De tijd zal het leren
(1974)–Jos de Roo– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 45]
| |||||||
[pagina 46]
| |||||||
3.0 InleidingDat het structuuraspect ruimte nog weinig onderzocht is, blijkt duidelijk uit de recensie die Maatje in De Nieuwe Taalgids jrg. 66 op de bladzijden 89-109 geeft van de Proefvlucht in de romanruimte van Jean Weisgerber. De vernietigende kritiek die hij op interpretatief en theoretisch-systematisch vlak op Weisgerber heeft, zou ook in een heel wat minder uitvoerig artikel geuit kunnen worden, maar ‘Daar over de rumte zo weinig is geschreven [...] [leek het Maatje] toch juist, dit boek uitvoerig te bespreken.’Ga naar eind1 Nu een onderzoek naar de ruimte in Sarnami, hai noodzakelijk bleek, doet zich meteen de kwestie voor hoe dat onderzoek aan te pakken. Hoe terecht de kritiek van Maatje op Weisgerber ook is, toch meen ik in de omschrijving die Weisgerber geeft van wat de romanruimte nu eigenlijk is, een hanteerbaar uitgangspunt voor het onderzoek gevonden te hebben. Weisgerber definieert de romanruimte als ‘de complexe relatie die bestaat tussen de plaatsen waar handeling gebeurt en de mensen die hierbij betrokken zijn, namelijk het individu dat vertelt en de personen van wie het vertelt.’Ga naar eind2 Bij de toepassing van dit uitgangspunt zal ik voor ogen houden dat de romanruimte een structuuraspect is van de román, wat wil zeggen dat uitspraken over die romanruimte zich moeten beperken tot datgene wat expliciet als taalelementen dat werk mede uitmaken. (vgl. het artikel van Maatjes, p. 97). Vrij algemeen is in theoretisch opzicht het onderscheid tussen Lokal en Raum gemaakt, waarbij de laatste de beleefde ruimte is en de eerste de louter topografische aanduiding.Ga naar eind3 Maatje modifieert dit onderscheid als volgt: er is volgens hem het iteratief-exemplarisch vertellen, dat de personen plaatst ‘in een ruimte, die de toestand van de personen moet belichten en eventueel: symboliseren’ en het vertellen van eenmalige gebeurtenissen dat ‘die personen juist door de ruimte [doet] bewegen.’Ga naar eind4 Vergelijking van deze ruimtedefinitie met die van Weisgerber leert, dat wat Maatje één aspect van de romanruimte noemt, de belichtende, symboliserende ruimte, door Weisgerber dé romanruimte wordt genoemd. Blok omschrijft het onderscheid als ‘het veld van relaties tussen een topografisch gegeven en de personen van het verhaal’ en de ruimte in zuiver topografisch opzicht.Ga naar eind5 Ook hier is identiciteit tussen dé romanruimte van Weisgerber en een aspect van de romanruimte bij Blok op te merken. Nu is de door Blok en Maatje gemaakte onderscheiding voor Sarnami, hai wellicht helemaal niet relevant, daar alle ruimten beschreven worden via Sita, waardoor de ruimte door de beleving van Sita al tot beleefde ruimte, dus tot Raum geworden is. Maar afge- | |||||||
[pagina 47]
| |||||||
zien daarvan, ik geloof überhaupt niet in het bestaan van een louter topografische aanduiding, - vandaar mijn voorkeur voor Weisgerbers omschrijving. Zeker hebben de voorbeelden van Lokal die Blok geeft mij niet kunnen overtuigen. Hij beweert dat het geen verschil zou maken als Lot zich in het laatste hoofdstuk in Rome of Florence in plaats van in Napels had bevonden. Ik acht dit voorbeeld theoretisch en praktisch onjuist. Theoretisch, omdat een roman een samenhangend geheel van verschillende structuuraspecten is, waarin men geen wijziging kan brengen zonder het totaalbeeld te veranderen. Praktisch niet, omdat verschillen tussen Napels en Rome/Florence meteen in het oog springen: Napels ligt verder van Den Haag dan Rome of Florence; Napels