Schriftuurlyke gezangen, gerijmt, en op nieuwe zangwijzen gesteld
(1702)–Reynier Rooleeuw– Auteursrechtvrij
[pagina 124]
| |
Stem: De liefde voortgebragt.Of aldus.1.
Het heil van God bereid,
Dat Hy hier na zal schenken,
Des Hemels heerlikheid
Kan geen vernuft bedenken:
Geen Philo-sophen leer
Gaf daar van oyt verklaring,
Als Iesus onzen Heer,
| |
[pagina 125]
| |
Door Godlijk’ openbaring.
2.
Hy stelde klaar ten toon
De Zaligheid der vromen:
Maar dat Hy, Godes Zoon,
Zelv’ eerst die zouw bekomen,
In Konings Majesteit;
Om ’t eeuwig heerlijk Leven,
’t Geen Hy had toegezeid
Den zijnen ook te geven.
3.
Van dit zijn Koningrijk
Gaf Hy (schoon arm, verschoven)
Op aard een heerlik blijk
Om ’t elk te doen geloven.
Hy nam met Hem alleen
Drie Iongren, die Hy scheide
Van d’andre, en met Hem heen
Een hogen berg opleide.
4.
Daar (’t scheen onmogelik)
Wierd Hy voor aller oogen,
Als in een ogenblik
Met Hemel-glans omtogen;
Zijn helder aangezicht
Blonk, als het zon-geschitter;
Zijn kleed ook, gantsch verlicht,
Sneeuw-wit, ja noch veel witter.
5.
By Hem twee achtbre mans,
Elias, daar verschenen,
| |
[pagina 126]
| |
En Moses, ook met glans
Bestraald rondom haar henen:
En hebben Hem voorzeid
Zijn lijden, en zijn sterven,
Als ook de Heerlikheid,
Die Hy daar na zouw erven.
6.
Maar Petrus heel verbaast,
Door ’t geen hy zag verschijnen,
Uyt vreze, dat wel haast
Dees’ Hemel mogt verdwijnen,
Sprak, Heere, houw hier stee,
Laat ons van hier niet scheiden,
Maar voor U, en die twee
Drie woningen bereiden.
7.
Toen dekt’ een wolk-gordijn
Dees’ heerlijke vertoning.
Geen Hemel lang kan zijn
Van duur, op d’aardsche woning.
Men hoorde daar een stem:
Dit is mijn uitverkoren,
Geliefde Zoon; en Hem,
Geen and’re zult gy horen.
8.
Hoe word een mensch met kracht
Verrukt en opgetogen,
Wanneer hem, onverwacht,
Iet heerlijks komt voor oogen!
Waar door zijn geest beroerd,
Niet weet van ’t aardsch gewemel,
Maar word als opgevoerd
Tot in den derden Hemel.
| |
[pagina 127]
| |
9.
Maar al dat schoon gaat heen,
Hy kan ’t niet lang behouwen.
Ach! die de heerlikheen
Des Hemels mag aanschouwen,
(Die boven aardsch geneucht
Zijn verre te verkiezen,)
Geniet de volle vreugd,
En zalze noit verliezen.
10.
Daar hy by Godes Zoon
Geen twee, maar alle vromen
Zal zien, tot zijnen throon,
Verheerlijkt, opgenomen;
En blinken als de Zon
In ’t Rijk van God, hun Vader;
En drinken uit de bron
Des heils, met hem te gader.
11.
O Hemelsch ziel-vermaak!
Wie word daar toe verkoren?
Die, na die Hemel-spraak,
De Zoone Gods zal horen;
Hem volgen in zijn Leer,
En in zyn heil’ge treden;
Voor al, als hier zijn Heer,
Veel bezig in Gebeden.
12.
Zie, hoe Hem, op zijn Be’e,
Dit Godlijk Licht bestraalde;
En onder ’t Bidden mee
| |
[pagina 128]
| |
Gods Geest op Hem neerdaalde
Die sterk tot God genaakt
Met bidden, danken, loven,
Word van zijn Geest geraakt,
En opgevoerd na boven.
|
|