Uit het leven van Koning Gorilla
(1987)–S.E.W. Roorda van Eysinga– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 14]
| |
Auteur en publicatieDe auteur van dit stuk is anoniem. Gezien de inhoud van zijn mededelingen was hij of waren zijn informanten werkzaam bij het Hof in de dienst van Willem III. In HD 3 voert hij zichzelf op als wandelend rond Het Loo. Het stuk is een snelle reactie op Fijne Beschuit II van 20 oktober 1886 en verscheen in RvA no. 85, 23 okt. 1886. | |
TekstuitgaveDe tekst is vernummerd ten behoeve van de concordantie. Zie voor de verklaring van afkortingen enz. de tekst van KG. | |
[pagina 15]
| |
Heldendaden van een Doorrooker(1) In uw vorige nummer dischte de heer Roorda ons eenige beestachtigheden op van een Koning, voor wien de naam van gorilla nog te vereerend is, omdat die apensoort dichter bij den mensch staat dan dat koninklijk wangedrocht. Aanvankelijk vroeg ik mij af waartoe de openbaring van dergelijke zwijnderij? Onmiddellijk schoot mij de spreuk te binnen: ‘de grooten zijn slechts groot, omdat wij op de knieën liggen.’ Laat ons dus opstaan en meestal zijn wij grooter dan zij. Doch het volk staat niet licht op omdat het naïf genoeg is in die schijn ‘grooten’ nog de belichaming te zien van het ideaal van werkelijke grootheid. Zij die beter weten zijn dus verplicht dat volk te ontnuchteren en het te laten zien, dat wat het ‘grootheid’ waant in deugd slechts grootheid is in verdierlijking. Daarom wensch ik aan de staaltjes van koninklijke bestialiteit door den heer Roorda ons medegedeeld nog eenige andere toe te voegen. (2) Vergis ik mij niet dan zie ik in den vorst, door den heer R. geschetscht en door zeker koopman genaamd ‘de grootste ploert van zijn rijk’, denzelfden, die mij en anderen wellicht ook, bekend was onder den naam van Doorrooker, dat wil zeggen iets of iemand waarvan de vuile ziel naar buiten uitslaat. (3) Dat hij op de grofste wijze oude admiraals beleedigde die zijn vader trouw en eerlijk hadden gediend en als een huurkoetsier generaals uitvloekte voor hun troep is nog niet alles wat omtrent 's mans militaire bekwaamheden valt mede te delen. (4) Hij bracht eens een bezoek aan zijn leger bij de manoeuvres in het kamp van M........ en moest toe met alle geweld zijn militairisme luchten, door zelf te commandeeren. Maar hij bleek zelfs in zijn moordenaarsbaantje zóó slecht op de hoogte van zijn tijd te wezen dat hij oude commando's gaf, jaren herwaarts in gebruik, waarvan de soldaten niets verstonden en die ze natuurlijk niet konden uitvoeren. In plaats van in te zien dat dit zijn schuld was, voer hij op de schandelijkste wijze uit en gaf allen commandeerenden officieren arrest! Doch daarbij bleef het niet. Den volgenden dag wandelde ik in het park van zijn lustslot op L... en ontmoette daar tot mijne verwondering alle zogenaamde ‘schutten’ gewapend met geweren! Op mijn vraag wat dit te beteekenen had, antwoordden | |
[pagina 16]
| |
zij mij schouderophalend: ‘Och mijnheer, de Koning heeft ons last gegeven om alle officieren die in het bosch komen, onmiddellijk dood te schieten!’ Sedert dien tijd werden er geene manoeuvres meer gehouden in het kamp van M........ (5) Dat zijn ‘eenige staatszorg bestond in het ontwerpen van schouderweren voor het leger’ is niet geheel juist. (6) Zeer nauwgezet zag hij ook toe op de uniformen zijner lakeien: onder aan de broek dier bedienden zaten ik meen twee knoopjes. Die knoopjes moesten beide boven de rijlaarzen uitkomen. Eens ontmoette hij een lakei, bij wien een der knoopjes onder de rijlaarzen was verborgen. De man heette ‘niet gekleed’ en kreeg een maand schorsing! Is het te verwonderen dat lakeien die hem in de verte zagen aankomen niet wisten hoe gauw ze zich uit de voeten zouden maken en soms bepaald vluchtten in huizen? (7) Somtijds hield hij ook een harddraverij. Hij bleef dan op zijn paleis en liet een zijner bedienden opstijgen. Deze kreeg dan in last in een onmogelijk korten tijd naar een zekere plaats te rijden en van daar een bewijs mede te brengen dat hij er werkelijk geweest was. Met het horloge in de hand stond