,/15 gelijk een dansmeester, maar binnenskamers ranselde hij haar, wat zelfs de ruwste werkman niet doen zal, zoo hij welgeaard is. (...) | |
[pagina 12]
| |
(38)/17 Ik heb u, lezer, koning Gorilla geschetst. Dit beeld, hoe terugstuitend ook, is vermoedelijk slechts een flauw schaduwbeeld van het werkelijke wezen. Immers men leert ze eerst kennen lang na hunnen dood. Bij hun leven trachten hunne dienaren het publiek op den dwaalweg te leiden. Slechts langzaam breekt het licht door. Zoo vernam ik voor éérst eenige dagen een nieuwen trek van den gekroonden aap. (39) Buiten zijn land wilde hij doorgaan voor een god en dus bediend worden door nimfen, want hij was ‘zeer vernikkerd’ (om een officieele uitdrukking van den gouverneur-generaal Ryklof van Goens te bezigen) op maagdelijnen. Zijn stierenaard deed hem gelijken op den God Apis. Hij deed dus nimfen opsporen en uitkiezen. Mevrouw P...d, te C, zag daarin eene toekomst voor hare dochter. Zij had gehoord dat de vorst behoorde tot een kerksch, bijbelsch, theologiseerend volk. Zij verbeeldde zich dus dat hare dochter hem zou moeten voorlezen uit de bergrede: ‘Zalig zijn de reinen van harte, want zij zullen god zien,’ of uit/18 Paulus' Brieven over de toovermacht van Christus' kruis. Maar het gold hier een ander kruis. De nimf moest den afgeleefden god telkens na zijn bad in zijn kruis kittelen om zijn bijna uitgebluschten mandril-aard weder te doen ontvonken. Moeder P...d, bijtijds ingelicht, zag van het ‘goddelijk’ eerbetoon af. Maar zij rilde van afgrijzen bij de gedachte aan de beleediging, waaraan haar onbedorven, met zorg en liefde opgevoed kind had blootgestaan. Zij, eene christelijke en republikeinse vrouw, en anderen voelden afkeeropwellen van de bloem eener natie, die hulde bewees aan zulk een ondier; van predikanten die god elken Zondag smeekten om zijn kostelijk behoud; van officieren of ‘mannen van eer’, die zich vrijwillig verlaagden tot adjudantendienst bij zulk een ‘vuilbuik’; van vaders, die bedelden om plaatsing van een zoon in het kabinet van dien verderven; van rechters, die, in naam van dezen straffeloozen moordenaar, minder onschuldige medeburgers veroordeelden tot gevangenis; van dichters, verrotte volksvertegenwoordigers en hoogepriesters der openbare meening, die hun wierookkelken aan stukken sloegen op den rooden neus van dat zwijn. (...)
(40)/19 In de tweede helft der vorige eeuw regeerde over Frankrijk de beruchte Lodewijk XV. Hij had met koning Gorilla gemeen, dat hij in den beginne zeer geliefd was, maar allengskens walging wekte door | |
[pagina 13]
| |
zijne eigene zedeloosheid en door de gewetenloosheid zijner ministers. Beiden bereidden een omwenteling voor. |
|