Schriftuurlyke gezangen, gerijmt, en op nieuwe zangwijzen gesteld
(1702)–Reynier Rooleeuw– Auteursrechtvrij
[pagina 18]
| |
Stem: O Kersnacht. Of aldus.1.
Hoe klaar steld onzen Heer voor oogen,
En dikmaal, van wat groot vermogen
By God ’t aanhoudend smeken is,
Verzeld met Ootmoed, en Ver-trouwen;
Waar van wy ’t voorbeeld hier aanschouwen;
Daar ’t beide klaar gebleken is.
2.
Een vrouw van Kana bad, en kermde,
Dat Iesus zich haars kinds ontfermde,
Zwaar van den bozen geest bekoord.
Doch Hy (schoon vol van mededogen)
Geliet zich tot haar niet bewogen,
En gaf haar niet een eenig woord.
| |
[pagina 19]
| |
3.
Gy zoekt, o Heer, wel na ’t verloren,
Wilt echter, badze, my verhoren.
Maar Hy gaf haar dit hard bescheid:
’t Betaamt niet, dat ik ’t brood der kind’ren
Den hondjes geeven zou, en mind’ren
Israëls deel, hem toegeleid.
4.
Zy dus tot tweemaal afgeslaagen,
Hield moed, en woud noch niet versagen;
Maar kleefd’ Hem dus ootmoedig aan:
Ia, Heer, de hondekens genieten
De brokjes, die ‘er overschieten;
Laat my daar van slechts een ontfa’en.
5.
Door kracht van dit zoo groot vertrouwen,
Kon d’Heer niet meer zich binnen houwen:
Haar worstelen Hem overwon.
Uw sterk geloof, dus lang verschoven,
O Vrouw komt al ’t belet te boven.
Waar op Hy voort haar be’e vergon.
6.
Laat dees Heidin tot voorbeeld strekken,
Om u, o Christen, op te wekken:
Maar zoo gy slechts u Christen noemt;
Haar yver u, zoo laauw in ’t smeken;
Haar aandrang u, zoo haast bezweken;
Haar groot uw klein geloof verdoemt.
7.
Volg gy, mijn ziel, dit goede baken;
Soek Iesus door ’t Gebed te naken:
En volg, als zy Hem achter na.
Houd aan, vertrouwt, doch zoo ootmoedig,
Als zy, ook Hy zal (is ’t niet spoedig)
Gewis u helpen, vroeg of spa.
| |
[pagina 20]
| |
8.
Hy schijnt te met zijn hulp t’ontrekken;
Doch om te sterker op te wekken,
Om in ’t Gebed te houden aan:
Op dat wy des te hoger wegen
Sijn gunst, door moeyt’ en pijn verkregen;
Dan daar geen werk om is gedaan.
9.
Ach! Heer, wel eer hier aangebeden,
Maar nu ten Hemel ingetreden,
Verhoor den bidder, die U vreest.
O! trek mijn hart zoo sterk na boven,
Dat ik vol aandacht en gelove,
U bidd’ in waarheid, en in geest.
10.
Op dat staag in mijn ziel ontbrande
Een vuur van heilig’ offerhande;
Welk (als wel eer het offervuur)
Van boven door uw geest ontsteken,
Op vlamm’ door bidden en door smeken,
Vol lof en dank, die eeuwig duur’.
|
|