Schriftuurlyke gezangen, gerijmt, en op nieuwe zangwijzen gesteld
(1702)–Reynier Rooleeuw– Auteursrechtvrij
[pagina 256]
| |
Maar meest mijn ziel doorsnijd,
Te hooren hun verwijt:
Wat kan het hem nu baten,
Dat hy God heeft gedient?
Die is niet meer zijn vriend,
Maar heeft hem gantsch verlaten.
2.
Doch ik heb beter moed.
Gy zijt mijn God, en goed,
Een schild voor my in ’t vechten.
Wat schaad my spot en smaad;
Nu gy mijn eer voorstaat,
En ’t hoofd we’er op komt rechten.
Want ik hief hert en stem
Tot God, en smeekte Hem,
Hy neigde my zijn’ oorgen;
En heeft (om hulp gevergd)
Van ’t heilige gebergt,
| |
[pagina 257]
| |
Gewaardigd my te hooren.
3.
Ik leide my gerust,
Ter ne’er, en sliep met lust,
Tot dat ik weer ontwaakte:
Want God was aan mijn zy,
En ondersteunde my,
Dat my geen kwaad genaakte.
Al vielen op my aan,
Om my ter ne’er te slaan,
Veel duisend oorlogscharen:
Al kwaam ’t al op de been,
Zich leeg’ren om my heen,
Het zouw my niet vervaaren.
4.
Sta my, o Heere, by,
Verlos, als eertijds, my,
Toen gy all’ mijn vyanden
Op hare kaken smeet,
En gantsch verbrys’len deed
Der goddeloozen tanden.
Van U komt alle goed.
Het heil in overvloed,
Word van den Heer verkregen.
Uw volk, o goede God,
Verleent Gy vol genot
Van wenschelijken zegen.
|
|