Schriftuurlyke gezangen, gerijmt, en op nieuwe zangwijzen gesteld
(1702)–Reynier Rooleeuw– Auteursrechtvrij
[pagina 51]
| |
Stem: Wie van de menschen, Heere, Psalm 15. Of aldus.1.
Van alle Deugd, te loven,
Gaat geen in lof te boven
De deugd van Dankbaarheid,
Die Weldaads lof verbreid;
Waar door (hoe groter gaven,
En dat aan arme slaven,)
Elk, voor ’t genoten goed,
| |
[pagina 52]
| |
Met dank vergelding doet
2.
Hoe weinig vind dit plaatse!
Als bleek in die Melaatse,
Die vol afschouwlijk zeer,
Onrein, van ver den Heer
Aanriepen: heb ontfarmen,
Ach Iesus, (troost der armen,)
Met ons, geef hulp en baat
Voor ’t ongeneeslik quaad.
3.
Den Heiland zag haar smerte,
En haar gelovig herte:
Gaat, zegt Hy, alle tien,
Laat u de Priesters zien,
Of zy u zuiver schouwen.
Toen bleek haar groot vertrouwen:
Zy gingen; en terstond
Wierd elk in ’t gaan gezond.
4.
Elk was dit heil verschenen:
Doch gaat ondankbaar henen.
De tiende keerde we’er,
En viel voor Iesus neer:
Hy dankte God den Vader,
Ook dezen zijn Weldader,
En maakt voor all’ de schaar
Gods macht dus openbaar.
5.
Word dan Gods gaaf versweegen
Van die ondankb’re negen?
| |
[pagina 53]
| |
Dees vreemd’ling overluid
(Sprak Iesus) roept die uit:
Staat op, uw groot vertrouwen
Op God, heeft u behouwen:
Ga, dien met lijf en geest
Hem, die u dus geneest.
6.
Wat was aan yder Iode
Al goeds geschied van Gode!
Die haar, na ziel melaats,
Onrein, vervuld, vol quaads,
Doorwond in all’ hun leden,
Van boven tot beneden,
Heeft ernstig door zijn Zoon
Genezing aangeboo’n.
7.
Doch weinig haar ellenden
Recht voelden, en erkenden;
Of zochten voor hun quaad
By Iesus hulp en raad.
Hy wou ze gaarn medeelen,
En all’ haar qualen heelen.
Wat was ‘t? Zijn dank en loon
Was ondank, smaad en hoon.
8.
O Christen, toon meer eere
Als zy aan God den Heere:
Gy laagt in zielen nood,
Ellendig, krank ter dood,
Melaats, onrein, vol wonden,
Ia dood in uwe zonden.
Uw quaal genas uw Heer,
En gaf u ’t leven we’er.
| |
[pagina 54]
| |
9.
Tracht dan, voor die weldaden,
’t Verplichte hart ’t ontladen
Van schuldig eer-bewijs,
Uw God tot dank en prijs.
Men kan ’t wel nooit vergelden:
Doch Hem zijn lof te melden,
Acht Hy, die ’t alles heeft
Veel, schoon gy ’t zijne geeft.
10.
Ach! Heer, die my, inwendig
Melaats, ter dood ellendig,
Door ’t heilzaam Woord en Geest
Genas, en noch geneest,
Uw gunst quam op my neder:
O! laat mijn ziel ook weder
Opstijgen na U toe,
Van Danken nimmer moe.
|
|