Over de deelen der rede en de rede-ontleding
(1852)–Taco Roorda– Auteursrechtvrijof logische analyse der taal, tot grondslag voor wetenschappelijke taalstudie
T. Roorda, Over de deelen der rede en de rede-ontleding. G.T.N. Suringar, Leeuwarden 1852.
-
-
-
-
-
gebruikt exemplaar
exemplaar Universiteitsbibliotheek Leiden, sign. 1174 D 20
algemene opmerkingen
De versie van Over de deelen der rede en de rede-ontleding is een diplomatische weergave van de eerste uitgave uit 1852. Het origineel bevat een groot aantal gespatieerde tekstgedeelten; de spatiëring is hier niet overgenomen. De lijst met drukfouten op pagina 222 is doorgevoerd.
redactionele ingrepen
geen
Bij de omzetting van het oorspronkelijke tekstverwerkingsbestand naar deze publicatie in de dbnl is een aantal delen van de tekst niet overgenomen. Hieronder volgen de tekstgedeelten die wel in het origineel voorkomen maar hier uit de lopende tekst zijn weggelaten. Ook de blanco pagina (p. II) is niet overgenomen in de lopende tekst.
[p. I]
Over de deelen der rede.
[p. III]
Over de deelen der rede en de rede-ontleding, Of logische analyse der taal, tot grondslag voor wetenschappelijke taalstudie;
Door T. Roorda.
Leeuwarden.
G.T.N. Suringar.
1852.
[p. IV]
Gedrukt bij G.T.N. Suringar.
[p. XVII]
Overzigt van den inhoud.
Inleiding. - Zoogenaamde deelen der rede. De ware rededeelen worden gevonden door rede-ontleding of logische analyse. - Wat is rede ? - Een rede, zinnen en zinsneden. - Woorden de grondbestanddeelen der rede. - Woord-ontleding of grammatische analyse. Logische analyse van de grammatische vormen. Logische analyse der taal, of algemeene gronden der grammatica | bl. 1 -6. |
Eerste hoofddeel: Logische ontleding van zinnen. - Een
zin is een uitdrukking van een zin der gedachten, die er de zin of
beteekenis van is. - Een stelling |
bl. 7. |
I. Onderscheid van zin naar de verschillende modaliteit van den zin | bl. 8. |
A. Verschil van modaliteit, gegrond in het
voorstellings- of denkvermogen.
1°. Positive of stellige en negative of ontkennende wijze van spreken, nadrukkelijk of uitdrukkelijk |
bl. 8. |
2°. Vragende wijze van spreken | bl. 9. |
3°. Problematische zinnen | bl. 10. |
4°. Kategorische, assertorische en apodictische zinnen, | bl. 11. |
- Drieërlei mogelijkheid en noodzakelijkheid | bl. 12. |
5°. Hypothetische of onderstellende zinnen.
