Schriftuurlyke gezangen, gerijmt, en op nieuwe zangwijzen gesteld
(1702)–Reynier Rooleeuw– AuteursrechtvrijStem: Licht werden in den mensch . Of aldus.1.
Hoe ongelijk is hier het lot der aards-ge-zinden,
| |
[pagina 47]
| |
En Gods bemin-den!
Die zijn hier veeltijds rijk, in weeld, en hoge staten:
Dees’ arm, verla-ten.
Die hebben hier wel ’t best; maar namaals ’t quaaste;
Hier haar Hemel, na haar Hel.
Maar hier Wee, en na Wel
Is voor de laatste.
| |
[pagina 48]
| |
2.
Dit kan in ’t voorbeeld van dien Armen, en dien Rijken
Zeer leerzaam blijken.
Dees kostelijk gekleed, aan wellust daagliks kleefde,
En vrolijk leefde.
Daar Laz’rus arm en naakt, krank voor zijn’ oogen,
Hong’rig om zijn kruymen bad.
Maar Hy, schoon zat, en had
Gantsch geen meedogen.
3.
Doch ziet, hoe beider lot, eerst Lazarus ellenden
De dood komt enden!
Want na de dood wierd Hy, die levend was verschoven:
Gevoerd na boven,
In Abrams schoot van d’Engelen des Heeren.
Waar na ook die Rijke sterft,
En ’t graf van ’t goed maar erft:
Geen dood kon ’t weeren.
4.
Die levend niet en nam zijns naastens pijn ter herten,
Lijd zelv nu smerten:
Ia ’t zien van Lazarus, in Abrams schoot gedragen,
Verzwaard zijn plagen.
Nu bad Hy, die dien dorstigen verachte,
Dat die met een druppel vocht
Zijn tong verkoelen mocht,
Die van dorst smachte.
| |
[pagina 49]
| |
5.
Doch Abram sprak; wel eer uw goed uw lust verzade,
Toen had hy ’t quade.
Nu keert de beurt. Gods troost zijn smert nu doet verdwijnen;
En gy lijd pijnen.
Ook wonen wy zoo verre van d’onvromen,
Dat van ons tot bene’en,
Noch ook van u niet een:
Tot ons kan komen.
6.
’t Was voor hem nu te laat, dies bad hy voor zijn broeders:
Haar zelfs geen hoeders:
Zend Laz’rus, dat hy hen dit meld’, op datze mijden
Mijn zond’, en lijden.
Hy we’eêr: laat zy haar plicht uit Moses leeren:
Wie van hen niet hoord Gods stem,
Zal zich, al zond ik hem,
Geensins bekeeren.
7.
Leer hier, twee zonden, zeer gemeen aan u, o Rijken,
Geheel ontwijken:
Van Overdaad in huis, in kleedren, drank en spijzen,
Hebt een afgrijzen:
Van Gierigheid, dat gy voor broeder armen
Oit uw hart en handen sluit.
Ach! sluit uw ziel niet uit
Van Gods ontfarmen.
| |
[pagina 50]
| |
8.
O treurig end van weeld! op zatheid, lekkernijen
Volgt honger lij’en.
O vrolijk end van druk! op honger, dorst, versmading
Volgt ziels verzading.
Och of gy diep bedacht, dat na dit leven
Andre zouden binnen gaan,
Maar gy moest buiten staan,
Hoe zoud gy beven!
9.
Als de verdoemde zien (hoe zal ’t haar pijn vergroten!)
Zich gantsch verstoten:
Maar vrome, eertijds van haar versmaad, nu hoog in eeren,
By God verkeeren.
Dan zal ’t gesmeek, noch traanen iet vermogen.
Straf volgt wis op lang’ ontrouw.
Het al te laat berouw
Vind geen meedogen.
10.
Leer dan, wild gy hier na geen straf, maar loon verwachten,
Haar liefd’ betrachten;
En sober aan u zelv, maar wild aan Christus leden
Uw goed besteden.
Deelt zoo zijn’ armen, dat die Rijke Koning
U, ook arm, in zijnen dag
Door haar ontfangen mag
In zijne woning.
|
|