Schriftuurlyke gezangen, gerijmt, en op nieuwe zangwijzen gesteld
(1702)–Reynier Rooleeuw– AuteursrechtvrijStem: Hoe ongelijken lot.Waar gy uw oog verspreid,
De gantsche wereld leid.
| |
[pagina 55]
| |
Diep in de boosheid.
Elk leeft, als of hy waar’
Heel buiten ziels gevaar,
In Zorgeloosheid.
De vrome, wijs, en vol van heilig schromen,
Merkt op het einde, dat gewis zal komen.
Maar, Ach! de aardsgezinde,
Verdoolde, gansch verblinde,
Niet merken op dien grooten dag des Heeren.
| |
[pagina 56]
| |
Maar wis zy zal hen allen
Eens schielik overvallen,
Als zy gerust in weeld by een verkeeren.
2.
’t Zal gaan in mijnen dag,
Sprak Iesus, als het plag
In Noës dagen:
Als ’t hem ten tijde Lots
Met de verachters Gods
Heeft toegedragen.
Zy leefden in wellust, in houwen, trouwen;
In kopen en verkopen; planten, bouwen:
Tot Noë, met zijn zeven,
In d’Ark behield zijn leven;
Maar al de rest in ’t water is gestorven:
En Lot van God gespaard is,
Door Engelen bewaard is:
Maar ’t Godloos volk door ’s Hemels vuur verdorven.
| |
[pagina 57]
| |
3.
Dus zal Ik onverwacht,
Gelijk een dief by nacht,
Elk overkomen:
Als ’t schijnt een veil’ge vre’e,
Word hen door ’t nakend wee
Al ’t aarsch benomen.
Lots wijd, een zout pilaar, zy u een baken,
Om niet terug te zien na ’s werelds zaken,
Ia huisen, hoven, erven,
In ’t algemeen verderven.
Maak los uw hart, om nergens aan te kleven.
Die dan het lijf verkiezen
Te houden, zal ’t verliezen;
Maar die ’t verliest, bewaren in het leven.
4.
De Harte-kenner let
Op elk zoo nauw en net:
Dit kond gy merken,
Als in ’t gericht Gods Zoon
Zal geven straf, of loon
Na yders werken.
Van twee by een in een huis, op ’t bed, of akker,
Zal Hy afscheiden d’een van d’andre makker;
De twee vereenste vrinden,
Elk van zijn meest beminden;
Ia, man van vrouw: doch vrome van onvromen.
Dees worden dan verlaten;
Maar (wat kan deugd al baten!)
De vroome van Hem heerlik opgenomen.
| |
[pagina 58]
| |
5.
Och of gy recht bekend’
Haar blijd’, uw droevig end,
O aardsche slaven!
Die zorgeloos gerust,
Geheel in uw wellust
Diep legt begraven!
Hoe durft gy dwaze met de wijzen spotten,
En waand u wijs, de vrome wijze, zotten?
Als die vergeefs zich quellen
Door vreeze van een Helle,
Of hopen op een Hemel na dit leven.
Ach! blinde, krijgt eens oogen,
En ziet, uw waan is logen:
Want na de dood word loon en straf gegeven.
6.
Hierom, O mensche, waakt,
De Rechter, die genaakt,
Mogt u verrassen.
Word door uitstel van tijd
Niet traag, maar toon meer vlijt,
Om op te passen.
’t Uur van zijn komst in onwis en verborgen,
Van ’s avonds, of by nacht, of in den morgen:
Op dat wy (zoo veel mooglik)
Op yder uur, en oog’blik
Gereed, gekleed, met lampen in de handen,
Met opgeschorte lenden,
Ons na zijn aanklop wenden,
En in ’t Geloof en Liefde tot Hem branden.
|
|