Schriftuurlyke gezangen, gerijmt, en op nieuwe zangwijzen gesteld
(1702)–Reynier Rooleeuw– AuteursrechtvrijStem: Kom Jesus waarde Heer. Of Lof-zang Maria.1.
Der Christ’nen beste Plicht,
Waar van Gods woord berigt,
Kan nooyt volmaakters wezen,
Dan dat zy staag ’t gemoed
Opscherpen tot het goed,
Om God met ernst te vreezen.
| |
[pagina 275]
| |
2.
Is ’t altijd goed, te meer,
Is ’t nu dewijl de Heer
Op nieuws verrijkt uw Iaren,
Dat gy gedachtig zijt,
Dat met dees nieuwe tijd,
Ook nieuwe deugd moet paren.
3.
Dit is mijn Wensch en Bee,
Dat Ziels nog Lichaams wee
Uw rust hier ooyt komt storen,
Die g’in God vind; en meest,
Indien gy door den Geest,
Allenskens werd herboren.
4.
Hier toe geraakter geen,
Of dood de aardsche Léen,
En al waar ’t vleesch na lust heeft:
Ten zy men met geweld
’s Vleeschs tochten nedervelt,
De geest hier nooyt in Rust leeft.
5.
Zoekt ’t Hemelsch, ’t aardsche derft,
Leert sterven eer gy sterft,
Op dat als u komt naken
De stervens uur, te laat,
Gy dan niet leert het quaad,
(Dat nu tijd is) verzaken.
| |
[pagina 276]
| |
6.
Vlied zotte Hovaardy,
En dertle Pronkery:
Veel liever in getogen
Van Geeste zijt, en gaat,
Na binnen, dat Cieraat,
Is kostlijk voor Gods oogen.
7.
Laat nooyt onvrugtb’re Re’en
Van uwe lippen sche’en,
Het quetst de Vroome ooren:
Maar al wat stigting heeft,
Breng voort, op dat het geeft,
Genade dien die ’t hooren.
8.
Eng is des Levens pad,
Niet onreyns heeft ér vat:
Zoekt dan geen Ruymt daar ’t naauw is:
Gods woord men licht uytleyd
Na ’s vleeschs gemaklijkheyd:
Waar door men Traag en Laauw is.
9.
Wel is ’t dan zond’lijkheyd
Te plegen vrolijkheyd?
O! neen, ik dat niet were:
Dog daar by noodig vin,
Dat zy schep haar begin,
Uyt God, ik in hem keere.
10.
Nu dan den Geeste leeft,
| |
[pagina 277]
| |
Na ’t beste vierig streeft,
Tracht Christus na te aarden,
Zoo z’u in hem vermaakt,
En op zijn komste waakt,
Den Hemel vind g’ op aarde.
11.
O, zoete Slaverny!
Wie isser meerder vry?
Dan die voor God gebogen,
Hem hier in d’hoop geniet,
d’Aanstaande vryheit ziet,
Met Geestelijke oogen.
12.
Dit wensch ik u nu toe,
Dat gy de wereld moe,
Alleen God wilt begeren:
En van het aardsche goed
Aftrekken uw gemoed
En om God ’t al ontberen.
13.
Ach Heere! geeft dat wy
Gestadelijk tot dy
Opheffen hart en oogen;
En waken in den Geest,
Uw by zijn hier en meest
Hier na genieten mogen.
|
|