ligt een stuk zuidelijker; schepen op weg naar de oost deden Napels aan; er is een zeer bekend spreekwoord: Napels zien en dan sterven. Ook tegen het tweede voorbeeld van Blok kunnen bezwaren ingebracht worden: dat Daan en Floor niet bij Stefanie logeren, geeft een apart cachet aan de relatie die tussen beide partijen bestaat. Theoretisch zie ik in de ruimteuitbeelding van een werk dus allereerst het leggen van een relatie tussen de personen en tussen de personen en de ruimte waar zij zich bevinden.Ga naar eind6 Bij het onderzoek zal ik me beperken tot enkele constituenten en daarbij vooral nagaan hoe Sita die ruimten waardeert. Dat heeft tot gevolg dat de volgende paragraaf allereerst een inventariserend karakter heeft. Dat een dergelijke werkwijze de tijd-ruimtelijke structuur helpt blootleggen, zal blijken. | |||||||
3.1 Enkele ruimteconstituentenAls de ruimte de toestand van de personen belicht of symboliseert, komen voor onderzoek allereerst die ruimten in aanmerking die de personen zelf hebben ingericht: de huizen. Ajodiadei woont in een krot, dat met andere de schreeuw van de ellende betwist. Het stinkt er, het is leeg, kaal en verveloos. Kakkerlakken en muizen ritselen er, de spijkers zijn verroest en een steen moet de deur dichthouden. Roekminia's huis is niet zo onverzorgd. Het is er proper: de vloer en de planken van de aanrecht zijn rood van het schrappen met een mes. In de ogen van S. heeft dat echter ook zijn bezwaren: het is niet meer dan een zakelijk, zindelijk geheel van voedsel en meubilair (blz. 29). Bovendien schuilt er gevaar voor hun economisch welzijn (blz. 39). De sfeer in huis wordt er volledig verpest door de verhouding tussen Soekhoe en Roekminia. De laatste ontvlucht uiteindelijk zelfs het huis om terug te keren naar haar ouders. Als de radio er aangaat, hoort men het helse lawaai van de droevige | |||||||
[pagina 48]
| |||||||
zich in wanhoop en ellende ontladende Indiase muziek. De communicatie naar buiten wordt bemoeilijkt doordat ook hier de deur vergrendeld is. Staat de ruimte van Ajodiadei S. tegen doordat ze smerig en vervallen is, hier staat ze tegen doordat ze koud en kil is. De school is enerzijds een vluchtplaats om weg te zijn uit de leegte van het eigen huis (blz. 62), anderzijds is het er bepaald geen vermaakscentrum; het zijn toch altijd dezelfde gebeurtenissen die zich voordoen (blz. 76). Het huis van Abdulkhan, de vader van Selinha, onderscheidt zich van de vorige ruimten. Het is vol leven en vrolijkheid (blz. 56). Ook het huis van Soekhia wordt sympathiek geschilderd. Maar S. ‘blijft nooit lang omdat de gevestigde verhoudingen in Soekhia's huis haar erg deprimeren. Zij ziet heel duidelijk het verschil, hoewel zij zich moeilijk in de situatie van de vrouw kan verplaatsen.’ (blz. 136) Hier blijkt duidelijk wat de functie van de twee sympathiek beschreven ruimten is: ze spiegelen de andere contrasterend. Ik geloof dat we echter niet kunnen stellen dat het contrast zo volledig is dat hier de voor S. ideale ruimten beschreven zijn. Daarvoor is het contrast tussen de bewoners en S. zelf té groot. Ze zou zich in geen van beide ruimten op haar plaats voelen. Bij Selinha niet omdat een door haar verafschuwde sexualiteit de overhand heeft en er geen aandacht is voor de wereld van het boek en bij Soekhia niet, omdat deze uiteindelijk toch niets anders is dan een vrouw die boent, poetst, kookt, wast en haar man ter wille is. Het huis van Azaat is gesloten, donker, benauwd en er hangt een onaangename lucht (blz. 100). Het is een vieze troep, waardoor S. er niet aan moet denken dat ze hier moet leven, eten, baden. Ze