- Eenvoudige onderstellingen, |
bl. 14; |
en willekeurige onderstellingen, | bl. 15. |
- Een onderstelling tot uitdrukking van een wensch, | bl. 16. |
- Zoogenaamde conditionele of voorwaardelijke wijs | bl. 17. |
[p. XVIII]
6°. Cogitative of bloot voorstellende wijze van spreken, | bl. 17. |
- Zoogenaamde voorwaardelijke en onvolmaakt verledene tijd, | bl. 18. |
- Zoogenaamde tijden: Praesens, Perfectum en Futurum, | bl. 20. |
- Cogitatief Praesens, Perfectum en Futurum, of zoogenaamd Imperfectum en Plusquamperfectum | bl. 21. |
7°. Subjective en objective wijze van spreken. - Súbject en óbject, | bl. 21. |
- Zoogenaamde active en passive wijzen van spreken, | bl. 23. |
- Medium of reflexive, beter subjectief-objective, wijze van spreken | bl. 25-27. |
B. Verschil van modaliteit, gegrond in het gevoel
of gemoed. 1°. Een uitroep, |
bl. 28. |
- Klanknabootsingen | bl. 29. |
2°. Een toeroep, en een levendige wijze van uitdrukking | bl. 29. |
C. Verschil van modaliteit, als verschillende uitdrukking van den wil. Imperative of gebiedende, Jussive of bevelende, Optative of wenschende, Concessive of toelatende, Vetative of verbiedende, Propositive of voornemende of voorstellende, met één woord, Voluntative, wijze van spreken | bl. 29-33. |
II. Ontleding van een zin in zijn deelen | bl. 33. |
A. Subjèct en prédicaat, of onderwerp en gezegde, | bl. 33. |
- Onderscheid tusschen het onderwerp van het gezegde, hetzij súbject of óbject, en het onderwerp van den zin, | bl. 34. |
- Onbepaald súbject of óbject als onderwerp van het gezegde; en objective zinnen zonder óbject, | bl. 35. |
- Onvolledige zinnen | bl. 36. |
B. Bepalingen of complementen van onderwerp of gezegde, | bl. 36. |
- Zoogenaamd koppelwoord | bl. 37. |
C. Interjecties of tusschenwerpsels, uitroepingen en toeroepingen, vóór, achter of in een zin, | bl. 37. |
Zoo ook klanknabootsingen, en een vocatief als toeroep of aanroep | bl. 38. |
[p. XIX]
Tweede hoofddeel: beschouwing der woorden als de grondbestanddeelen der rede, | bl. 39. |
- Logische zin der woorden en woordvormen, en reële of zakelijke beteekenis, | bl. 40. |
- Begripswoorden of begripsbenamingen, en redewoorden, ook modale woorden genoemd | bl. 41. |
A. Begripswoorden of benamingen van bepaalde begrippen, | bl. 41. |
- Onderscheiding der begripswoorden naar den logischen zin of het redegebruik in benamingen van substantie of voorwerp als súbject of óbject, en benamingen van adjunct of accident in een gezegde of als bepaling, | bl. 42-44. |
I. Benamingen van voorwerp, ook van een adjunct of accident als voorwerp: zelfstandige naamwoorden, | bl. 44. |
- Abstracte en concrete begrippen, | bl. 45. |
- Algemeene benamingen van soorten en bijzondere benamingen van bepaalde voorwerpen: eigenbenamingen en eigennamen, | bl. 46 vlg. |
- In abstracto en in concreto spreken, | bl. 48. |
- Voorwerpen als súbject of als óbject, of wel als subjectief óbject, benoemd, en daarbij een onwillekeurig effect, uitwerksel of gevolg gelijkgesteld met een voorgesteld doel, | bl. 49 vlgg. |
En dit is de grond en oorsprong van het verschillend zoogenaamde grammatisch geslacht, | bl. 53; |
als mede van de verschillende naamvallen | bl. 55-59. |
II. Benamingen van adjunct en accident, | bl. 59. |
- Logisch onderscheid tusschen beide | bl. 60. |
a. Benamingen van adjunct.
1°. Benamingen van hoedanigheld of qualiteit als onderscheidend kenmerk, |
bl. 60. |
- Beteekenis van het adjectief of bijvoeglijk naamwoord, | bl. 61; |
en van de vormen van het afgeleide bijvoeglijk naamwoord, | bl. 62. |
- Particiep of deelwoord als benaming van hoedanigheid. | bl. 65. |
2°. Benamingen van hoeveelheid of quantiteit, als van een grooter of kleiner gedeelte, | bl. 65. |
- Enkelvoud en meervoud, collectief en tweevoud, | bl. 66. |
- Telwoorden, en zamengestelde benamingen van hoeveelheid, | bl. 67. |
- Benamingen van een zekere hoeveelheid door het enkelvoud of meervoud |
[p. XX]
van een benaming van voorwerp of rond getal, | bl. 68. |
- Benaming van hoeveelheid als bijvoeglijk naamwoord, | bl. 69. |
- Beteekenis van het enkelvoud bij een telwoord, | bl. 70. |
- Onbepaald, relatief of betrekkelijk, onderscheid van trap of graad, | bl. 71; |
en bepaling daarvan door de trappen van vergelijking, den Comparatief, den Superlatief en den Excessief, | bl. 72. |
- Benamingen van rang of orde, | bl. 72, |
en van gedeelten of breuken. | bl. 73. |
b. Benamingen van accident.
