Schriftuurlyke gezangen, gerijmt, en op nieuwe zangwijzen gesteld
(1702)–Reynier Rooleeuw– Auteursrechtvrij
[pagina 222]
| |
Ach was dit Hemelsch minnevuur,
Eenparig met dezelve duur,
Altijd in my,
O Heer tot Dy,
Na boven op-ge-heven!
2.
Als dit wel gaat, dan word den yver moedig;
Maar nu is ’t voor, dan weder tegenspoedig.
Zomtijds een Liefde-vlam opstijgt,
En dan weer flaauw ter neder zijgt!
Maar als ik denk,
’t Is uw geschenk,
Dan word mijn hart ootmoedig.
3.
Het is uw gaav, en niet in mijn vermogen,
Steeds in U Liefd’ te wezen opgetogen.
Gy eischt van my niets boven macht;
Maar dat ik slechts uw wil betracht.
Gy van uw zy
| |
[pagina 223]
| |
Zult dan ook my
Te zijner tijd verhogen.
4.
’t Schort niet aan U; Gy wilt uw Liefde stralen
Altijd in ’t open hart wel laten dalen:
Want Gy uw gaven noyt onttrekt,
Ten zy de ziel haar eerst bevlekt
Door zonde-smet;
En dus te met
Komt van U af te dwalen.
5.
Gy leerde my de wereld wel verzaken:
‘k Moet echter tegen haar gedurig waken,
Dat zy my niet weerom bekruyp,
En heimelijk in ’t harte sluyp.
Hoor ik na haar,
Ik loop gevaar,
Dat zy m’haar slaaf zou maken.
6.
Uw waarde gunst (het doelwit aller vroomen)
Heb ik met arbeid en gebe’en bekomen.
Ach! ziele-scha’ dan veel te groot,
Ia smertelijker als de dood;
Zoo my die schat
(Eens wel gevat)
Oyt weder wierd benomen.
7.
Dewijl, O God, (’t is tot mijn scha’ gebleken)
De zond alleen die Liefde band kan breken;
Behoed my dan voor all’ ontrouw
Der zonden, die ons scheiden zouw.
| |
[pagina 224]
| |
’t Hart, dat boeleerd,
En van U keerd
Word van Uw Liefd versteken.
8.
Een draad den Vogel houd aan d’aard gebonden:
Zoo ook de Ziel een klein-geachte zonde;
Daar zy noch wetend’ blijft aan vast:
Zo zy zich daar niet van ontlast,
Stijgt zy van d’aard
Noyt Hemelwaard:
Die last drukt haar te gronde.
9.
Gy wilt, O Reine Liefde, niet inkeeren
In ’t hart, verslaaft aan twee verscheide Heeren:
Laat my dan gener zonden knecht,
Maar heel zijn aan uw dienst gehecht;
Op dat ik win
Tot loon, uw Min,
Het Wit van mijn begeeren.
|
|