Schriftuurlyke gezangen, gerijmt, en op nieuwe zangwijzen gesteld
(1702)–Reynier Rooleeuw– Auteursrechtvrij
[pagina 157]
| |
[pagina 158]
| |
En op die Waarheid zoo ontwijflik vast betrouwt,
Dat gy die tot uw Wet en Re-gel hebt verkooren.
Daar ’t Iood-en Heidendom verwerpt, vervolgt, verdoemt
Uw Heer, zijn Leer, en ’t Volk na zijnen naam genoemd.
| |
[pagina 159]
| |
2.
Wel aan, hoor na bewijs: Had oyt een Leere re’en
Van Waarheid, zoo bezit die Iesus Leer alleen;
Van God verzegelt met klaar uitgedrukte merken,
Zoo in die leere zelv’, als in Hem, dieze gaf.
Geen Wet zoo heil’ge plicht, als deze, vordert af,
Volmaaktste Zeden, in Gedachten, Woorden, Werken:
Van Liefd’ tot God, en Mensch; van Reinheid van gemoed.
Rijk in Beloften, niet van Aardsch, maar Hemelsch Goed.
3.
Voorts is ook Iesus Leer van menschen voortgeplant,
Arm, weerloos, ongeleerd; dien-volgens door Gods hand;
En heeft tot spijt van Nijd, en ’t listig tegenmijnen
Van wijz’ en kloeke li’en, van aardsch geweld en macht,
In korten tijd, byna de Wereld t’onderbragt;
d’Afgoden mond verstomt, haar diensten doen verdwijnen:
En schoon een Leer van Kruys, door Kruys vervolgt, gesnoeid,
Heeft zy, hoe onderdrukt, in ’t Kruys op ’t schoonst gebloeid.
| |
[pagina 160]
| |
4.
De groote Leeraar, Die dees Leere luyster geeft,
Is Jesus Diese zelfs volmaaktlik heeft beleeft;
Van misdaad noit bestraft; Want Hy heeft noit gezondigt;
Vol Liefd’ en Lijdzaamheid, die zoo zijn hart bezat
Tot elk, dat Hy aan ’t Kruys, ook voor zijn Moorders bad.
Die ’t heerlik Hemelsch Loon (dat Hy eerst had verkondigt)
Ook zelfs verkreeg; als bleek, door ’t zenden van zijn Geest.
Wat Wette-gever is zoo treflijk oyt geweest?
5.
Nu, dat die Iesus oyt op aarden heeft gewoond,
Word niet alleen ons van zijn vrienden klaar getoond,
Maar van zijn haters zelv’, als Heidenen en Ioden;
Ook dat Hy heeft geleerd, en Wonderen gewracht:
En eindelijk van haar aan ’t kruis is omgebragt.
Maar zy ontkennen zijn opstanding uyt den dooden.
Doch ’t overtuigt geweet door klare Waarheids kracht,
Zoekt die te smoren, door haar omgekochte Wacht.
| |
[pagina 161]
| |
6.
Maar dat hy waarlik in het leven is hersteld,
Ons van d’Apostelen eenparig word verteld;
Als die, daar na, by Hem verkeêrden veertig dagen,
Verzekert menigmaal, door tasten, hooren, zien,
Dat Hy zijn eigen vleesch, geen geest, haar oog quam bi’en.
Tot Hy ten Hemel voer, dat zy ‘t, en meer aanzagen,
Dees zaak getuygen zy, zo rond, oprecht, en trouw
Dat ik eer niemand, als haar niet geloven zouw.
7.
Zegt gy: dit kan van hen arglistig zijn verdicht.
O Neen! Haar blijkb’re deugd weerleid uw zeggen licht.
Profijt, gemak, of eer, is ’t oogwit van bedriegen.
Maar zy, om Iesus naam, van ’s werelds gunst ontbloot,
Zijn arm, gesmaad, vervolgt; ja gaan verheugd ter dood.
Noit zal, tot ’s levens schaa, een wijs mensch wetens liegen.
Nu, dat d’Apost’len wijs, verstandig zijn geweest,
Ook vroom en heilig, blijk dien, die haar schriften leest.
| |
[pagina 162]
| |
8.
Hier by versterkten zy dit haar verkondigt woord
Door Wonderdaden, noit zoo groot, en veel gehoord:
Tot blijk, dat Iesus, en haar Leere was van boven;
Want God geen leugenaar (dewijl Hy valsheid haat)
Verheerlijkt, noch zijn Leer versterkt door Wonderdaad.
Wilt gy (schoon ongerijmd) haar Wond’ren niet geloven,
Merk dan een Wonder aan, het grootst’, dat gy begeert,
Dat zonder Wonderwerk de wereld is bekeerd.
9.
Zoo word de Waarheid ook van Iesus Leer bekend
Uyt Prophecy van ’t Oud’ en Nieuwe Testament,
Van dingen, die geen mensch kon voor den uitkomst weeten:
Als Iesus Lijden, Dood; de Voortgang van zijn Wet;
Der Ioden straf; daar na den Afval; alles net
Voorzeid, en ook vervuld. Waar uit men af kan meeten,
Dat ’t geen noch overblijft; aangaande Babels val,
’t Groot Oordeel, Christus Rijk, ook wis geschieden zal.
| |
[pagina 163]
| |
10.
Hoe heerlik blijkt en blinkt de Leer van Godes Zoon!
Zy stoot all’ andre van, en klimt zelv’ op den Throon
Van die oyt wetten gaf: haar monden zwijgen, zwichten;
Zelfs Moses, voor die Zoon, tot wine des Vaders stem
Klaar van den Hemel sprak: Hoort, en gehoorzaamt Hem.
Hoort Hem dan, alle gy, die volgt uw blinde lichten,
Die niet in God, Gods Zoon, en ’t eeuwig Loon gelooft,
En blijft van God, Gods Zoon, en ’t eeuwig Loon berooft.
11.
Hoort Hem, die na zijn naam u zelve Christ’nen noemd;
Zijt gy in ’s harten grond die, daar uw mond van roemd,
Zoo leen tot zijne Re’en uw wil, verstand, en ooren,
Geen Leer van mensch, hoe wijs, hoe achtbaar, ingezet,
Confessy’, kerk-besluit, zoo ’t strijd met Iesus Wet.
Al sprak ’t een Engel zelfs, gy moet ‘er niet na hooren.
Noch heim’lik Licht of Geest zy regel uws gemoeds.
Proev’ alles aan Gods Woord; dat zy alleen uw toets.
| |
[pagina 164]
| |
12.
O! die aan Iesus Wet zich zoo gansch overgeeft,
Dat hy, als Iesus die beleeft heeft, ook beleeft,
Behoeft van zijne Leer geen Waarheids mond-verklaring;
’t Beloofde Goed, daar hy in ’t Woord van hoord en leest,
Die Ziele-rust, en Vree, Verzeegling van Gods Geest,
Bevind hy Waar te zijn, hy smaaktze door ervaring.
Gelijkmen best de kracht van goeden artzeny
Door ondervinding kent, hoe heilzaam datze zy.
13.
O! Iesus, Die alleen uw Koninglijke Wet
Van Weten, Willen, Doen, voor hart en ooren zet;
Geef, dat ik my die steeds tot Richtsnoet stel te voren;
Die leez’, om te verstaan; verstaa, om die te doen;
Al doende, meer verstaa; om meer in deugd te spo’en:
En zegg’ uytwillig; spreek, O Heer, uw knecht zal horen.
Op dat ik ’t grote Goed, in ’t Woord my toegezeid,
Ook Waarlijk ondervind, hier, en in eeuwigheid.
|
|