de vorst hem af te wachten en wee hem die over den tijd kwam! (8) Zijn werkzame geest bepaalde zich echter tot zulke dingen niet alleen. Dikwijls kon men hem zien zitten omringd door wel vijftig keukenboeken waarin hij zich verdiepte om zin eigen menu te maken. Bij die gelegenheden was dikwijls de telegraaf tusschen zijn paleis en zijn geheele rijk uren lang in werking. Wie echter meende dat die drukke correspondentie liep over gewichtige staatszaken vergistte zich. Och neen! Zijne Majesteit verlangde onmiddellijk .... een haring of wel een andere vischsoort soms hier te lande geheel onbekend! (9) Dat hij een zijner kamerheeren een schop gaf omdat die gerookt had is erg, maar nog niet zo erg als de beleediging een zijner adjudanten overkomen. (10) Deze kwam hem vertellen dat hij verloofd was met mejuffrouw .... ‘Zoo,’ luidde het antwoord, ‘ben jij geëngageerd met de dochter van die ....’ volgde de scheldnaam van een vroeger antivorstelijk gezinde partij. 's Middags daarop ging hij wandelen met dienzelfden adjudant. Toen zij beiden waren gekomen op een smal bruggetje gaf de vorst hem een duw waardoor de adjudant in den vijver viel. Alsof er niets gebeurd was liep de vorst door. De adjudant liet zijn koffers pakken en ging heen. | |
[pagina 17]
| |
(11) Minder fijngevoelig was een zijner ministers. Die minister kwam hem plechtig het bericht brengen dat zijn ambtgenoot voor koloniën was overleden. ‘Zoo,’ werd hem toegevoegd, ‘is die schoelje eindelijk kapot!’ De minister dorst niet meer te zeggen dan dat het hem leed deed dat de vorst zich op deze wijze uitliet over een man die zoo lange jaren naar zijn beste weten het vaderland had gediend en dien hij als premier aan Zijne Majesteit tot die hoge waardigheid had voorgedragen. (12) In één opzicht schijnt de heer Roorda te overdrijven, waar hij schrijft dat de vorst soms wegens dronkenschap en daaruit gevolgde ‘tijdelijke’ (?) verstandsverbijstering, toespraken te zijner eer gehouden, onbeantwoord moest laten. Juist als hij dronken was hield hij toasten die het in vaderlandsliefde en kernachtigheid nog wonnen van zijne troonreden. (13) Ziehier een proefje zijner vorstelijke welsprekendheid, in een rede gehouden met het glas in de hand aan een galadiner in tegenwoordigheid van vele buitenlandsche gezanten; ‘Mijne Heeren, het Vaderland! .... De Koning! .... en zijne geëerbiedigde Zonen! .... Godverdomme!’ Zoals ge ziet, zonder ijdele woordenpraal toch alles herdacht waar het op aankomt tot zelfs den God bij wiens gratie hij regeerde. (14) Dat hij zijn eerste vrouw bedroog, sloeg en beleedigde in tegenwoordigheid van anderen, zal waarschijnlijk wel geweest zijn juist omdat zij ‘een der meest gedistingeerde’ vorstinnen van Europa was. (15) Zijn tweede vrouw behoorde zeker niet tot dit ras, anders zou ze stellig zoo'n ouên Doorrooker niet tot echtgenoot hebben genomen. Zij zal dus niet zoo zeer van hem gewalgd hebben als zijn eerste vrouw van hem walgde en werd daarom waarschijnlijk dan ook niet geslagen, doch alleen maar beleedigd. (16) Eens werd haar in het bijzijn van den vorst en vele anderen een telegram overhandigd. Zij brak dien open en overhandigde hem aan haren vorstelijken gemaal, die haar daarop in aller tegenwoordigheid recht vorstelijk antwoordde: ‘Nou ja, je belazert me toch niet!’ (17) Dat hij ‘in het buitenland nog teugelloozer was’ dan in zijn rijk zal de heer Roorda meenen omdat hij niet alles weet wat de vorst in dat rijk alzoo heeft gepresteerd op het gebied der sexueele moraal. Behalve hetgeen de heer R. mededeelt diene nog het volgende: | |
[pagina 18]
| |
