De tijd zal het leren
(1974)–Jos de Roo– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.0 InleidingIn het menselijk bestaan speelt de tijd een belangrijke rol. De mens is immers geplaatst in de tijd en de weerslag daarvan is te vinden in zijn literatuur, zijn godsdienst, zijn geluksverlangen. Hij kan aan de tijd lijden, trachten het onherroepelijke van de tijd te overwinnen. De mens past zich aan de tijd aan, of verzet zich tegen het tijdsverloop. Kortom: de tijd is voor de mens een filosofisch probleem. Nog op andere wijze speelt de tijd een rol in het leven van de mens. Elke taaluiting is gebonden aan de tijd en is daardoor meetbaar. Dit tijdsaspect wordt in de romantheorie de verteltijd genoemd. Maar ook in de taalvorm zelf komt de tijd tot uitdrukking. De transformationele grammatica stelt in aansluiting op de traditionele dat in elke zin een tijdsindicator aanwezig moet zijnGa naar eind1 de tijdsindicator van het gezegde zal ik kortheidshalve de verbale tijd noemen. De tijd als filosofisch probleem en de tijdsaspecten aan de taaluiting zijn zaken die buiten de fictie om ook voorkomen. De verbale tijd in een verhaal vertoont echter andere aspecten dan wanneer zij in het gewone taalgebruik van de werkelijkheid voorkomt. Speciaal de veranderingen die zich bij het gebruik van het preteritum voordoen waren en zijn punt van discussieGa naar eind2. De mogelijkheid dat in een verhaal de zin Morgen ging zijn vliegtuig kan voorkomen - waarin een bijwoord dat de toékomst aangeeft, verbonden wordt met een een onvoltooid verléden tijdsvorm - heeft vele pennen in beweging gebracht. Ik zal mij niet in deze discussie mengen; van belang is hier de constatering dat de tijd die in de taalvorm tot uitdrukking komt in de fictie een andere funktie kan hebben dan in de werkelijkheid. In een verhaal komt naast de reeds genoemde tijdsaspecten, die ook in de werkelijkheid bleken te existeren, nog een tijdsaspect voor, dat echter uitsluitend in een verhaal verschijnt en dus niet in de werkelijkheid. Het is het tijdsverloop binnen het verhaal, kortheidshalve de vertelde tijd genoemd. Het tijdsverloop in een verhaal kan sneller of langzamer aangeboden worden dan in de werkelijkheid. De auteur heeft de mogelijkheid met het tijdsverloop te manipuleren. Vergelijking van de in het vorige hoofdstuk gegeven fabel met de volgorde der gebeurtenissen in Sarnami, hai maakt dat duidelijk. De voorgeschiedenis moest de lezer zelf construeren, daar ze niet in chronologische volgorde werd opgedist. Het is zelfs mogelijk, zoals ik nog zal laten zien, dat de auteur op een subtiele manier fouten in het tijdsverloop binnen het verhaal maaktGa naar eind3. Uit een en ander blijkt het relationele karakter van de vertelde tijd en van de fictie van het verhaal. Slechts door vergelijkingen te maken met het wer- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kelijke tijdsverloop en met de werkelijkheid worden de afwijkingen zichtbaar. Pas als men de verteltijd van zinnen als: Het jaar is vlug om. Zij leest nu andere boeken, afmeet aan de erin vertelde tijd, kan men constateren dat de vertelde tijd enorm versneld is. De verhouding tussen verteltijd - aspect van de werkelijkheid - en vertelde tijd - aspect van de fictie - is dus van belang om inzicht te krijgen in de tijdsstructuur van een verhaal. In dit hoofdstuk bepaal ik me hoofdzakelijk tot een bespreking van dit tijdsaspect. Dat wil niet zeggen dat deze methode voor elk werk de geschiktste is. Met name een roman als Atman van Leo Henri Ferrier lijkt om een andere benadering te vragen voor het zijn structuur prijs geeft. Waarschijnlijk ligt daar de sleutel in de gehanteerde symboliek. In Sarnami, hai echter blijken de manipulaties met het tijdsverloop rechtstreeks in dienst te staan van de idee, die verband houdt met het niet-fictionele tijdsaspect: de tijd als filosofisch probleem. