Schriftuurlyke gezangen, gerijmt, en op nieuwe zangwijzen gesteld
(1702)–Reynier Rooleeuw– Auteursrechtvrij
[pagina 278]
| |
Stem: Al die woont in ’s Hemels Thronen.1.
O Hoe wijs, en welberaden
Is die mensch, die al sijn daden,
Woorden, en gedachten wend
Na sijns levens zalig end;
Die door deugdlust ingenomen,
Om dit eynde te bekomen,
En op dat hy ’t niet verliest,
Hulp, en goe-de midd’len kiest.
| |
[pagina 279]
| |
2.
Keur van hulp is seer verscheyden,
Wat elk best daar toe sal leyden.
Dees’ acht daar toe best, dat hy
Los van ’s Houwlijks banden zy:
Die weer beter, dat hy trouwe;
Op dat hy door hulp der vrouwe,
Wisser, door die dubb’le kracht,
’t Zalig oogewit betracht.
3.
Gy, vereende, kiest dit leste,
Als voor u het alderbeste.
Zoo gy na mijn oordeel vraagt,
Hoe uw keure my behaagt?
Wel: indien gy tracht door ’t paren
’t Zalig oogwit te bewaren:
Qualijk: soo gy ’t niet behoud,
Schoon na ’t aardsche wel getroud.
4.
Zoo gy u dan soud verbeelden
Aardsche rijkdom, vreugd, en weelden,
Als ’t voornaamste van uw Echt,
Ach! wat was uw keure slecht!
Beter is ’t, alleen te blijven;
Als elkand’ren aan te drijven,
Dat men (van den Hemel wijd)
Dieper in de wereld glijd.
5.
Beter hoop ik van u beyden;
Dat uw trouw u noyt zal scheyden
Van de trouw, die gy altijd
| |
[pagina 280]
| |
Aan den Heere schuldig zijt.
Man en Vrouw verlaten Vader,
En haar Moeder: maar met nader
Band bestaat u God de Heer:
Dies verlaat hem nimmermeer.
6.
‘k Wensch dan, dat uw echtlijk paren
Zulk een liefd’ in u mag baren,
Dat een wil, verstand, en wit
Tot de deugd uw hart bezit:
Dat g’elkaer, door goede reden,
Needrig voorbeeld, heyl’ge zeden,
Van het wereldsch leven trekt,
En tot Godes liefd’ verwekt.
7.
‘k Wensch u dan geen aardsche zegen
(Van onvrome meest verkregen)
Van veel kind’ren, weeld, of goed;
’t Mocht u schaden na ’t gemoed:
Maar een zegen, die door deugden
U verrijkt met waare vreugden;
Ia u zelfs (wat wenscht gy meer?)
Kind’ren maakt van God de Heer.
|
|