Schriftuurlyke gezangen, gerijmt, en op nieuwe zangwijzen gesteld
(1702)–Reynier Rooleeuw– Auteursrechtvrij
[pagina 5]
| |
Stem: Al wie Godsaliglijk. Of aldus.1.
Wilt gy den Hemelweg recht kennen, en be-treden,
Klim op den berg, en zit als leerling by uw Heer.
Hy opent zijnen mond, en voert dees Hemelreden
Van Ze’en en Zalighe’en; ver boven Moses Leer.
| |
[pagina 6]
| |
2.
Die Arm zijn in den geest; Bedroeft; zacht van gemoede;
Die hongren na de deugd, Barmhartig; Rein van hert;
Die na de Vrede staan; Die lijden om het goede,
Den zulken ’t Hemelrijk van God gegeven werd.
3.
Mijn Leerling, als een Zout, een Licht, een stad, moet letten,
Dat hy elk licht en sticht; tot ’s Vaders lof en eer.
Denk (uit dees nieuwe Leer) niet dat Ik Moses wetten
Afschaf: O neen. Dewijl Ik die volmaakter leer.
4.
Geen zelfs de minste der gebo’on, die Ik nu leere,
Zal blijven ongedaan. Wie dan die overtreed,
Gestraft, maar die ze doet, beloond word van den Heere.
Dies moet uw deugd veel meer zijn, als de Wet u heet.
5.
Want zy verbied het Doo’n: maar Ik de Toorn en ’t Schelden;
En dat op zwaarder straf, als zy in zich vervaat.
Verzoen u dan (want eer geen dienst voor God zal gelden)
| |
[pagina 7]
| |
Met uwen Broeder, en met elk, op verscher daad.
6.
Zy doemt het Overspel; maar Ik ’t onkuisch aanschouwen.
Bedwing dan oog en hand, als ergerlijke le’en:
Zy laat licht scheiding toe den mannen van hun vrouwen:
Maar Ik gantsch niet, ten zy om hoerery alleen.
7.
Zy straft den Eedbreuk: Ik kom ’t Zweeren zelf verbieden.
’t Zy by den Hemel, of by aard: zeg, Neen, of Ia.
Zy gunt u wraak. Ik zeg, weerstaat geen boze lieden,
Die u aan Lighaam doen, of Goed, of Vryheid scha.
8.
Zy zegt uw naasten lieft, uw vyand zult gy haaten.
Ik zeg, bemind hem, helpt, bid voor uw weerparty.
Volg dus uws Vaders aard, die weldoet boven maten,
Aan quaad’ en goede. Zijt daar in volmaakt, als Hy.
9.
Zoek, als gy Aalmoes doet, en Bid, geen lof der menschen:
Maar Gods, die ’t heim’lik ziet, en opentlijk vergeld.
| |
[pagina 8]
| |
Bid stil: mijd woordgerel: God kend uw nood en wenschen,
Eer gy Hem bid. Uw be’e zy Hem dus voorgesteld:
10.
O Hemels Vader, geef dat na uw Hooge waarde
Uw naam geheiligt, en uw Rijke werd vergroot.
Uw wil geschie, gelijk in d’Hemel, zoo op aarde.
Verleen ons yder dag ons dagelijksche brood.
11.
Scheld ons de Schulden quyt, gelijk wy elk vergeven.
Wy bidden, dat Gy ons niet in verzoeking leid,
Maar van den bozen red. Want U, o Hoogverheven,
Is ’t Koningrijk, en macht, en eer in eeuwigheid.
12.
Want u vergeving zal, of niet, van God geschieden,
Na gy aan elk u al, of niet, vergeeflijk toond.
In ’t vasten toon u bly, niet treurig voor de lieden.
God ziet verborgen deugd, en opentlijk beloond.
13.
Vergadert hier geen schat, slechts tot verdervers voordeel.
| |
[pagina 9]
| |
Maar boven, daar geen roest, noch mot, noch dief haar deert.
Vest daar uw hart; en ’t oog van rein verstand en oordeel.
Maar geen twee Heeren, als God, en den Mammon, eert.
14.
Daarom wilt niet te zeer voor lijf, noch leven zorgen:
Hy die de vogels voed, en bloemen ciert op ’t best,
Draagt veel meer zorg voor u. Zorg dan niet voor den morgen.
Zoek gy Gods Rijk en Recht. Uw toemaat is de rest.
15.
En oordeelt niet; want gy voor ’t oordeel zul verschijnen.
Dies eer gy splinter-kijkt, u van uw balk ontslaat:
Geef ’t Heilige geen hond, noch peerlen werp voor zwijnen,
Bestraf noch leer niet die harnekkig u versmaat.
16.
Hier toe behoeft gy hulp: dies bidze van den Heere,
Zoek yv’rig: want zulk een verhorings toe zeg heeft.
Wat Vader weiger brood zijn kind’ren die ’t begeeren?
Veel meer uw Vader, die Hem bid, zijn gaven geeft.
| |
[pagina 10]
| |
17.
Maar wien? die all’ het goed, dat hy zich toe zou wenschen,
Zoo gaarn aan andre doet: na inhoud van de wet.
Dus gaat door d’enge poort: doods bree weg gaan veel menschen,
Op ’t naauwe levens pad word schier geen voet gezet.
18.
Verleiders schouw, die in een schijn van schapen komen.
Kentz’ aan hun wolven aard: qua vrucht den boom verdoemt.
Niet elk, die roept, Heer, Heer, word zalig; maar recht vromen.
Ik ken voor mijne niet, die slechts van deugden roemt.
19.
Al die dit hoort en doet, is wijs, en vast bestaan zal,
Als ’s Huis, op steen gebouwt, verduurt des storms geweld.
Die ’t hoort, maar niet en doet, een dwaas is, Die vergaan zal,
Als ’t Huis, op zand gebouwt, door storm Word neergeveld.
|
|