Over de deelen der rede en de rede-ontleding
(1852)–Taco Roorda– Auteursrechtvrijof logische analyse der taal, tot grondslag voor wetenschappelijke taalstudie
[pagina V]
| |
Voorberigt.Sedert vele jaren wordt op de scholen, ook bij het lager onderwijs en zelfs aan kleine kinderen, onderrigt gegeven in het logisch analyseren; en men roemt zeer het nut van dit onderwijs tot ontwikkeling van het verstand en tot grondige taalkennis. Dat het onderwijs in het logisch ontleden van zinnen, wanneer het met verstand geschiedt, zoodat het kind niet slechts werktuiglijk leert nadoen, wat de onderwijzer voorgedaan heeft, maar tot eigen nadenken genoopt wordt; dat zóó dat onderwijs een uitmuntend hulpmiddel tot ontwikkeling van het kinderlijk verstand kan zijn, zal niemand betwijfelen: maar wel is het te betwijfelen, of dat onderwijs tot hiertoe wel veel vrucht gedragen heeft tot juiste en klare ontwikkeling van die begrippen, | |
[pagina VI]
| |
die noodzakelijk vereischt worden tot een grondige taalstudie, zooals bij voorbeeld de begrippen van súbject en óbject, van naamval, van actief en passief, van tijd en wijze, en van alle grammatische vormen. Een ondervinding van vijf en twintig jaar bij het geven van onderwijs in oostersche en oostindische talen aan instellingen van hooger onderwijs heeft den schrijver van deze bladen geleerd, dat hetgeen daaromtrent op de scholen geleerd wordt, tot nog toe niet dan geringe vruchten draagt. Dit mag men evenwel niet wijten aan de onderwijzers, of aan hun onderwijs. De oorzaak ligt in den stand der wetenschap zelf; in den stand van die wetenschap, die zelfs nog geen gevestigden naam en in de rei der wetenschappen nog geen bepaalde plaats heeft, maar die de algemeene gronden van grammatica moet leeren, waarop een grondige studie en behandeling der grammatica van elke bijzondere taal gebouwd moet zijn; de wetenschap der logische analyse der taal, waarvan het logisch analyseren alleen maar de practische oefening is voor de kennis van den bouw en de zamenstelling der zinnen en volzinnen, en dus van de woordvoeging, gelijk de grammatische analyse een oefening is in de kennis van den vorm en de zamenstelling der woorden, of van de woordvormleer. Veel is zeker in deze eeuw daaraan gedaan: maar ook het beste en grondigste wat daarover bestaat, zoo als het Hoogduitsche werk van Dr. K. F. Becker onder den titel van Organism der Sprache (2te Ausg. Frankfurt a. M. 1841), laat nog veel te wenschen over. - Hetgeen de verdere vol- | |
[pagina VII]
| |
making der wetenschap in dit opzigt tot hiertoe verhinderd heeft, is voornamelijk dit geweest, dat men niet scherp en naauwkeurig genoeg het onderscheid gevat en in het oog gehouden heeft, dat er is tusschen de logische en de reële of zakelijke beteekenis der woorden, en dat er is tusschen den logischen zin en de grammatische uitdrukking daarvan; het onderscheid tusschen hetgeen aan de wijze, waarop de mensch door middel van de rede of spraak iets benoemt of zegt, toegebracht wordt door de wijze, waarop hij door middel der rede zich begrippen of voorstellingen vormt en denkt, en tusschen den inhoud van zijn begrippen of voorstellingen, zooals hij die door enkele of zamengestelde klanken, en dus door woorden, beteekent. In de volgende bladen heeft de schrijver getracht tot volmaking der wetenschap naar zijn vermogen iets bij te dragen. Indien hij geacht mogt worden zijn oogmerk niet geheelenal gemist te hebben, dan mag men dit toeschrijven aan de omstandigheid, dat hij met zijntaalstudies steeds ook philosophische studies verbonden heeft, en dat hij bekend is geworden met onderscheidene talen, die niet tot denzelfden taalstam behooren, met Semitische en Polynesische talen zoowel, als met Indo-germaansche: want dit is zeker, dat men, om het algemeene, dat logische, in de talen overal te vinden en op te merken, verschillende taalstammen moet kunnen vergelijken. De lezer vreeze echter niet, dat hij in de volgende bladen op allerlei vreemde, hem onbekende talen zal stooten. | |
