Schriftuurlyke gezangen, gerijmt, en op nieuwe zangwijzen gesteld
(1702)–Reynier Rooleeuw– Auteursrechtvrij
[pagina 201]
| |
Stem: O Vader ons. Of aldus.1.
O Vader die ons d’eere doet,
Dat wy met vryheid van gemoed,
Als kind’ren tot U mogen gaan,
En U, als Vader, roepen aan:
Op dat in geest, als uyt hert,
Gy van ons aangebe-den werd’.
2.
Tot U, die ’s Hemels hoogt bewoond,
En daar uw Majesteit betoond,
Vol kracht, vol macht, vol heerlijk licht,
| |
[pagina 202]
| |
Onnaaklijk voor ons aardsch gezicht,
Heft zich ons hart op van der aard,
En zend zijn zuchten Hemelwaard.
3.
Uw Naam, O Heere, bidden wy,
Van yder mensch geheiligt zy:
Zoo dat van dienst van andre Goo’n,
Hy keer tot U, en tot uw Zoon;
Uw voor zijn God, Hem voor zijn Heer
Erkenn’, en onderdanig eer’.
4.
Uw Koningrijk van heiligheid
Breek door, alom wijd uitgebreid;
Welks wetten, scepter, en bevel
Zich elk gewillig onderstell’:
Op dat uw Rijk van heerlikheid
Hier na ons werde toegeleid.
5.
Uw Wil aan ons geopenbaard,
Zy zoo gehoorzaamd op der aard,
Zoo vurig, vaardig, sta’eg betracht,
Als z’ in den Hemel word volbragt.
Geef, zoo ’t uw Wil is, druk en smert
Te zenden een gelaten hert.
6.
Verleen, Heer, uyt uw rijken schoot
Ons heden dat beloofde brood,
(Welks voorbeeld ’t Manna is geweest,)
Dat Hemels brood, uw Heil’gen Geest.
Geef ons ook ’t voedsel door uw hand,
Tot ’s Lighaams nodig onderstand.
| |
[pagina 203]
| |
7.
De zonden, oyt van ons begaan,
Waar door wy in uw schuld-boek staan,
Ach! reken niet tot strafs besluit;
Maar scheld z’ons quyt, en wisch ze uyt.
Gelijk wy ’s naastens schuld uytdoen,
En wrok, noch wraak-lust by ons vo’en.
8.
Laat ons, door voor-of tegen-spoed,
Niet zoo versoeken in ’t gemoed,
Dat wy daar door tot zond gebragt,
Vervallen onder duyvels macht:
Maar staat ons in de zwakheid by,
En maak ons van den bozen vry.
9.
Om deze beden bidden wy,
Met vast vertrouwen, Heer, op Dy:
Om dat Gy al-vermogend zijt,
Mensch-lievend’, en medogend zijt:
Die veel meer schenken kond, ja schenkt
Dan iemand van ons bid, of denkt.
10.
Want Gy bezit het Koningrijk,
En d’Oppermacht, die w’al-gelijk
U draagen op, en d’heerlikheid,
Van alles, tot in eeuwigheid.
Ach! wilt uw gunstig oore bi’en.
Tot ons, en laat dees Be’e geschi’en.
|
|