heeft uiteindelijk maar één wens: hier weg zijn. Zelfs haar eigen bezittingen worden hier dode dingen, dode zaken. Bij haar vertrek uit dit huis associeert ze het met Suriname (blz. 124). De omgeving van het ouderlijk huis van S. wordt de lezer geschetst als een harmonie van rust, stilte en volmaakte schoonheid. Maar diezelfde rust en stilte wordt veel vaker negatief gewaardeerd. De leegte of de stilte van het huis is een echt leidmotief. (Blz. 47, 53, 62, 72, 96, 109 en 154). Ook indirect wordt ze beklemtoond: Er is zelfs geen radio in huis (blz. 98). Ook hier blijkt de contrasterende rol van Soekhia. Als zij er is, is de stilte in huis minder onaangenaam (blz. 47). Sita's kamer is een oord waarin ze zich wel kan terugtrekken, maar waarin ze toch niet met rust gelaten wordt (blz. 55). Pas nadat de plichten gedaan zijn, kan ze machteloos tegen de deur van haar kamer bonken (blz. 56). Een deur die haar scheidt van anderen, van het leven dat zij wenst. | |||||||
[pagina 49]
| |||||||
‘Zij bestaat. Zij is boven. Zij is altijd boven. De rest?’ (blz. 56) Ook de contrasterende rol van Selinha blijkt in de ruimte van het ouderlijk huis. Met haar kan ze praten, maar dan moet wel eerst de deur dicht. Het huis wordt volledig gedomineerd door de vader. Alleen als hij weg is, is Ata in haar omgeving. Als hij er weer is, onttrekt Ata zich aan haar gezag en volgt hij zijn vader. Hun huis is hun eenzaamheid, waarbij een schrale troost is, dat de leegte tenminste van hen is (blz. 66). Weggaan is de enige manier om aan het gezag van haar vader te ontkomen (blz. 90). Daarom gaat ze naar Islam (blz. 96). Als zij later weer terugkomt in het ouderlijk huis, beangstigt haar de stilte nog evenzeer. Haar eigen huis is bewoonbaar, schoon en glanzend. Maar ze wordt er in beslag genomen door het domme werk van iedere dag (blz. 126). Omdat het huwelijk een mislukking is, komt er op den duur een vreemde stilte in huis te hangen, waardoor S. zich eenzaam en opgesloten voelt. Alle woningen worden negatief beoordeeld, want sympathieke deprimeren haar en doen haar des te sterker beseffen in wat voor toestand ze zelf verkeert. De gebouwen kenmerken zich door verval, harde kille zakelijkheid of stilte en eenzaamheid. De wegen, straten en pleinen zijn vaak niet geasfalteerd. Het zand is dan papperig en vol sporen. De meeste huizen hebben de ramen gesloten. Een cafeetje is luguber (blz. 37). In de bus hangt de adem van het oerwoud (blz. 37). Daar ontmoeten mensen elkaar sprekend over ‘de politiek, de armoe, [...] de hoge ongecontroleerde prijzen van de gewoonste dingen.’ Er zijn wegen die een ongemotiveerde angst oproepen (blz. 39). Een brug heeft iets obscuurs (blz. 39). 's Avonds zijn de straten slecht verlicht (blz. 87) en zijn ze het terrein van agressieve honden. De straat is de plaats van geheime ontmoetingen, een oord waar de mensen naar toegedreven worden door de hitte die in de huisjes hangt, een ontmoetingscentrum. Werkelijk contact is er uitgesloten. Negatief beoordeelde huizen die verbonden zijn door negatief beoordeelde straten dat is het beeld van Paramaribo. In Sarnami, hai komen ook de andere delen van Suriname ter sprake. Selinha verlaat de stad en gaat naar Nickerie waar het leven goedkoper is. Maar S. vraagt zich in een brief af: ‘Zoveel verschil is er toch niet tussen de stad en het dorpje waar je nu woont?’ (blz. 92) Lelydorp wordt een afgelegen stuk oerwoud genoemd met venijnige muskieten. Er heerst de sfeer van achterlijkheid en armoede (blz. 15). | |||||||
[pagina 50]
| |||||||