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.1 Toelichting op de grafiekDe verhouding tussen de vertelde tijd en de verteltijd is getekend op de grafiek die als losse bijlage achterin is opgenomen. Verticale stippellijnen zijn eenheden van de verteltijd, de bladzijden. De horizontale stippellijnen duiden de jaartallen aan, eenheden van de vertelde tijd. Voor de berekening van de vertelde tijd raadplege men hoofdstuk één over de fabel en de daarbij behorende noten. De ononderbroken lijn geeft het vertel-nu aan. Van belang is dat de schaal boven de centrale lijn van 1952 groter is dan eronder. Dat is om praktische redenen gebeurd. Het zal duidelijk zijn dat ik bij de weergave van de verhouding tussen vertelde tijd en verteltijd voorbij moest gaan aan allerlei details. Daardoor wordt het een en ander verdoezeld. Zo zijn kleine sprongen in de tijd buiten beschouwing gelaten, daar ze niet weer te geven zijn in deze schaal. Een uitzondering heb ik gemaakt voor de omzetting van het eerste hoofdstuk, doch dat kon slechts door af te wijken van de schaal. De aan het verleden gewijde passages leverden een moeilijkheid op ten aanzien van de vertelde tijd. Horen ze tot het nu of tot het verleden? Ik heb gekozen voor beide, zodat op bepaalde plaatsen in de grafiek sprake is van twee vertelde tijden tegelijk. Waarom dit gebeurd is, zal ik illustreren aan de hand van een passage die op de bladzijden 15 en 16 voorkomt. ‘De vrouw wordt door een hoestbui overvallen. [...] S. blijft er doodkalm onder. De angst en de aarzeling, de opgewondenheid waarmee zij aanklopte, zijn veranderd in nuchterheid en ongevoeligheid. Zij weet wie zij voor zich heeft. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Haar gedachten dwalen af. Het was zo'n zelfde middag dat zij haar moeder voor het laatst hoorde hoesten. Het had een paar uur geregend. Daarna was het koel. Het licht nam afscheid van de mensen op straat en in de huizen. Van het groen van de palmen, de manjebomen en de guave. De wolken van de ondergaande zon waren bloedrood. Een groet om niet te vergeten. Zij ziet weer de lakens - lakens die week worden van het bloed dat haar moeder uitspuwt. Er is geen verpleegster bij de hand. Zij staat voor haar vader en kijkt in een soort extase toe hoe snel het proces zich voltrekt. Lakens, ja lakens, en wat nog meer? [...] Zo iets kan je maar een keer gebeuren. De eerste keer is altijd de ergste. Er is maar een keer. Dag mamma, wil zij zeggen. Is er een hiernamaals, mamma? Een nirwana, mamma? Waar je geen nummer zult zijn? De hoest van Ajodiadei roept haar tot de werkelijkheid terug.’ In de eerste aangehaalde alinea bevinden we ons in het verhaal-nu. De sprong naar het verleden vindt in de gedachten van S. plaats. Ze wordt veroorzaakt door een aantal factoren uit het nu: de hoest van Ajodiadei, het weer van de dag, de ondergaande zon, de onverschilligheid die in haar is; dit alles speelde ook een rol in het verleden. Ook toen hoestte iemand, ook toen had het eerst geregend en werd het later koel, ook toen kleurde de ondergaande zon de wolken bloedrood, ook toen was er iemand onverwacht onverschillig. Zou ik stellen dat dit fragment zich volledig in het nu afspeelt, dan zou ik tekort doen aan het feit dat het fragment over het verleden gaat. In het bewustzijn van S. is het verleden reëel aanwezig, getuige het presens historicum. Het leeft echter niet chronometrisch nauwkeurig. Hoe lang S. aan het sterfbed stond, komen we niet te weten. De vertelde tijd is versneld. Juist dit contrast met de tijdsbehandeling van het verhaal-nu is een reden voor de lezer deze passage anders te beleven. Stel ik daarentegen dat in het bewustzijn van de lezer alleen het verleden aanwezig is, dan blijkt ook dat onjuist te zijn. Het fragment is immers kort; het werd ingeleid met: ‘Haar gedachten dwalen af’, zodat de lezer weet dat hij zich slechts in gedachten mee verplaatst naar een andere tijd; de genoemde overeenkomst tussen de factoren uit het verleden en het heden zorgt ervoor dat het verhaal-nu in het bewustzijn van de lezer blijft meespelen; hij denkt als het ware: ook nu gaat de zon onder, als hij leest: ‘De wolken van de ondergaande zon’. De woorden zelf leggen dit verband ook: ‘zo'n zelfde middag’, ‘zij ziet weer’, ‘en wat nog meer?’ en ‘Zo iets kan je maar een keer gebeuren’. De conclusie uit het voorafgaande is: in het bewustzijn van de lezer spelen twee vertelde tijden tegelijk een rol omdat er in twee vertelde tijden tegelijk verteld wordt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de andere passages die het verleden behandelen