Schriftuurlyke gezangen, gerijmt, en op nieuwe zangwijzen gesteld
(1702)–Reynier Rooleeuw– Auteursrechtvrij
[pagina 271]
| |
Stem: Zyt gy in angst en schromen1.
Wat mag God oorzaak geven,
Dat hy ons zoo veel ja-ren
In vrede laat welva-ren?
Zijn lust tot ons wel-le-ven.
2.
Dees’ nooyt verdiende zegen
Verwekt ons alle dagen
’s Geefts vruchten hier te dragen,
Door wand’len in Gods wegen.
3.
Gy ziet dan hier uyt klaarlijk,
Dat nooyt in deugd te winnen,
Maar altijd d’aardsche zinnen
Te houden is gevaarlijk.
4.
Ey keert doch eens na binnen,
| |
[pagina 272]
| |
En is de dag van heden
Noch beter als ’t verleden,
Uw Ziel zal ruste vinnen.
5.
Dit wil ik van u hoopen,
Dit niet alleen maar meerde,
Dat gy allenskens veerder
Doordringt tot God te loopen.
6.
Het Middelmatig pogen,
Meynt menig dat genoeg is:
Zoo loopt de Ieugd te vroeg mis,
En werd (Helaas) bedrogen.
7.
Maar om zoo niet te dwalen,
‘k Wensch, dat gy moogt verzaken
Vroeg ’t aardsche schijn vermaken,
En troost van boven halen.
8.
O! die dit wel gevat heeft,
Door vinding wat behagen
God schept in ’t heylig dragen,
Voor geen schat zulken schat geeft.
9.
Als ik hier diep op merke,
‘k Moet schoon ik my bedroeve,
Dat ik ’t noch al behoeve,
U zoeken te versterken.
10.
’t Is wel gy alle Iaren,
Als God ook heeft geboden,
’t Geen ’t lichaam heeft van noode
Tot voedsel kund vergaren.
| |
[pagina 273]
| |
11.
Het aardsch alleen verderflijk
Kan u, O mensch niet voeden;
De ziele moet behoeden
Het eeuwig en onsterflijk.
12.
’t Meest is hier aangelegen,
Te volgen, ’s Geests aanraden,
En vleesches raad versmaden:
Laat dit ook ’t zwaarste wegen.
13.
Vergader zulke schatten,
Waar door (schoon u verzaaken
Al ’t geen oyt vleesch vermaaken)
Gy staat door God t’omvatten.
14.
Die ’t alles wil verliezen
Om mijnent wil, en ’t leven,
Zeyt Christus, voor my geeven,
Ik voor mijn dienaar kieze.
15.
Verleend u God veel goed’ren;
Spijst; Laaft; Bekleed; en Herbergt;
Bezoekt; en komt ongevergt
Tot uw gevangen broed’ren.
16.
Zoo g’u hier zoo weldadig
Weglegt tegen ’t aanstaande
Een vaste grond wechgaande
Zult vinden God genadig.
17.
In ’t kort, wilt hier zoo zaeyen,
Niet na het vleesch ’t verderven,
Maar na den Geest; tot erve
| |
[pagina 274]
| |
Zult ’t eeuwig leven maeyen.
18.
Geeft dat wy met vertrouwen
O! Heer, u daaglijkx nad’ren:
Van Ieugd en Deugd vergad’ren:
En namaals u aanschouwen.
|
|