Schriftuurlyke gezangen, gerijmt, en op nieuwe zangwijzen gesteld
(1702)–Reynier Rooleeuw– AuteursrechtvrijStem: Ps. 137. met herhaling van de 2 eerste, of, Ps.112. met herhaling van de 4 eerste regels. Of aldus:1.
Hoe schoon en heerlik is uw Woning,
Heir-scharen Heer, en Hemels Koning!
Hoe vurig is mijn ziel ontsteken,
Door sterk verlangen schier bezweken,
| |
[pagina 228]
| |
Ontvonkt van binnen door ’t bestralen
Van Liefde tot uw Hemels Zaa-len!
O Zalig Huis, tot uwe Hoven
Hef ik ’t verlangend’ hart na boven:
Mijn ziel, geraakt, en diep bewogen,
Gevoeld zich tot U opgeto-gen.
2.
O Toeverlaat, en zeek’re Haven!
O Rustplaats, na ellendig slaven!
O Vaderland, dat ik noch derve,
Die buyten U als balling zwerve.
O Schoone Stad die God gesticht heeft,
En boven Zon en Maan verlicht heeft!
Uw klaren dag het al doorluystert,
En door geen nacht oyt word verduystert.
O Hemelsch Sion, Stad van boven,
Wat tong kan U na waarde loven!
| |
[pagina 229]
| |
3.
Wat is by U te vergelijken?
Al ’s werelds pracht moet voor U wijken.
Uw woningen, die vast gebouwt zijn,
Van ’t kostelijkst’ doorluchtig goud zijn,
Verrijkt door ’t edelste gesteente.
O Stad der zalige Gemeente!
Hoe blinken uwe goude straten!
Hoe straalt uw Licht zoo uytermaten!
Gods Heerlikheid verstrekt een Zonne,
En ’t Lam, die U haar klaarheid gonnen.
4.
Ach! die uw Schoonheid mag genieten,
Dien zal ’t aanschouwen noyt verdrieten:
Maar zich in uwe weelde baden,
En zonder zatheid heel verzaden.
Had oyt een mensch, dat hem verheugde;
Hier is de volle bron van vreugde,
Van blijdschap, zonder oyt te treuren!
Van ruste, die geen twist zal steuren;
Gezondheid, zonder oyt te quijnen;
Als vry van alle ziekt’en pijnen.
5.
De Welstand, die daar word genoten,
Daar alle Wee word uyt gesloten,
Is ’t Leven, dat men zel be-erven,
Een Leven, zonder oyt te sterven:
Volmaakt’lijk met een woord beschreven;
Een Eeuwigdurend Zalig Leven.
Mijn ziel, o Heer, voelt zich bevangen
Na U met Liefd’ en sterk verlangen.
Ach! wild my doch die gunst betonen,
Om in dit Zalig Huys te wonen.
| |
[pagina 230]
| |
6.
Op dat ik U, o God en Vader,
En Iesus mijnen Heere, nader,
Met all’ het heilig volk hier boven
Mag eeuwig prijsen, danken loven:
Van lof en danken nimmer moede:
Want Gy ons als met vollen vloede
Van Zalighe’en zult overstroomen:
Die wy tot U, van Wien ze komen,
O! Bron van heil, weer zullen sturen.
Daarom zal ’t Loven eeuwig duren.
|
|