Schriftuurlyke gezangen, gerijmt, en op nieuwe zangwijzen gesteld
(1702)–Reynier Rooleeuw– Auteursrechtvrij
[pagina 165]
| |
Stem: Door eigen-liefdes opgewek. Of aldus.1.
Van al wat op der aarden is,
Het geen de menschen loven,
Indien een deugd van waarden is,
Niets gaat de Liefd’ te bo-ven.
De Liefd’ is ver het alderbest,
De Liefd’ van God den Heer;
van Wien zy (diep in ’t hart gevest)
| |
[pagina 166]
| |
Daalt tot de menschen neer.
Waarom ook onzen Heere
De Liefd’ in zijne Leere
Het grootste der geboden noemd;
En Paulus zijn Gezant
Die boven alle gaven roemd,
Of hoog-begaaft verstand.
2.
Hoor hem het geen hy hoog verheft,
Met Liefde vergelijken:
De Liefde, zegt hy, overtreft,
’t Moet alles voor haar wijken.
De Liefd’, als alles deugden stut,
Omvangt s’ in haren schoot;
| |
[pagina 167]
| |
Maar zonder Liefd’ is ’t al, hoe nut,
Onnut, ja dor, en dood.
Schoon iemand kon verhalen
Met all’, ook Englen-talen
Zeer hoge leer, ’t is altemaal,
Zoo hy geen Liefde heeft,
Als klank van schel, of van metaal,
Die geen beduyding geeft.
3.
Al had ik gaaf van Prophecy,
En het geheim doorgronde
Van alles wat verborgen zy,
En alles weten konde:
Schoon ik, door groot Geloof versterkt,
Maak bergen tot een dal,
Indien de Liefd’ in my niet werkt,
’t Is alles niet met al.
Al schonk ik al mijn have
Den armen, tot een gave:
Ia schoon ik ’t lighaam (dit gaat veer)
Ten vuur ook overgaf,
Doch zonder Liefd’, ik voor den Heer
Trek daar geen voordeel af.
4.
Maar Liefde, daar zy ’t hart bewoond,
En voerd op hoger trappen,
Straald uit door Deugden, die zy toond,
Vol Godlijk’ eigenschappen.
De Liefde, vol Langmoedigheid,
En vaart niet toornig uit.
In ’t weldoen blijkt haar Goedigheid,
Die stuursheid buiten sluit.
Zy kropt geen Nijd in ’t harte;
Maar treurt om ’s naastens smarte.
| |
[pagina 168]
| |
Geen loosheid, of lichtvaardigheid
Vertoond s’ in re’en, noch ze’en.
Verheft zich door Hoogaardigheid
Niet boven andren heen.
5.
Onschiklijkheid in praat, gewaad,
En daden zal zy vlieden.
Ook zoektze niet haar eigen-baat,
Tot scha van andre lieden.
Zy, over ongelijk of smaad,
Geen bittre wrok en voed.
Van niemand Denkt zy eenig Quaad;
Veel min, dat zy ’t hem doet.
Zy zal haar noit Verblijden
Dat andre in zonden glijden,
Op dat zy vromer werd geacht:
Maar gunt elk haren aard,
Dat hy de ware deugd betracht,
’t Welk in haar vreugde baard.
6.
Word iemand door een zond verrast,
Zy zal die Dekken, doven:
En hoort s’ iets quaads tot zijnen last,
Het best van hem Geloven.
Is ’t quade waar, zy Hoopt noch al,
Of ’t hem berouwen mogt;
Dies zy hem gaarn verdragen zal,
Of s’hem behouwen mogt;
De Liefd’, die wy beschrijven,
Zal hier, en eeuwig blijven.
’t Zy talen, kennis, prophecy,
Zy zullen al vergaan:
Voeg daar ’t Geloov’, en Hope by.
De Liefd’ zal eeuwig staan.
| |
[pagina 169]
| |
7.
O Eed’le Liefd’, van God gedaald!
O bron van heil, en vreugden!
De ziele, van uw kracht bestraald,
Vloeid uit tot alle deugden.
Gy maakt de mensch van Godes aard,
Want God vloeid uyt van Goed.
Zoo krijgt hy, die gy wedervaard,
Een God-geaard gemoed.
Die na uw vurig draven,
Deelt gy uw dierbre gaven.
Want gy, O Liefde, zijt de band,
Waar door ’t Godzoekend hert
Hier en hier na, in d’hoogste stand,
Met God vereenigt werd.
|
|