[pagina VIII]
| |
Alleen de geringe omvang van het werkje kan hem daaromtrent geruststellen: want, indien de schrijver daarin telkens in taalvergelijkingen had willen treden, dan zou de uitbreiding, die het werk daardoor gekregen zou moeten hebben, niet te berekenen zijn. Hij heeft zich, èn om beknopt te zijn, èn om algemeen verstaan te kunnen worden, in zijn voorbeelden tot opheldering gewoonlijk alleen tot zijn moedertaal bepaald, die met de overige Indo-germaansche talen aan logische taalvormen en uitdrukkingen zoo rijk is. Slechts hier en daar heeft hij tot vergelijking op het Hoogduitsch of Fransch, een enkele maal ook op het Latijn, gewezen; maar overigens daar, waar het noodig was, alleen gezegd, dat het in andere talen anders is; wat hun, die met die andere talen bekend zijn, niet aangewezen behoefde te worden, en wat zij, die er niet meê bekend zijn, den schrijver wel op zijn woord zullen willen gelooven. Doch, alhoewel hij alle praal en omhaal van geleerdheid heeft willen vermijden, zoo heeft hij daarom toch niet geschuwd eenige uit de oude talen ontleende wetenschappelijke termen te gebruiken, en niet getracht daarvoor Hollandsche benamingen in de plaats te stellen. Hij heeft een afkeer van het gebruik van alle onnoodige uitheemsche woorden zoo wel als kunsttermen: maar, gelijk men, om over bouwkunde te spreken, bouwkundige termen, en, als men over het scheepsleven spreekt, scheepstermen gebruiken moet; zoo heeft men tot benaming van logische begrippen ook logische | |
[pagina IX]
| |
termen noodig, en deze zijn nu eenmaal uit de oude talen ontleend, maar in alle talen van Europa in gebruik gebleven. Men kan beproeven zulke kunsttermen in zijn moedertaal te vertalen, en, is deze vertaling gelukkig, dan vindt zij ligt ingang en komt hoe langer hoe meer in algemeen gebruik. Zoo heeft men voor eenige grammatische kunsttermen zulke gelukkige vertalingen, die ook reeds in algemeen gebruik zijn, zooals deelwoord, bijwoord en voegwoord voor particiep, adverbium en conjunctie. Maar, wat heeft men nu daarmeê gewonnen? Met deze vertaalde grammatische kunsttermen zeker dit, dat men zoo aan kinderen, die nog geen andere taal kennen en ook nog geen andere taal leeren, dan hun moedertaal, bij het onderwijs in deze moedertaal taalbegrippen kan geven met benamingen, waaraan zij terstonds reeds eenige beteekenis kunnen hechten. Maar, daar er dan ook eenige beteekenis aan gehecht wordt, moet zulk een vertaling ook goed, of, zooals ik zoo even zeide, gelukkig, zijn, en niet zoo verkeerd als bij voorbeeld in het Nederduitsch werkwoord en in het Hoogduitsch Zeitwort voor verbum, of zoo verkeerden omslagtig tevens als meer dan volmaakt verledene tijd voorplusquamperfectum. Dan moet men ze later maar weêr afschaffen, en, zoo het gelukken wil, er nieuwe voor trachten te vinden, of anders de oude, reeds eeuwen lang gangbare, ofschoon dan ook uitheemsche, kunsttermen behouden. En, indien men dit laatste doen moet, heeft dat dan wel veel bezwaar? Kan zelfs een kind, dat geen andere taal | |