(18) Eens liep onze Mecaenas te wandelen toen plotseling zijn bekende lust bovenkwam in ‘de studie naar het naakte model’. Een boerenmeid uit A..... kwam langs de weg gewandeld en kreeg bevel zich naakt uit te kleeden. Toen ze hieraan niet gereedelijk voldeed, gaf de adjudant haar te verstaan, dat de vorst haar geld zou geven en mooie kleeren. Hierdoor overgehaald ging ze ertoe over. Nadat de vorst zijn ‘studie’ had voltooid, werden hare kleeren baldadig in het water geworpen en liet men haar naakt op den weg staan. 's Avonds kreeg ze geld en kleeren. (19) Soms organiseerde hij om aan zijn bestialiteit bot te vieren ‘volksfeesten,’ waarover de bladen dan uitweidden als bewijzen van 's vorsten liefde voor het volk. Vorstelijke ‘liefde’ - bij vorsten gelijk beteekenend met dierlijke wellust - was er dan dan ook bij in het spel, dat bestond in het mastklimmen door boerenmeiden van het gehucht U..... Ten aanschouwe van zijn beminde volk was de vorst dan zo minzaam en nederbuigend die meiden wat men noemt ‘een gatje’ te geven, om ze dan, vlak onder den paal staande, na te staren in den mast, met halfdronken uitpuilende oogen, stralende van ‘liefde’ opgewekt door het sans-culottisme (broekloozigheid) dezer boeredeerns. Wat kan men meer verlangen dan een vorst die zooveel liefde betoonde zelfs voor sans-culottes! (20) In die omgeving was deze stier recht op zijne plaats. Het speelgoed moest voor den woesteling niet al te teer zijn. Toen hij indertijd zijn ‘warm vleesch’ nog betrok uit de G..d..sche stad A..... werd hem van daar eens ‘aangevoerd’ een zeer jeugdige Française. Dit speelgoed bleek te fijn te zijn.... midden in den nacht werd het arme kind kermende zijn paleis uitgedragen, klagende: ‘Ce n'est pas un homme, c'est un taureau’ (dat is geen man, dat is een stier)! (21) Als men in aanmerking neemt hoe hij zijn ‘hooggeplaatste’ bedienden behandelde, behoeft men niet te vragen wat de zoogenaamd lageren hadden uit te staan, die, gelijk wij reeds zagen, hem bepaald schuwden. (22) Geen wonder: een Nero zou een lesje bij hem kunnen nemen. (23) Hij had in zijn paleis eens een nieuwe badkamer laten inrichten, die hij op zekeren morgen met een paar adjudanten kwam bezichtigen. Een lakei, zijn koninklijken meester op dat uur in dat vertrek niet verwachtende, opende zonder erg de deur om eenige werkzaamheden te verrichten. Verschrikt den vorst daar te zien en te ‘sto- | |
[pagina 19]
| |
ren’, trekt hij snel de deur weer dicht en wil zich verwijderen. ‘Hier, .... Godverdomme hier!’ klonk het uit den vorstelijken mond des koninklijken meesters. De man gehoorzaamde. De koninklijke meester beval dat de bediende geheel gekleed in de badkuip zou gaan liggen. De man gehoorzaamde. De koninklijke meester zette allebei de kranen open. De man uit ‘het geliefde volk’ bleef liggen totdat het water hem aan de lippen kwam. Toen wilde hij zich oprichten omdat hij anders stikken zou .... doch ‘de man van de wereld’, het vorstelijk zwijn, de koninklijke verdoemeling, gaf den slaaf met zijn lompen stierenpoot een trap op de buik zoodat hij bewusteloos ineenzonk. Maandenlang bleef hij onder dokters behandeling en nooit is hij geheel genezen. (24) Een anderen lakei verbood hij in zijn nabijheid te komen tot straf omdat hij een schildwacht had gewaarschuwd dat de vorst aankwam. Eenigen tijd daarna zag hij dien lakei in zijn paleis, waggelde naar hem toe en gaf hem vloekende met de woorden ‘ben je daar weer schoft!’ een trap dat de man er bij neerviel. Had een generaal die in de nabijheid stond den vorstelijken ellendeling niet opgevangen, dan was hijzelf ook tegen den grond geslagen. Toen de man het waagde nog eens om te kijken naar zijn ‘weldoener’, kwam deze opnieuw vloekende op hem los met de woorden: ‘Wat durf je nog om te kijken!’ (25) Een derde lakei werd op even ergerlijke wijze door den vorst mishandeld, zoo ergerlijk dat de ongelukkige van schrik (van opgekropte woede misschien) het spraakvermogen verloor om het naar de verklaring van den geneesheer wellicht nimmer terug te krijgen. (26) Het vorstelijk zwijn geneerde zich nooit en was buitengewoon zindelijk. Op zekeren morgen waterde de overlaat in een spons en wierp die daarna een kamerdienaar in het gezicht. De man had niet den moed hem een dolk in het hart te stooten. Dat zou men ook ‘Koningsmoord’ genoemd hebben, in plaats van afmaking van een dollen hond. (27) Voor dit gekroonde varken bogen ministers, generaals, admiraals, rechters, predikanten, in één woord alle ‘mannen van de wereld’. (28) En wie dit varken een varken noemde werd in een kerkerhol geslingerd. |
|