Schriftuurlyke gezangen, gerijmt, en op nieuwe zangwijzen gesteld
(1702)–Reynier Rooleeuw– Auteursrechtvrij
[pagina 30]
| |
Stem: Psalm 36. Of aldus.1.
De weg, die na den Hemel leid
Tot God, en zijn gemeenzaamheid,
Zijn deugd en heil’ge zeden.
Waarom gestadig onzen Heer
Die leerd’ op aard; doch geene meer,
Als vurige Gebe-den.
Wat brengt Hy schoone leering voort
| |
[pagina 31]
| |
(Te voren noit van mensch gehoort)
Van Aandacht, Bidden, Smeken!
Zijn voorbeeld gaf zijn Leere klem.
In zijn Gezanten is ’t na Hem,
Ook beyde klaar geble-ken.
2.
Voort in zijn leering Ga naar voetnoota op den berg
Geeft Hy zijn volk Ga naar voetnootb het pit en merg
Van ’t recht Gebed tot Gode.
Ga naar voetnootc Bid, zegt Hy, zoekt, en kloppet aan.
Ga naar voetnootd Bid, om verzoekinge t’ontgaan,
In angst, in kruis en noden.
Ga naar voetnoote Zijt sober, waakt en Bid altijd,
Op dat gy ’t oordeel Gods ontglijd,
En staat voor ’s menschen Zoone.
Ga naar voetnootf ’t Is nu de tijd, dat die God vreest,
Hem bidd’ in waarheid en in geest,
En ware dienst betone.
| |
[pagina 32]
| |
3.
Ga naar voetnootg Door voorbeeld hy voor oogen zet,
Dat elk aanhoud’ in het Gebed,
Geduurzaam, onbezweken.
Ga naar voetnooth Gelijk die onbeschaamde vriend
Sterk aanhield: zoo is God gediend
Door sterk aandringend smeken.
Ga naar voetnooti Gelijk die weduw onvermoeid,
Zich tot dien quaden rechter spoeit,
En Hem, door stadig quellen,
In ’t end tot recht bewogen heeft;
Zal God, die meer meedogen heeft,
Zijn bidder lang uitstellen?
4.
Ga naar voetnootk Meest, die ootmoedig bid; als klaar
Toond die verslagen Tollenaar,
Ga naar voetnootl En d’Hooftman over hondert,
Die Iesus macht, en zich te snood
Beleed voor Hem, die om zijn groot
Geloof zeer was verwondert.
Merk, hoe die Ga naar voetnootm Cananeesche vrouw
Van bidden niet aflaten wouw,
Schoon tweemaal afgeslagen.
Zy bleef den Heer ootmoedig by
Met sterk geloof; hier door heeft zy
Den zegen weg gedragen.
5.
Hoe schoon is’t, als, die andre sticht,
Zelfs wandelt in het deugden-licht!
Als wy hem zien betrachten.
Ga naar voetnootn Gedurig was Hy in Gebe’en;
| |
[pagina 33]
| |
Zomtijds met and’re, meest alleen:
Ga naar voetnooto Ia bad wel gantsche nachten.
Ga naar voetnootp Hoe troost-en-leer-rijk is die Bee,
Die Hy voor Hem, en andre dee,
En ons, om ’t heil te erven!
Ga naar voetnootq Hoe vurig bad Hy, toen Hy leed,
Met sterk geroep, tot bloedig zweet!
Hy bad tot aan zijn sterven.
6.
Dus ging die Grote Meester voor.
Zijn trouwe dienstknecht volgt zijn spoor.
Ga naar voetnootr Bid, zegt hy, altijd vurig.
Ga naar voetnoots O Held, doet aan Gods wapening:
Doch boven schild, en helm, en kling,
Ga naar voetnoott Bid, smeek in geest gedurig.
Ga naar voetnootv In zorg, ’t Gebed tot God laat gaan.
Ga naar voetnootx Waak, en houw sterk in ’t Bidden aan.
Ga naar voetnooty Bid in het Lijden mede.
Bid, die in zonden zijt geraakt.
Ga naar voetnootz En, wijl der dingen eynd genaakt,
Waak, nucht’ren in Gebede.
7.
Hoe Bad die Ga naar voetnoota Kroon der Martelaars!
Hoe ook, Ga naar voetnootb d’Apost’len vol gevaars,
Dat huys, en Ga naar voetnootc kerker beefden.
Ga naar voetnootd Hoe ernstig bad Cornelius!
| |
[pagina 34]
| |
Ga naar voetnoote Hoe Paulus, onder ’t treurgekus
Van haar, die aan hem kleefden!
Ga naar voetnootf Als Satans doorn hem plaagde zeer,
Heeft hy (gelijk zijn Heer wel eer)
Driemaal om hulp gebeden.
Ga naar voetnootg Hy knield, hy smeekt zoo onvermoeyd
Voor zijne kind’ren: ja hy vloeyt,
Te bidden, van Lofreden.
8.
O Mensch! wat ziet en hoort gy hier
Al Bidders, vol van Hemelsch vier,
Vol aandacht, vol gelove!
Och of gy ook bewoogen werd,
En voeld’ een opgetogen hert,
Als zy, tot God, na boven!
Niet is’er, dat u eer en meer,
Als Bidden, vordert tot den Heer,
Om zijne gunst t’aanvaarden:
Gy houd met Hem als samenspraak.
O onuitspreeklijk ziel-vermaak!
O Hemel, hier op aarden.
9.
O Rijke God, die ’t all’ bezit:
Dat U een arme worm aanbid,
Hebt Gy gantsch niet van noden.
Maar Gy, uit liefde tot den mensch,
Hebt hem, ver boven hoop en wensch,
Uw vriendschap aangeboden:
En eischt maar, dat hy door ’t Gebed
Zich open, en ontfanklijk zet.
| |
[pagina 35]
| |
Voor U, om in te dalen.
Ach! trek my tot U, bene’en:
Laat my door heilige Gebe’en
Uw gunst van boven halen.
|
|