1°. Benaming van accident als toegeschreven aan een voorwerp door een zegwoord of verbum, |
bl. 73. |
- Verkeerde vertaling van verbum door werkoord en Zeitwort, | bl. 74. |
- Louter logisch onderscheid tusschen zegwoord en naamwoord door verschillend redegebruik, | bl. 75. |
- Verbuiging of conjugatie, | bl. 78. |
- Subjective en objective (active en passive) vorm of uitdrukking van het zegwoord, | bl. 78. |
- Verbum neutrum, | bl. 79. |
- Transitief en intransitief verbum, | bl. 80. |
- Medium of reflexive, beter subjectief-objective, vorm of uitdrukking, | bl. 83. |
- Afgeleide vormen van het zegwoord, met name de causative en frequentative, | bl. 83. |
- Zegwoord als particiep of deelwoord, | bl. 83. |
- Subjectief (bedrijvend of tegenwoordig)en objectief (lijdend of verleden) deelwoord, | bl. 83 vlg.; |
ook als bijvoeglijk naamwoord, | bl. 85. |
- Uitdrukking van den objectiven vorm van het zegwoord door middel van het objective deelwoord bij de subjective zegwoorden worden en zijn, | bl. 85, |
en van het Perfectum in de subjective wijze van uitdrukking door middel van het objective deelwoord bij het Praesens van de zegwoorden hebben of zijn, | bl. 86-88. |
- Verschillende beteekenis van de objective wijze van uitdrukking, als objectief en als accidenteel Passief, | bl. 86 vlg. |
- Deelwoord als zelfstandig naamwoord, | bl. 88. |
- Zegwoord als Infinitief, | bl. 88, |
en als Gerundium, | bl. 90-93. |
2°. Benaming van accidentele omstandigheid als bijwoord of adverbium, | bl. 93. |
- Benamingen van plaatselijke, |
[p. XXI]
tijdelijke, werkelijke of reële omstandigheid of betrekking, | bl. 94; |
ook van logische betrekking tusschen súbject en óbject als oorzaak, middel en doel of gevolg, | bl. 95 vlg.; |
en eindelijk van comparative betrekking, | bl. 97. |
- Bijwoorden van hoedanigheid, | bl. 98. |
- Onderscheid tusschen bijwoord en bijvoeglijk naamwoord, | bl. 98 vlg. |
- Bijwoord als voorzetsel of prépositie, | bl. 99, |
of ook als voegwoord of conjunctie | bl. 100. |
Aanhangsel over de positive of negative uitdrukking der benamingen van begrippen | bl. 100-103. |
B. Redewoorden: voornaamwoorden, lidwoorden, logische hulpwoorden, tusschenwerpsels en modale bijwoorden | bl. 103 vlgg. |
a. Demonstrative of aanwijzende voornaamwoorden, | bl. 105. |
b. Bepalend of aanwijzend lidwoord. | bl. 106. |
c. Onbepaalde voornaamwoorden | bl. 107. |
d. Onbepaald lidwoord | bl. 108. |
e. Algemeene voornaamwoorden | bl. 109 |
f. Vragende voornaamwoorden | bl. 109. |
g. Betrekkelijke of relative voornaamwoorden, | bl. 113. |
h. Persoonlijke voornaamwoorden, | bl. 110. |
- Zakelijk voornaamwoord het, en plaatselijk voornaamwoord er, | bl. 112. |
i. Voornaamwoorden voor onbepaald onderwerp, | bl. 113. |
k. Reflexief of wederkeerig, beter subjectief-objectief, voornaamwoord | bl. 115. |
l. Het redewoord zelf | bl. 115. |
m. Bezittelijke voornaamwoorden | bl. 116. |
n. Uitdrukking der modaliteit van ontkenning en van bevestiging. | bl. 117. |
o. Uitdrukking der modaliteit van vragende, problematische, kategorische, assertorische en apodictische zinnen, | bl. 118. |
