Schriftuurlyke gezangen, gerijmt, en op nieuwe zangwijzen gesteld
(1702)–Reynier Rooleeuw– AuteursrechtvrijStem: Van Psalm 118. Of aldus:1.
Een Christen, op dat hy zijn leven
Na eysch van Go-des wil bestuur,
Doorzoek, waar door hy word gedreven,
Of door Gods Geest, of door Natuur.
| |
[pagina 231]
| |
Haar strijdigheid, zeer diep verscholen,
(Verlichte menschen zien ze klaar)
Die licht in schijn van goed doet dolen,
Staat dus voor al-len openbaar.
2.
Natuur (dat is, die na het neigen
En driften der Nature leeft,)
Is loos, aantreklijk; die haar eigen
In all’ haar doen voor oogen heeft:
Maar de Genaad (dat is, die wandelt
Na Godes Geest, die ’t hart bezit)
Oprecht eenvoudig, alles handelt,
Als voor Gods oog, zijn eenig wit.
3.
Natuur wil nood’ haar lusten sterven,
In ’t geen de zin van ’t vleesch vermaakt:
’t Welk de Genade gaarn wil derven,
Om God, om wien zy ’t al verzaakt.
Natuur door eigenbaats bekloeken,
Doet niets voor andren als om winst:
Daar de Genade ’t nut zal zoeken
Van andre meest, haar eigen minst.
| |
[pagina 232]
| |
4.
Natuur, tot Eer en achting vaardig,
Buygt onder andre onwillig neer.
Genaad’ acht zich all’ Eer onwaardig,
Duykt onder elk, en God de Heer.
Waarom Natuur ook vreest voor Lijden
Van spot of smaad, door woord of daad:
Daar de Genade, met verblijden,
Om Iesus lijd de grootste smaad.
5.
Natuur wil luy en ledig leven:
Dies zy onwillig arbeid doet:
Daar zich Genaad toe wil begeven;
Gestadig bezig, maar in ’t goed.
Natuur, geneigt tot mooye dingen,
Gaat liever net, als slecht gekleed:
Gena’, vernoegt met het geringe,
Geen stof, noch geld tot pronk besteed.
6.
Natuur, gezet op tijdlijk voordeel,
Is om haar aardsch verlies bedroeft:
Maar de Gena’, van beter oordeel,
Treurt niet, om ’t geen zy niet behoeft.
Wort zy vervloekt, verkort, bedrogen,
Zy vaart niet uyt met gram gelaat:
Want zy na ’t hemelsch opgetogen,
Vind daar haar schat, die noyt vergaat.
7.
Natuur is gierig; wil niet geven,
Neemt gaarn, om dat s’aan ’t eigen hangt,
Maar de Gena’, door ’t niet aankleven
| |
[pagina 233]
| |
Aan iet, geeft liever, als s’ontfangt.
Natuur wil zich in ’t aardsch vermaken,
En schept in yd’le dingen lust:
Genaad’ in God, en heilge zaken;
En toomd haar vleesch- en oogen-lust.
8.
Natuur wil zichtbre troost ontfangen,
Tot streling van ’t bezwaard gemoed:
Maar de Gena, door God t’aanhangen,
Zoekt troost in God, en ’t hoogste Goed.
Natuur doet alles om beloning,
Het zy van geld, gemak, of eer:
Genade zoekt geen gunst-betoning;
God is haar loon; zy zoekt niet meer.
9.
Nature pocht op rijke vrinden,
Op oud en adelijk geslacht;
En zoekt by rijke gunst te vinden;
Vleid haar, en word van haar geacht:
Maar de Genade (niet om veelheid
Van magen, of geslacht verheugd)
Acht boven adel, deugdes eelheid,
Ia armen ook; doch om haar deugd.
10.
Nature zal licht morrig klagen,
Van ongemak, gebrek, of pijn:
Maar de Genaad’ haar armoe dragen,
En na Gods wil gelaten zijn.
Natuur wil elks verstand doen hellen
Na haar gevoelen, dat ze drijft:
Gena wil gaarn zich onderstellen;
Die andre meer, als zich toeschrijft.
| |
[pagina 234]
| |
11.
Natuur wil horen, zien, en weten
Veel nieuws, om wijs te zijn beroemd:
Gena’ wil niet nieuws gierig heten,
Die ’t als tot zond’ aanleidlijk, doemt.
In ’t kort; zy leert haar zinnen tomen;
Zy wil niet, datm’ haar gaven prijst,
Maar God, van Wien ’t al is gekomen;
Tot Wien zy ’t lof van alles wijst.
12.
Maar die Gena’, waar van wy spreken,
En is geen aardsch, maar Godlijk Licht;
Een gaaf van God, en ’t eigen teken
Der uytverkoornen, hoog verplicht;
Een onderpand van ’t eeuwig Leven;
Die ’t hart des menschen van der aard
Opvoerd; om ‚t hemelsch aan te kleven,
En hem van vleesch tot Geest herbaard.
13.
Om die Genade te bekomen,
Poog, dat Natuur verwonnen word:
Na maat dat gy haar kund betomen,
Word Gods Genaad’ in ‘t hart gestort;
Die u inwendig in Gods waarheid
Van dag tot dag vernieuwt, en leid,
Bezoekt, bestraald met meerder klaarheid,
Na ‘t beeld van Godes Heerlikheid.
|
|