Schriftuurlyke gezangen, gerijmt, en op nieuwe zangwijzen gesteld
(1702)–Reynier Rooleeuw– AuteursrechtvrijStem: De mensch, wiens hart gelijk een vruchtbaar aard is. Of aldus.1.
Die strijden moet met kloeke weerparty,
Die listiger en sterker is dan hy,
| |
[pagina 170]
| |
Moet, om hem het hooft te bi’en,
Zich van waap’nen wel voorzien;
Om zich zelven te verweeren,
’s Vyands slagen af te keeren,
Hem te wonden, en verhee-ren.
2.
Een aardsch soldaat, hoe sterk, schoon hy verkiest
Het best geweer, noch wel de strijd verliest.
Maar een krijgsknecht in den Heer,
Die zijn vyand gaat te keer,
Andre waapnen heeft verkoren;
Waar door (strijd hy na behoren)
Hy ’t gevecht noyt heeft verloren.
3.
Kent ’s Vyands aard, dien gy bestrijden moet:
Hy is niet zwak, als gy, uyt vleesch en bloed;
Maar een boze, loze Geest,
| |
[pagina 171]
| |
Machtig, strijdbaar, noyt bevreest.
Trek dan aan Gods Wapenrusting,
Van het hooft tot aan de voeten;
Om met voordeel hem t’ ontmoeten.
4.
Een krijgsman staat te vaster, loopt gezwind,
Die omgegord, de lenden t’samen bind.
Gy ook zoo, met Waarheids band
Schort de lend’nen van ’t Verstand:
Waarheid kennis daar in kome,
’t Harte, daar van ingenomen,
Poog zijn lusten te betomen.
5.
Die strijd, zijn borst met harnas eerst om-ringt;
Op dat geen pijl daar door in ’t harte dringt.
Zo moet gy uw hart behoe’n,
Door Rechtvaardigheid te doen;
Om, door deze deugd gedreven,
U, en elk, en God te geven
’t Zijne, door rechtvaardig leven.
6.
Een oorlogsman, door ’t lopen veel vermoeyd,
Nu hier, dan daar, zijn voeten houd geschoeyd.
Staat, o Christen, ook bereid,
Om de Leer van Zaligheid,
Waar gy komt, aan elk t’ontleden,
Breng de blijde boodschap mede
Over al van Godes Vrede.
7.
Een krijgsknecht diend voor al een stale schild,
| |
[pagina 172]
| |
Daar ’s vyands scherp geweer zijn kracht op spilt.
Gy, O Christen, ook verdoov’
Op de Schild van uw geloof
Satans pijlen, die begoten
Met verzoekings gift, geschoten
Op die schild, aan stukken stoten.
8.
’t Geloof op God, en dat Hy deugd vergeld,
Breekt Duyvels list, verlokking, en geweld:
Want zy u (dreigt hy verwoed)
Sterkt door ’t Loon van ’t Zalig Goed.
Lokt hy aan door ’t aardsch uytwendig;
Tegen ’t aardsch, los onbestendig,
Steld zy ’t Hemelsch, vast onendig.
9.
Een schild het hart, een helm het hooft bewaard,
Voor ’t treffen van des vyands doodlijk zwaard.
By ’t Geloof de Hoop geleid,
Als een Helm der Zaligheid,
Weert noch meer uws Vyands krachten:
Hoop, door ’t blijde Loon-verwachten,
Leert u vrees van dood verachten.
10.
Een krijgsman, schoon voor ’s vyands zwaard bevrijd,
Neemt zelv’ het zwaard, daar hy hem mee bestrijd.
Komt de Duyvel u aan boord;
Door het Geestlijk Zwaard, Gods Woord,
(’t Welk ontdekt zijn list en lagen,
Deugd, en ’t Loon klaar voor komt dragen,)
Word hy manlijk afgeslagen.
| |
[pagina 173]
| |
11.
Dus toegerust ten stijd, ga noch niet heen:
Gy komt te kort, strijd gy niet door gebe’en.
Smeek en houw in ’t Bidden aan,
Om Gods Geest tot hulp t’ontfa’en:
Die u zoo zal strijden leeren,
En dees wap’nen wel regeeren,
Dat g’uw Vyand af zult keeren.
12.
Mijn Vyand, Heer, staat tegen my in ’t perk.
Ach! ik ben zwak; hy is my veel te sterk:
Maar ik acht zijn macht gering,
Door uw sterke Wapening:
Voeg uw Geest ook aan mijn zijde;
Op dat ik, die moedig strijde,
Door de Zegen my verblijde.
|
|