blijkt het vertellen vanuit het verhaal-nu in en over het verleden, dus het vertellen in twee vertelde tijden tegelijk, nog duidelijker. Daar wordt de verbale tijd niet gevormd door het presens historicum, maar door de o.v.t. of de v.t.t. Meer hierover echter in de aparte paragraaf over de verbale tijden. De in deze paragraaf behandelde passage week dus af doordat er overgeschakeld wordt van de o.v.t. (was, nam, waren) op het presens historicum. De passage wordt des te opvallender daar dit de enige passage is die over het verleden handelt waar dit het geval is. Dat is niet zonder zin! Het behandelde gebeuren is het overlijden van de moeder in 1951. Door een aspect van de verteltechniek onderstreept Bea Vianen hier voor de aandachtige lezer op een bijzonder functionele manier een gedeelte van de vertelinhoud: ‘1951 is gisteren, het verleden. 1951 is vandaag, .morgen. Nu’. Niet alleen de techniek van het vertellen roept in deze passage de ‘tijdloosheid’ van 1951 in herinnering. Ook de inhoud vraagt er uitdrukkelijk aandacht voor. Ik heb al gewezen op het associatiepunt, de ruimtelijke omstandigheden. Daarenboven staan er de merkwaardige zinnen: ‘Zo iets kan je maar een keer gebeuren. De eerste keer is altijd de ergste. Er is maar een keer.’ Ondanks het feit dat hier tot slot uitdrukkelijk gesteld wordt, dat het gebeuren uniek en onherhaalbaar is, staat er ook dat het wél herhaalbaar is, want ‘de eerste keer’ suggereert dat er herhaling is. Wat hiervan de functie in het geheel van de roman is, zal later blijken.Ga naar eind4 Nu volstaat het de merkwaardigheid te signaleren in de context van het presens historicum, t.a.v. de dood van de moeder. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2 Conclusies uit de grafiekBij het volgende raadplege men voortdurend de grafiek. Een der opvallendste punten is de rechtlijnigheid van het tijdsverloop. Dit komt overeen met de ervaring die de lezer heeft als hij Sarnami, hai leest. Men wordt zonder omwegen gevoerd naar het einde van het verhaal. Aan de hand van de grafiek kunnen we deze rechtlijnigheid verklaren. Allereerst zijn er buiten het eerste hoofdstuk maar buitengewoon weinig regressies. Dat er meer zijn dan ik in de grafiek heb opgenomen, is al gezegd. De weggelatene zijn te beperkt van omvang. Dat de lezer de indruk heeft dat er ook buiten het eerste hoofdstuk veel regressies van tamelijke omvang voorkomen, terwijl bij telling blijkt dat dit niet zo is, is een indicatie voor de sterke leitmotivische functe van het verleden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vervolgens is er het feit dat er na blz. 35 strikt chronologisch verteld wordt met voortdurende versnellingen. Stanzel legt in Typische Formen des RomansGa naar eind5 verband tussen een dergelijke tijdsbehandeling en de personele vertelsituatie. Is het point of view eenmaal in de hoofdpersoon gelegd, dan krijgt de lezer slechts die zaken voorgelegd die voor de hoofdpersoon van belang zijn. Door het elimineren van (bijna) alle vertelelementen gaat de scènische uitbeelding en de dialoogvorm overheersen, wat tot gevolg heeft dat in het algemeen slechts korte tijdsbrokken, vaak slechts momenten weergegeven worden. StanzelGa naar eind6 stelt dat dit geen verbrokkeling is, daar het geheel van indrukken, gedachten, herinneringen en associaties aan de orde komt. Volgens hem wordt de eenheid in het werk en in de tijdsbehandeling dus bewerkstelligd door de vertelsituatieGa naar eind7. In Sarnami, hai is dat ongetwijfeld het geval. De relatie tussen de tijdsbehandeling en de vertelsituatie wordt echter niet zo eenzijdig beheerst door de vertelsituatie. De eenheid in de schijnbaar desparate fragmenten wordt ook veroorzaakt door de strikte chronologie. Hierdoor worden de korte tijdsbrokken ingebed in het verloop van dé tijd en treden ze in het bewustzijn van Sita op als één geheel. Ten slotte wordt de rechtlijnigheid veroorzaakt door de indeling in fasen die op grond van de verhouding tussen verteltijd en vertelde tijd aangebracht kan worden. (Zie de grafiek!) De eerste fase loopt tot blz. 77. Daarin is een gering tijdsverloop in verhouding tot het aantal bladzijden. De tweede gaat van blz. 77 tot blz. 104. Hier wordt een betrekkelijk