[pagina X]
| |
kent of leert, dan zijn moedertaal, die uitheemsche kunsttermen niet even goed leeren als honderd andere uitheemsche woorden, die hij toch ook moet leeren verstaan, zoo als courant, cirkel, concert, societeit, assurantie, bufet, pendule, locomotief, telegraaph, cent, accijns, direct en indirect, auteur, secretaris, acteur en actrice, enz., enz.? - En wat die wetenschappelijke termen betreft, die niet gebruikt behoeven te worden bij het onderwijs van kinderen, die geen andere taal, dan hun moedertaal, leeren; daarvan hebben zulke vertalingen eigenlijk volstrekt geen nut. Als men maar Fransch geleerd heeft, dan kan men ze even gemakkelijk leeren als alle andere Fransche woorden. In het Fransch worden zij toch ook gebruikt, en als waren het gewone woorden: in de Fransche woordenboeken kan men ze vinden, zoo goed als ieder ander woord. Ja, zulke vertalingen van uit de oude talen ontleende wetenschappelijke termen hebben niet alleen geen nut, maar daarenboven nog dit nadeel, dat men dan nu twee kunsttermen moet leeren in plaats van één. Want die uit de oude talen ontleende moet men toch ook kennen; en niet alleen omdat zij in Fransche, Engelsche of Hoogduitsche werken voorkomen; ook in Hollandsche geschriften vindt men ze telkens gebruikt, tot zelfs in de couranten, - ook nog wel verkeerd gespeld, zooals bij voorbeeld kathegorisch in plaats van kategorisch, zoodat men, als men ze niet reeds kent, ze niet eens kan vinden in een woordenboek. De logische analyse der taal is de wetenschap, die tot | |
[pagina XI]
| |
grondslag moet liggen aan alle grondige en wetenschappelijke taalstudie. Bij het middelbaar onderwijs kan het onderrigt in deze wetenschap niet genoeg worden aanbevolen; en niet alleen bij het onderwijs van zulke jongelieden, die bestemd zijn om later hooger wetenschappelijk onderwijs te ontvangen, maar ook bij dat van allen, die behalven het lager onderwijs, zooals dat aan alle standen gegeven wordt, iets meer moeten leeren, om beschaafde leden te worden in den beschaafden stand der maatschappij. Wegens dit meer wordt het onderwijs hiervan in onderscheiding van het lager, en tegelijk van het hooger, eigenlijk gezegd wetenschappelijk, onderwijs, het middelbaar onderwijs genoemd. Men leert meer rekenen, ook de eerste beginselen der wiskunde; men leert meer aardrijkskunde, en meer geschiedenis; men leert meer regels van de moedertaal; men leert ook meer talen, zooals Fransch, Hoogduitsch en Engelsch. - Maar is door dit meer het zoogenaamd middelbaar onderwijs dan wel wezenlijk onderscheiden van het lager onderwijs? Wat is het zoo anders, dan een uitbreiding van het lager onderwijs? Zoo zou het niet, als een ander soort, van het lager onderwijs verdienen onderscheiden te worden. Neen, het middelbaar onderwijs moet niet enkel in hoeveelheid, maar ook in hoedanigheid en aard, zich van het lager onderwijs onderscheiden. Het moet er zich wezenlijk van onderscheiden, niet enkel door meerdere uitgebreidheid van omvang, maar ook door meerdere diepte, door meerdere grondigheid: want het moet dienen, zoo niet tot grondslag | |
[pagina XII]
| |