p. Logische hulpwoorden voor het onderscheid der zoogenaamde tijden, en voor de objective wijze van spreken, | bl. 119. |
q. Redewoorden tot uitdrukking der modaliteit van uitroepende en toeroepende zinnen. | bl. 119. |
[p. XXII]
r. Redewoorden tot uitdrukking der modaliteit van voluntative zinnen | bl. 120. |
s. Logische hulpwoorden, zooals van en te, | bl. 121. |
- Grammatische hulp woorden | bl. 122-124. |
Aanhangsel over de zamengestelde woorden, en de zamengestelde benamingen of uitdrukkingen, die geen woordeenheid, maar toch logische eenheid van zin hebben, | bl. 125-134. |
Derde hoofddeel: Beschouwing der verschillende soorten van bepalingen of complementen | bl. 134. |
I. Bepalingen of complementen van adjunct en van accident | bl. 135. |
A. Attribuut of bepaling van adjunct of accident, tot bepaling van een voorwerp , te onderscheiden van een prédicaat | bl. 136. |
a. Attribuut van hoedanigheid of qualiteit, | bl. 137. |
- Prédicatief attribuut, | bl. 138. |
- Appositief attribuut van hoedanigheid door een zelfstandig naamwoord, | bl. 139 vlgg. |
- Adverbiaal of bijwoordelijk attribuut, | bl. 142. |
- Genitief attribuut | bl. 143. |
b. Attribuut van hoeveelheid of quantiteit, gewoonlijk uitgedrukt door een telwoord of substantive benaming van hoeveelheid, maar ook door een bijvoeglijk naamwoord , of door een bijwoord, | bl. 144 vlgg. |
- Prédicatief attribuut van hoeveelheid | bl. 148. |
c. Prédicatief attribuut van omstandigheid of accident van een persoon of zaak, | bl. 149 vlgg. |
- Het kan alleen met een onderwerp verbonden worden. | bl. 152. |
B. Complement of aanvullende bepaling van adjunct of accident, tot bepaling van een attribuut of prédicaat of van een ander complement | bl. 153. |
a. Prédicatief complement bij een attribuut of prédicaat, tot aanvulling van hetgeen men van het onderwerp zeggen wil, | bl. 154; |
ook bij het zegwoord zijn of wezen | bl. 155. |
[p. XXIII]
b. Complement van hoedanigheid of qualiteit tot onderscheiding of wijziging van een attribuut of prédicaat, | bl. 156-159. |
- Een bijwoord van hoedanigheid, waardoor zulk een complement veelal uitgedrukt wordt, beteekent eigenlijk een hoedanigheid van het súbject of ósbject, | bl. 157. |
- Bij een van een substantief gevormd adjectief kan een bepaling van hoedanigheid ook het attribuut van dat substantief zijn | bl. 159. |
c. Complement van hoeveelheid of quantiteit, | bl. 159. |
- Een complement van hoedanigheid als complement van een onbepaalden trap of graad, | bl. 160. |
- Uitdrukking van een complement van trap of graad door een vergelijking | bl. 160. |
d. Complement van omstandigheid of accident, | bl. 161. |
- Subjectief complement van omstandigheid door eenbenaming van voorwerp met een subjectief deelwoord (losse Ablatief) | bl. 162. |
II. Bepalingen van voorwerp, | bl. 165. |
- Onderscheiding van de verschillende soorten van óbject door naamvallen, | bl. 166. |
- Een complement van óbject tot complement van een prédicaat bij een zegwoord is òf een eenvoudig, louter of zakelijk, òf een subjectief of persoonlijk óbject, | bl. 168. |