Het district komt ook in zijn algemeenheid ter sprake. Het is voor Ram een te mijden plaats, maar S. geniet er intens van de rust en de eenvoud. Is hier dan eindelijk een positief beoordeelde ruimte? Ik geloof van niet. Het genieten in het district wordt veroorzaakt door de meeslepende mystiek van de huwelijksceremoniën. Bovendien betekent de aanwezigheid in het district de afwezigheid thuis. Niet het district wordt positief beoordeeld, maar de mystiek. En wat is mystiek anders dan het ontvluchten van het hier en nu, dus van het district, om verband te krijgen met iets wat boven de tijd en boven de ruimte verheven is? Ook het oerwoud wordt behandeld. In de bus rook het ernaar door de produkten die eruit afkomstig waren. ‘Het is de adem van het oerwoud, de krachtige omarming van de strijd op leven en dood, de chaos’ (blz. 37). Het is niet toevallig dat de gesprekken in die bus gaan over een maatschappelijke strijd op leven en dood. Stad, district en oerwoud vormen samen Suriname. De stad is er een in ontbinding; het district is een te mijden plaats voor de een en de ander kan juist daar vergeten waar hij is; het oerwoud is een strijd op leven en dood, een chaos. Maar niet alleen de constituenten van Suriname krijgen aandacht, ook Suriname in zijn totaliteit wordt beoordeeld. De natuur is er vijandig en vriendelijk, een meeslepend bedrog. Vrouwen zijn er gevangenen (blz. 103). De vruchten die er zijn, zijn aangevreten (blz. 122). ‘Zij zal zich deze dingen evengoed herinneren als het dodenmaal van de zwarte aasgieren langs of midden op de weg. De uitgezogen kippen in het holst van de nacht door buidelratten uit hun hokken gesleurd naar de berm van de weg, stank, triestheid, troosteloosheid en onmacht verspreidend. Je kunt er niets aan veranderen, alleen maar kijken hoe alles zichzelf verstikt in de grijparmen van het oerwoud, hoe het ongedierte de mooie dingen opvreet in het geromantiseerde oerwoud met zijn angstige geluiden, zijn grote vogels die hun bonte vleugels gevaarlijk uitslaan, schreeuwend en vervloekend wat er in aanwezig is: tuberculose lepra, armoede, corruptie. [...] de lichamen van de Javanen in lompen gehuld, liggend op de stoepen van de Chinese winkels, stikkend in een astmatische hoest. De onvergetelijke stoepen van de Maagdenstraat.’ (blz. 124) Men vergisse zich niet: wat hier wordt aangeduid is niet het bos, maar Suriname zelf. In het oerwoud is immers geen corruptie. De Surinaamse maatschappij wordt hier een oerwoud genoemd. De Zuidamerikaanse jaguar wordt genomen als beeld voor Suriname. En niet zijn soepelheid wordt beklemtoond, maar | |||||||
[pagina 51]
| |||||||
‘De stilte van dat beest wanneer het met zijn bloeddorstige muil in het kreupelhout lag te slapen na het nuttigen van een baby die in een van de ellendige hutten was achtergelaten tijdens de werkuren op het veld.’ (blz. 143) | |||||||
3.2 Constante in de constituentenSita vervloekt Suriname, de wildernis, waar de wet geldt Wie honger lijdt moet maar sterven of slapen (blz. 157). Slechts drie mensen ontkomen aan deze wet: de grootvader, Agnes en S. Ze lijken op elkaar; via Ajodiadei weten we dat van de grootvader en S. en de tekst stelt het van Agnes en S.: ‘Zij hebben iets dat waard is om voor te vechten, te leven.’ (blz. 26) En hiermee raak ik, geloof ik de kern van de verhouding die bestaat tussen de personen en de ruimte. Alle ruimteconstituenten zijn op een of andere manier in verband te brengen met de dood, sterker: Suriname is de dood, getuige het beeld van de bloeddorstige jaguarGa naar eind7. Dat de ruimten een dodende werking uitoefenen, blijkt uit de karakteriseringen van de ruimten zoals die in de vorige paragraaf gegeven werden. Ik zal die niet herhalen, ik wil er slechts op wijzen dat die dodende werking ook expliciet door de tekst wordt uitgedrukt: ‘Dit is haar leven: lopen, studeren en het huishouden doen in een huis waar een stilte heerst die dodend is, waar het leeg is alsof het nooit anders is geweest.’ (blz. 38; cursivering van mij) Sita's houding tegenover die dodende ruimte wordt heel duidelijk uitgedrukt, niet alleen door haar handelingen, maar ook door uitspraken die benadrukken dat zij wil léven:
Strijdig met de opmerking dat Suriname de dood is, lijken talloze natuurbeschrijvingen. ‘Het regenseizoen krijgt zoetjesaan de sfeer van de droge tijd. De stemmen klinken luider en voller uit de open ramen en deuren. Aan de twijgen van de jonge sinaasappelbomen op het erf ontluiken de eerste bloesems, wit en zoet geurend wanneer de passaat zich door het groen beweegt. De vochtige aarde verspreidt de warmte van het rijpingsproces van de vruchten, de rijst en de groenten van het komende seizoen. De natuur volgt haar eigen tempo. Zij verandert naar willekeur en bedriegt door haar grilligheid, haar weelderige schoonheid, haar overvloed aan | |||||||
[pagina 52]
| |||||||
beloften. Verwachtingen. De natuur is een avontuurlijk meeslepend bedrog. Zij is nog altijd wat zij bijna vier eeuwen geleden was, toen de Spaanse dieven onder de bekoring kwamen van haar groene glimlach, het schateren van witte vogels boven de modder oevers. Maar in werkelijkheid is zij kolder. Een samenstel van onmogelijkheden. Verveling voor wie niet alleen maar wil eten, slapen en kinderen verwekken. Angst is zij voor een vrouw die geen werktuig wenst te zijn.’ (blz. 141/142) Het leven in de natuur is slechts schijn. De passage begint immers met te stellen dat er een nieuwe tijd komt, vervolgt met te laten zien welke nieuwe dingen er komen, maar zegt daarna doodleuk dat er eigenlijk helemaal niets verandert, omdat alles nog precies zo is als vierhonderd jaar geleden. Ik heb deze passage zo uitvoerig geciteerd, omdat ze tevens kenmerkend is voor de verhouding tussen de ruimte en de personen. Wie vitaal is, wie meer wil dan de sufmakende dagelijkse gang van zaken, krijgt in deze ruimte geen kans. De geestelijke hongerlijders (vgl. de rol van het boek in het verhaal) moeten ook maar sterven of slapen. Degene die dat niet wil, staat maar één ding te doen: vertrekken. Sarnami, hai is vol van vertrek. Er komt 125 maal het woord weg of een van de synoniemen als afscheid, vertrek in voor. De eerste die Suriname verliet was de grootvader en de laatste is Sita. Maar daartussenin worden door anderen ook ruimtes ontvlucht. De moeder gaat bij Ajodiadei weg, Ram ontvlucht het district, Selinha de stad, Azaat 's nachts zijn huis, Roekminia Soekhoe. Perspectief biedt al dit vluchten niet. Evenmin helpt het Sita iets dat ze eerst de stilte van het huis ontvlucht en zo in de armen van Islam loopt, dan het huis verlaat, en daarna het huis van Azaat. Alle verschuivingen binnen Suriname zijn wanhoopsdaden. In Suriname moet men sterven of slapen; wil men léven, dan moet men Suriname uit. Dat drukt de titel ook uit, als ik tenminste de vertaling zoals de flaptekst die geeft, als de juiste aanneem: Suriname, ik benGa naar eind8. De komma scheidt, plaatst de ik tegenover Suriname, die aangesproken persoon geworden is, en aan wie wordt meegedeeld dat de ik existeert. Sita met haar ontembare vitaliteit wil niet slapen of sterven, niet stikken zoals ze aan het eind stelt. Noch de mystiek, noch die andere gedroomde wereld van het boek konden haar laten leven, dat kan slechts de grote vlucht uit de dodende ruimte van Suriname. |
|