Schriftuurlyke gezangen, gerijmt, en op nieuwe zangwijzen gesteld
(1702)–Reynier Rooleeuw– AuteursrechtvrijStem: Van Psalm 146. Of aldus:1.
Groote God, hoewel Gy boven
Al wat zich aan ’t oog vertoond,
(By uw hoogte laag verschoven)
In den hoogsten Hemel woond;
Echter niets op aard geschied,
| |
[pagina 219]
| |
Dat uw oog niet door en ziet.
2.
Uw gezicht (o Godlijk wonder!)
Wereld, Zee, en all’ omringt;
En wat boven, op, of onder
Leeft, of wezen heeft, doordringt.
All’ het verr’ is U ontrent,
Al ’t verborgen, U bekend.
3.
Gy weet, o mijn hart-doorgronder,
Wat ik denke, doe, of zeg
Op het naauwst, elk in ’t byzonder;
Wat ik heim’lijk overleg,
’t Zy by donker, of by licht,
Word doorstraald van uw gezicht.
4.
Zoo oyt door mijn zinnen zwieren
Yd’le lusten, sterk verbeeld,
Gy doorzoekt mijn hart en nieren;
’t Geen daar heim’lijk word geteeld:
Schoon ’t der menschen oog ontvlood,
Staat voor ’t uwe naakt en bloot.
5.
Voor U zijn gedachten, daden;
Schijn en Zijn al even klaar.
Ach! ik zouw my zelfs verraden,
Scheen ik vroom, en niet en waar’,
Of na quaad bedekt’lijk stond;
Want Gy peild mijn diepste grond.
| |
[pagina 220]
| |
6.
Dierbaar moet die kennis wezen
Van u diep’ Alwetenheid;
Want zy baard een heilig Vrezen
Voor uw hooge Majesteit;
Vrees, die als een nodig zout,
My voor ziel-verderf behoud.
7.
Met wat Vrees, en Eer-betooning
Staat een hoov’ling voor zijn Heer!
Met wat Vrees moet ik, mijn Koning,
Voor U staan! Ach! met veel meer:
Want geen oog als ’t uwe ziet,
Wie geveinsd’lijk vreest, wie niet.
8.
Uw alweten doet vertsagen
Al wie noch van quaad bewust,
Uw Gezigt niet kan verdragen:
Zoo lang hem de zond ontrust,
Vreest hy, dat Gy, Die zijn schuld
Naauwer weet, ook straffen zult.
9.
Maar wat troost geeft uw Nabyheid
Aan een wel-bewuste ziel!
O wat vrede, rust en blyheid,
Om datz’U voor oogen hiel:
Uw Byweezen haar verheugd,
Als aanschouwer van haar deugd.
10.
Bidze treurig; danktze blijde;
Mijdze ’t quaad; betrachtze ’t goed;
Hengt Gy, datz’ om weldoen lijde;
| |
[pagina 221]
| |
Heeftze voor- of tegen-spoed
’t Is haar troost in all’ haar leed,
Dat Gy ’t alles klaarlijk weet.
11.
Laat, O Heer my hier uyt leeren,
Voor U altijd, nacht en dag
Zoo aandachtig te verkeeren,
Of ik U voor oogen zag.
Dat Gy stadig op my let,
Dringt my sterk tot deugde-wet.
12.
Zoet is ’t leven, nimmer eenzaam,
Daar Gy tegenwoordig zijt.
Maak my dan met U gemeenzaam;
Hier, door al mijn levens tijd;
Namaals eeuwig, o Mijn God,
Door uw Byzijns vol genot.
|
|