voor hooger onderwijs, dan toch tot hooger ontwikkeling of hooger beschaving. Velen schijnen zich te verbeelden, dat in het onderwijs der talen op de middelbare scholen die meerdere grondigheid bereikt wordt door het leeren van meer regels daar deze ook wel gronden genoemd worden. Doch dit is een dwaling. Ware grondigheid van onderwijs bestaat in een naauwkeurige aanwijzing van de ware gronden of redenen, waarom het zoo is als het is; grondigheid van taalonderwijs in de aanwijzing van de gronden der regels, die de taal volgt en de grammatica leert, in de menschelijke rede, waarvan de taal de uitdrukking is, en dus van de logische gronden der taal. De wetenschappelijke beschouwing van deze logische gronden der taal is de logische analyse der taal. En kan er tot hooger ontwikkeling en beschaving van den mensch een gepaster, een eigenaardiger, een edeler hulpmiddel zijn, dan zulk een grondig taalonderwijs? Dit is de adel van den mensch, dat hij een zelfsbewust en redelijk wezen is. Een redelijk wezen is hij door zijn redelijk denkvermogen, dat is, doordien hij met rede of spraak begaafd is, en door middel hiervan zijn gewaarwordingen en begrippen zich zelf tot bewustheid kan brengen, en ook aan zijns gelijken kan meêdeelen, in zijn denken en spreken. Kan er dan edeler ontwikkeling van den menschlijken geest zijn, dan die, welke hem zijn eigen rede, zooals die zich onwillekeurig en onbewust in zijn taal zich uitdrukt, tot | |
[pagina XIII]
| |
bewustheid brengt. Dit is ware ontwikkeling van den redelijken geest. En hoe zeer veraangenaamt niet zulk een grondig en redelijk onderwijs het leeren van talen, dat anders zoo dor en droog is! Het kan echter de bedoeling niet zijn, dat de logische analyse der taal bij het middelbaar onderwijs als een afzonderlijk vak van wetenschap onderwezen worde. Als vak van wetenschap moet de onderwijzer ze beoefenen: maar zijn onderwijs daarin moet geschieden te gelijk met zijn taalonderwijs, door een grondig onderwijs van de woordvormleer of een grondige, juiste en ware verklaring van de grammatische vormen, en wat de woordvoeging of zamenstelling der zinnen betreft, door een grondige verklaring der regels daarvan, gepaard met oefening in het logisch analyseren van zinnen, als het beste middel om de zamenstelling en zamenhang der zinnen in alle deelen en onderdeelen te leeren kennen en begrijpen; een oefening, waarmeê reeds in de onderste klassen, en zelfs reeds bij het lager onderwijs, begonnen kan worden, maar die steeds al verder en verder moet worden voortgezet. Als vak van wetenschap is de Logische analyse der taal de Logica voor den taalonderwijzer en voor alle wetenschappelijke beoefenaars van talen. En wat in deze Logica geleerd wordt van datgeen, wat gewoonlijk het onderwerp der Logica uitmaakt, zooals die bij het hooger onderwijs aan de hoogescholen geleerd wordt, dat kan in deze laatste veilig achterwegen blijven. Want dat is het juist, wat | |
[pagina XIV]
| |
deze laatste, gelijk zij veelal behandeld wordt, zoo dor en droog en vervelend maakt, dat het waarlijk de studenten wel half te vergeven is, als zij den professor spoedig alleen laten. Wat in de Logica aan de hoogeschool geleerd wordt van de onderscheidene soorten van begrippen en van de onderscheidene soorten van stellingen, dat kan dáár, zoo in het afgetrokkene, geen belangstelling wekken, omdat het dáár geen toepassing vindt en geen nut heeft. Dat kan eerst belang hebben, wanneer men het beschouwt in verband met de taal, om de zoo verschillende vormen en vormveranderingen (verbuigingen en vervoegingen) der woorden, en de verschillende wijzen, waarop in de verschillende soorten van zinnen en stellingen de zin der gedachten met woorden beteekend en uitgedrukt wordt, uit de ziel van den mensch zelf te verklaren. Dit is namelijk het ware doel van deLogische analyse der taal, terwijl de Logica een beschouwing moet zijn van 's menschen rede