Schriftuurlyke gezangen, gerijmt, en op nieuwe zangwijzen gesteld
(1702)–Reynier Rooleeuw– AuteursrechtvrijStem: Wereld met uw schijn.1.
Als ik door den dag
My voel aangedre-ven,
Maak ik overslag
Van mijn gantsche le-ven;
En leg mijn harte-boek,
| |
[pagina 215]
| |
Heer, voor U, open;
Dat ik dan wel doorzoek,
Niets door laat lo-pen:
Zoo vind ik in zijn bladen
’t Beloop mijns levens klaar beschre-ven:
Ook gaven en weldaden,
Die Gy my rijklik hebt ge-geven.
2.
Hoe ik los, of broos,
Dikwils sloeg ten quaden;
Of, al t’achteloos
Week uyt deugdes paden.
Van zond niet schouw genoeg,
En zonds aanwennis;
| |
[pagina 216]
| |
En my niet trouw en droeg,
Na kracht en kennis.
De Deugd, (eerst wel begonnen)
Verzuymd, wierd dus te met verloren.
De zond, byna verwonnen,
Quam in zijn kracht we’er als te voren.
3.
Ach! waar ’t noyt geweest,
Dat ik uwe gaven
Van natuur en geest,
Had onnut begraven!
Als Gy my ook op ’t minst Gaaft twee Talenten,
En eischte deugde-winst,
Gaf ik geen renten.
Gy zocht; ik liep verloren.
‘k Was doof, als Gy langmoedig klopte.
Gy riept; ik wou niet horen;
Maar oor en hart voor U verstopte.
4.
’t Staat daar openbaar
Voor U, o Alweter.
‘k Weet het ook vry klaar;
Maar Gy noch veel beter.
Uw Goedheid, die uw straf
Noch zet ter zyden,
Perst my, ootmoedig, af
Dit te belijden;
Dat elk (hoe quaad geoordeeld,)
Had hy (’t geen ik wel eer) bekomen,
Tijd, kennis, heilig voorbeeld,
In deugden meer had toegenomen.
| |
[pagina 217]
| |
5.
Groot is, Heer, mijn schuld;
Ik heb geen verschoning:
Grooter uw geduld,
Zonder strafs betoning.
Want Gy veel eer mijn ziel
Noch eens ontmoette,
Eer datze gantsch verviel
Van alle boete.
En door een krachtig trekken
(Toen ik ’t niet dachte, noch verwachte)
Quamt uyt haar doodslaap wekken,
Op dat z’in ernst de deugd betrachte.
6.
Ach! wat last hebt Gy
Van mijn nek geschoven!
‘k Hef nu, los en vry
Hooft en hart na boven:
En wil niet meer, zoo dwaas,
Ter aarden dalen;
Maar ’t nodig zielen-aas
Van d’Hemel halen.
Van ’t aardsch mijn harte schuw is;
Veel hoger strekt mijn sterk verlangen;
Om niets, dat buyten U is,
Maar U alleen heel aan te hangen.
7.
O! die dezen schat
Vind, na lang ontbeeren,
Zal z’ (in ’t hart bevat)
Hooger ook waardeeren.
My heeft dit heerlijk Goed
Tot zich getogen.
O God, help mijn gemoed,
| |
[pagina 218]
| |
In ’t verder pogen,
In ‘t strijden, jagen lopen
Na ’s Levens Kroon, ten toon gehangen:
Op dat ik wis mag hoopen,
Die na uw hand hier na t’ontfangen.
|
|