Schriftuurlyke gezangen, gerijmt, en op nieuwe zangwijzen gesteld
(1702)–Reynier Rooleeuw– Auteursrechtvrij
[pagina 79]
| |
Stem: Als ‘t voorgaande . Of aldus.1.
De Heer, die gaven geeft, na elks verscheiden stand,
Met yder handelt, als een Koning, die zijn knechten,
Eer Hy verrey-zen zou, zijn goed’ren steld ter hand,
| |
[pagina 80]
| |
En elk beval zijn werk getrouwlik te verrechten:
Den eenen gaf hy vijf Talenten, d’an-dre twee;
Den derden een; op dat elk na vermogen dee.
2.
Hy, dien van zijnen Heer vijf waren toebetrouwt,
Ley die tot winning aan, en won noch vijf Talenten:
Zoo ook die, dien de twee, zijn twee niet ledig houd,
Maar na zijn maat getrouw, won Hy ook goede renten.
Doch die het een’ ontfing, begroef het onder d’aard,
| |
[pagina 81]
| |
Zoo dat het voor zijn Heer geen winning heeft gebaard.
3.
Maar als na langen tijd hun Heere reek’ning hiel,
En zag de winst, die d’eerst’, en twede had gewonnen,
Gaf Hy elk lof en loon: Wel, gy getrouwe ziel,
Die ’t weinig hebt bediend, zoo trouw als g’hebt gekonnen;
Ik zal u over veel ook zetten, om uw deugd.
Gaat in, mijn vrienden, gaat in uwes Heeren vreugd.
4.
De laatste sprak: Ik kend’ u voor een harden Heer,
Die vruchten voor u zocht, maar zonder eerst te zaaien:
Dies ik bevreest, begroev uw geld: zie, daar is ’t weer;
Gy hebt het uwe, schoon gy niets daar van zult maaien.
Dat ik wingierig ben, wist gy, o luye knecht,
Sprak d’Heer, zoo doem ik u uit ’t geen gy zelve zegt:
5.
Zeg, waarom dan mijn geld, dat ik u overdeed,
Zoo wel als d’andre twee, niet aangeleid tot Voordeel?
Ontneem hem zijn Talent, en geef ’t die ’t welbesteed.
| |
[pagina 82]
| |
Wie ’t zijne wel gebruikt, krijgt meer: doch zwaarder oordeel
Naakt hem die ’t zijn verzuimt. Werpt hem in duisternis,
Daar, voor de vreugd, geween, en tandeknersing is.
6.
Hier uit, O Christen, leer, dat ook des menschen Zoon,
Die verre van ons schijnt, doch met zijn kracht, na by is,
Gewis afkomen zal uit zijnes Vaders Throon,
Ter reek’ning van zijn goed, dat u, en elk, en my is.
Zoo dier van Hem betrouwt; en dat Hy streng gericht
Zal houden over elks hier in verzuimde plicht.
7.
Laat u dan uw Talent zoo diep ter harten gaan,
Dat gy zoo wel uw klein’ als groot’ ontfangen gaven
Tot dienst van uwen Heer, en naasten legget aan.
Gedenk, dat die haar pond, hoe klein, onnut begraven,
Niet meer, als die het groot verzuimt, zal zijn verschoont
Van God, die trouw in ’t klein, zoo wel als ’t groot beloond.
| |
[pagina 83]
| |
8.
Als ik dan overdenk, O Heer, mijn harte beeft,
Dat ik met het Talent, dat Gy my hebt gegeven,
Tot noch geen grooter winst gedaan heb. Ach! vergeeft
’t Verzuim van ’t goed, en ’t quaad zoo achteloos bedreven.
Ik neem ’t nu beter voor. Geef, dat ik mijn Talent
Zoo trouw beste’e, dat Gy my grooter waardig kent.
|
|