of redelijk denkvermogen als kenvermogen der waarheid, om namelijk te onderzoeken en aan te wijzen, in hoe ver, en hoe of op wat wijze, de mensch door een regt gebruik van zijn redelijk denkvermogen tot ware kennis of de kennis der waarheid kan komen, zoo wel in het algemeen, als in het bijzonder in de wetenschap. - Dit doel had men zich ook altijd van den beginne af aan met de Logica voorgesteld: maar Kant heeft aangetoond, dat de wijze, waarop men dat doel trachtte te bereiken, namelijk door een beschouwing van de verschillende wijzen, waarop de mensch zich begrippen vormt en | |
[pagina XV]
| |
die in stellingen en redeneringen verbindt, en van de regels, die het verstand daarin volgt, onmogelijk tot dat doel leiden kan, en dat daartoe een andere weg moest worden ingeslagen. Door hem zelf en door anderen na hem is daarom de wetenschap, die dat doel zich voorstelde, onder andere titels behandeld geworden; door hem zelf onder dien van Critik der reinen Vernunft, door anderen onder dien van Erkenntnisstheorie, of dergelijke. Datgeen echter, wat vroeger altijd den inhoud der Logica had uitgemaakt, beschouwde hij niet als geheel onnut: iemand die de philosophie en andere wetenschappen beoefenen wilde, moest daarmeê wel bekend zijn: maar hij wilde dat als een algemeene propaedeutische of voorbereidende wetenschap afzonderlijk behandeld hebben; en zoo is dan op zijn voetspoor de Logica als zuivere Logica, ook wel meer bepaald analytische of vormele Logica, of denkleer, of denkvormleer genoemd, tot hiertoe ook gewoonlijk onderwezen geworden, en wordt zij het veelal nog. Dikwijls genoeg is zulk een zuivere Logica of Denkvormleer als een nuttige en onontbeerlijke wetenschap geprezen en aangeprezen; maar dit heeft niet kunnen verhinderen, dat zij altijd dor en droog en vervelend bevonden is, nog erger dan te voren. Ga naar voetnoota Neen, de Logica moet zijn, wat zij altijd geweest is, de leer van het regt gebruik der rede tot ware kennis en wetenschap: onder welken titel men haar behandelen wil, dat | |
[pagina XVI]
| |
doet niets ter zake. De kennis van de verschillende wijzen, waarop de mensch zich begrippen vormt en deze in zijn denken onderling verbindt, moet daarbij als genoegzaam bekend voorondersteld worden. Deze kennis wordt verkregen, en kan op geen andere wijze verkregen worden, dan door de logische analyse der taal; der taal, waarin de mensch zijn begrippen en zijn verbinding daarvan in het denken door middel van woorden uitdrukt. Niet als abstracte denkvormleer, maar als taalvormleer, als logische analyse der taal, moet zij onderwezen worden, tegelijk met het onderwijs in de talen. Zoo zal dit onderwijs een dubbeld nut hebben: het eerste, onmiddellijke, dat het de taal grondig leert verstaan; het andere, propaedeutische of voorbereidende voor alle wetenschap, dat daardoor tevens de wijze, waarop de redelijke mensch door middel van zijn rede of redelijk denkvermogen begrippen zich vormt en die verbindt, tot bewuste kennis gebracht wordt; wat niet alleen, zoo als boven gezegd is, de edelste ontwikkeling van den menschelijken geest is, en die juist leert denken en spreken; maar wat vooral onontbeerlijk is voor ieder, die eenige wetenschap met zelfstandigheid en met zelfbewustzijn van hetgeen hij doet, beoefenen en behandelen wil. De schrijver heeft geen anderen wensch, dan dat hij iets mag bijgedragen hebben tot een zoo grondig taalonderwijs, dat voortaan het onderwijs in de Logica als een bloote denkvormleer volstrekt overbodig geacht wordt. |
|