- Een subjectief óbject is een passief súbject in betrekking tot het accident, | bl. 172. |
- Verbinding van een zegwoord met twee objecten, een eenvoudig of zakelijk óbject als eerste, direct (regtstreeks of onmiddellijk), en een subjectief of persoonlijk als tweede, indirect (zijdelingsch of middellijk) óbject, | bl. 176. |
- Infinitief of Gerundium als prédicatief complement van óbject, | bl. 179. |
- Complement van objective gesteldheid, | bl. 181. |
- Verklaring van de uitdrukking van het Perfectum van een subjectief zegwoord door het objectief deelwoord met het Praesens van hebben, | bl. 183. |
- Tweeledig óbject, | bl. 184. |
- Objectief complement van gesteldheid door een benaming van voorwerp met een objectief |
[p. XXIV]
deelwoord, | bl. 185. |
- Objectief complement van omstandigheid van tijd, en van hoeveelheid van tijd, | bl. 187. |
- Complement van óbject bij een attribuut, | bl. 188. |
- Bepaling van voorwerp bij een bijwoord of voorzetsel, | bl. 188 vlgg. |
- Complement van oorzaak, middel of doel, of ook van uitwerksel ofgevolg, door een voorzetsel van een logische beteekenis met een bepaling van voorwerp, | bl. 190 vlgg. |
- Objective zin van een complement van omstandigheid of van hoedanigheid, | bl. 194. |
- Complement van doel of gevolg als meer zelfstandig deel van een zin, | bl. 196 vlg. |
- Complement van óbject bij een uitroep of toeroep | bl. 198. |
III. Bepalingen of complementen van modaliteit, | bl. 198. |
- Modaal complement van gesteldheid, | bl. 199. |
- Gebruik van het aanwijzend voornaamwoord zoo als complement van trap of graad, | bl. 200. |
- Ontleding van een zin, waarin de modaliteit niet door een modaal bijwoord uitgedrukt wordt | bl. 201. |
Vierde hoofddeel, over de zamenstelling van een volzin uit zinnen als deelen van den zin of zinsneden, | bl. 202. |
- Relative zinsneden met een relatief of betrekkelijk voornaamwoord, | bl. 204. |
- Complexe (zamengevatte of inééngevatte)zinnen of zinsneden, | bl. 206. |
- Vergelijking, verbinding of tegenstelling, | bl. 208. |
- Nevenstelling, | bl. 210. |
- Conjunctie of voegwoord, | bl. 210. |
- Betrekkelijk lidwoord of voegwoord dat, | bl. 211. |
- Andere voegwoorden, | bl. 213-216. |
- Los zindeel, | bl. 217. |
- Tusschenzin, | bl. 218. |
- Zamenstelling van een rede, | bl. 219. |
- Scheidteekens | bl. 219-221. |
[p. 222]
Drukfouten.
Bl. 2, | r. 5 v. o., | naar | lees maar |
Bl. 31 | r. 10 v.o., | men men | lees men |
Bl. 36 | r. 15 v.o., | antwoord | lees antwoordt |
Bl. 63 | r. 10 v.o., | beteeekent | lees beteekent |
Bl. 78 | r. 5 v. b., | leg ziek | lees lig ziek |
Bl. 80 | r. 6 v.b., | onderseheid | lees onderscheid |
Bl. 103 | r. 6 v.b., | vóór den regel een B te zetten. | |
Bl. 127 | r. 12 v.b., | beteekent | lees beteekend |
Bl. 147 | r. 2 v.b., | ieder | lees ieders |
Bl. 154 | r. 10 v. o., | lees: De vogel is levend gevangen, | |
Bl. 155 | r. 5 v.o., | (bl. 174) | lees (bl. 123) |
Bl. 183 | r. 18 v.o., | opgegevene | lees gegevene |