Schriftuurlyke gezangen, gerijmt, en op nieuwe zangwijzen gesteld
(1702)–Reynier Rooleeuw– AuteursrechtvrijStem: Psalm 1. Of aldus.1.
Dwaas, die in armoe, voor veel stukken goud
Hem aangeboo’n, verkiest een steen of hout.
Maar veel meer is diens dwaasheid te be-klagen,
| |
[pagina 36]
| |
Die ’t Hemelsch goed, van God Hem opgedragen,
Voor ’t aardsch verruilt. O wel- en wijs- bedacht!
Die ’t beide wikt, en dan na ’t beste tracht.
2.
Dit bleek in die Genoden tot het Maal,
Van God bereid in ’s Hemels opperzaal.
Hy lietse nu, en dan zeer vriend’lik noden:
Maar elk van hen wees af Gods trouwe boden,
Met arm’ uitvlucht, ’t zy van zijn akkerbouw,
Of ossen-kooy, of Liefde tot zijn vrouw.
| |
[pagina 37]
| |
3.
Aldus was Eer-, en Oog-, en Vleescheslust,
En is noch ’t goed, daar d’aardsche mensch in rust.
Dies God ontzeid, zijn bruiloft oit te smaken,
Aan hen, die daar zo weinig werk van maken,
Dat zy om ’t ydel werelds poppe-goed,
Den schoonen Hemel stoten met de voet.
4.
Wat doet de Heer, barmhertigheids Fonteyn!
’t Heil dus versmaad maakt Hy aan elk gemeyn:
Belast zijn bo’on, in alle straten, hoeken,
De blinde, kreup’len, armen op te zoeken.
d’Ellendige na ziel, verlate li’en,
Doch reed tot hulp, laat Hy zijn gunst aanbien.
5.
Maar wijl dit Feest te heerlik was en groot
Voor dit zeer klein getal, voor heen genood,
De Heer zijn gunst veel verder uit gaat breiden
Aan d’Heidenen, vervreemd, ver afgescheiden
Van ’t vree-verbond, en brengtz’ in eene rang
Met ’t Ioodsche volk, door vriendelijken dwang.
6.
O Goedheid Gods! die ’t goed, dat Hy geniet,
| |
[pagina 38]
| |
Zoo rijkelijk een armen worm aanbied;
Die ’t Ioodsch geslacht tot zijne bruiloftgasten
Zoo ernstig nood, of hy na haar zou vasten.
Maar ’t had de walg van ’t Hemelbrood; bekoort
Door Esaus moes, verslempt’ haar eerstgeboort.
7.
Maar God, van Liefd noch evenrijk en groot,
Heeft ons nu tot zijn Hemelfeest genood,
Vol opgedist, daar wil Hy ons verzaden,
Maar wy, als zy, vroeg zat, ja overladen
Met draf van Eersucht, Rijkdom, en Wellust,
Zijn hongerloos, en zonder Hemel lust.
8.
Braak uit, O mensch, dien aardschen draf, en smaak
Die Hemel spijs, tracht Hong’rig na ’t vermaak
Van ’t Feest des Lams, dat alle vreugd en weelden,
Aan lighaam, ziel en geest, ons af komt beelden.
Hierom, trek aan het deugden-bruilofts-kleed;
Op dat uw Heer, als gast, u welkoom heet.
|
|