groot tijdsverloop, bijna drie jaar, in een relatief klein aantal bladzijden behandeld. De derde fase loopt van blz. 104 tot het eind van het boek. Vergeleken met de tweede fase is hier weer sprake van tijdvertraging. Het is natuurlijk fraai om zulk een driedeling te constateren, maar het gevaar is reëel dat de conclusies al te snel getrokken worden, te meer daar in de grafiek zelf allerlei simplificaties zijn aangebracht. Mijn driedeling heeft pas waarde als ze gesteund wordt door een ander structuuraspect. Het is het meest voor de hand liggend hiervoor de handeling te onderzoeken. Bekijken we daartoe opnieuw de afgrenzing van de fasen. Op pagina 76 bevinden we ons na de interlinie in ieder geval in oktober 1952, aangezien de school weer begonnen is. De passage tot de regel wit op blz. 77 is sterk tijdverdichtend: ze omvat een heel schooljaar. Daarin is niet veel opvallends gebeurd. ‘Het zijn toch altijd dezelfde gebeurtenissen die zich herhalen.’ (76) Ze eindigt met de zinnen: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Zij moet het raadsel [van haar grootouders] uit haar hoofd praten. Zij mag niet opnieuw verward raken. Zij wil niet opnieuw gaan haten. Zij heeft haar aandacht hard nodig bij haar lessen.’ (77) Aan het begin en het einde van de eerste fase staat dus het drama tussen haar grootouders en het verband tussen de grootvader en S. De tweede fase begint met: ‘Het jaar is vlug om. Zij leest nu andere boeken. De veranderingen in haar lichaam maken haar onrustig en prikkelbaar. De verveling stijgt, nu zij zo goed als geen huiswerk meer opkrijgen.’ (77) Op de volgende bladzijde deelt Selinha haar mee dat ze zwanger is. Een bladzijde voor het einde van deze fase vindt de eerste coïtus van S. plaats. De fase eindigt met: ‘Ik ben een hoer, geen Sita. Maar ik kan tenminste blij zijn dat ik later niet de hele dag pannen hoef te wassen. Net als je zusters en schoonzusters. Ik zal geen gevangene zijn. Ik zal niet opgesloten worden. Heb je me gehoord?’ De fase begint dus met te spreken over de veranderingen in het lichaam van S. en de zwangerschap van Selinha. Ze eindigt met de eerste coïtus van S. en twee toekomstverwijzingen. Een van Islam, die uitkomt, en een van S., die niet uitkomt. De lezer weet wie gelijk krijgt, doordat van Islam verteld wordt, dat hij veelbetekenend glimlacht en van S. dat zij zich geen rekenschap geeft van zijn woordenGa naar eind8. De lezer kan, gegeven de situatie, maar één conclusie trekken: Islam weet dat S. in verwachting is. Ook aan het begin en het eind van de tweede fase wordt de lezer met hetzelfde geconfronteerd; in dit geval een gedwongen huwelijk. De derde fase begint met: ‘Het examen is achter de rug. Zij is geslaagd. Ata is tien geworden. Vaak zit zij de jongen te observeren, een beetje overweldigd door de gedachte aan het afscheid, want zij heeft het er nog niet met haar vader over gehad. Ata zal zijn weg wel vinden. Zij moeten hun eigen weg gaan.’ en ze eindigt met: ‘De jongen huilt. Zij stopt haar handen tegen haar oren. De voetstappen verwijderen zich steeds vlugger en triomfantelijker. Zij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wil naar binnen rennen. Islam tegenhouden, de hond loslaten maar voelt dat haar benen haar steeds verder dragen, het diepe omsluitende donker tegemoet. Achter haar valt een appel. Vleermuizen cirkelen boven de toppen van de bomen. De witte nachtvogel slaat schreeuwend zijn mythologische vloek uit. In het gras geritsel van mieren, andere insekten. Een straathond jankt. Alleen witte, uitgeteerde honden met zwarte vlekken op hun romp en op hun kop kunnen zo klagend janken. Janken over honger, armoe, benauwenis. Zij hoort de schorre, alcoholische stem van Ajodiadei die haar naroept uit het raampje van het ellendige krot. Zij drukt haar handen vaster tegen haar oren. Ik wil niet, denkt zij. Ik wil het niet meer horen. Niets, Ik ben geen S. of het meisje. Niet meer. Sita! Sita! Ik durf mezelf bij de naam te noemen. Omdat ik weet wat ik niet wil: Stikken! Stikken! Stikken! Zij glimlacht door haar tranen heen. We moeten bij het lezen van de laatste aanhaling wel bedenken dat ze niet alleen aan het slot van de derde fase staat, maar dat ze ook het slot van het boek vormt. Vlak ervoor hebben we gelezen hoe Sita op de avond voor haar vertrek verstoten werd door Islam. Om dat te bereiken moest zij afstand doen van haar zoon Ata. De derde fase opende met het stellen van een aantal punten:
Aan het slot vinden we dezelfde elementen terug:
In het bovenstaande heb ik beide Ata's verwisseld op grond van de argumenten dat de gevoelsrelatie tussen S. en hen vrijwel identiek is en dat het geen toeval is dat ze beiden dezelfde naam hebben. De naamgeving is voor S. een belangrijke zaak. Zij heeft het kind een naam gegeven en niet Islam. Zij durft zichzelf pas aan het eind van het verhaal bij de naam te noemen. Het begin en het eind van de derde fase staan dus in het teken van het vertrek. Maar in het slot speelt méér mee. Ook de eerste fase klinkt door in de stem van Ajodiadei en de tweede fase in: ‘Ik ben geen S. of het meisje. Niet meer. Sita! Sita! Ik durf mezelf bij de naam te noemen. Omdat ik weet wat ik niet wil: Stikken! Stikken! Stikken!’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de tweede fase heeft Sita immers haar meisje-zijn verloren en is ze vrouw geworden en aan het eind ervan uitte ze haar angst gevangene te kunnen worden van haar vrouw-zijn. De fasen staan niet los van elkaar, elke afsluiting is tevens het begin van een nieuwe. Aan het eind van de eerste besluit zij haar aandacht niet meer op haar grootouders te richten, maar op haar lessen, het nu. Dat nu blijkt in de tweede fase dodelijk vervelend te zijn en bij wijze van afwisseling gaat ze in op Islams avances. De tweede fase eindigt met het einde van de relatie met Islam, naar de mening van S., maar bereidt er tevens op voor dat het het begin is van een gedwongen huwelijk. Ook blijkt daar al dat zij niet de gevangene van een huwelijk wil zijn, waarmee de kiem voor het conflict in de derde fase gelegd is.
De fasenindeling die ik op grond van de verhouding tussen de verteltijd en de vertelde tijd meende te kunnen maken, beantwoordt dus duidelijk aan een structurering in de handeling. Op nog andere wijze is deze fasenindeling zinvol. De eerste fase staat in het teken van het verleden, de tweede in dat van het heden en de derde draagt het stempel van de toekomst. In de eerste fase immers tracht S. het verleden van haar grootouders te ontraadselen om de oorzaak te weten te komen van de ellende die over hun huis is gekomen (blz. 36). De lezer leert zo de gevestigde verhoudingen kennen op school, in het huis van Roekmien, in het ouderlijk huis van S., en ook de relaties die S. onderhoudt met anderen: Selinha en Soekhia; kortom: in de eerste fase maken we kennis met de toestand zoals die door het verleden geschapen is. In de tweede fase komt hierin verandering. Selinha moet trouwen en Sita: ‘wordt de straat opgedreven, naar het donker onder de bomen. Naar de omhelzingen van de man die zij nauwelijks kent. Naar zijn liefkozingen, die zij het ene ogenblik plezierig, het volgende weerzinwekkend vindt.’ (blz. 96) Waarom gaat zij dan tóch? ‘Nu heeft zij tenminste het gevoel dat er ook iets anders bestaat dan de stilte in huis. Het tirannieke gezag.’ (96) Zij wil eruit. Maar dan breekt ook het besef door, dat het heden bepaald is door het verleden, waardoor de levensfasen van de mensen parallel gaan lopen. Hier blijkt ook dat de lezer niet alleen te maken heeft met het incidentele verhaal van één leven, maar met het verhaal van een leven in het algemeen. ‘Een kind wordt geboren, groeit op om later de littekens te herkennen, die er al waren, nog voordat het bestond. Het staat er | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet bij stil, stelt zich vragen, verzet zich met ongeloof, wrok, haat. Dat is niet het einde. [...] Er is een bestemming die je niet zelf hebt bepaald.’ (96) De ironie van het lot wil namelijk dat juist door het verzet tegen het verleden, dus door de omgang met Islam, het in volle kracht zijn noodlotsdoem kan doen gelden. Hiermee wordt de cirkel in de derde fase gesloten: de voorspelling van Ajodiadei, kenster van het verleden, komt uit. S. is precies haar grootvader: zij ontvlucht het land en laat een kind achter in de zorgen van een drankzuchtige man. De derde fase staat dus in het teken van de toekomst, gesymboliseerd door haar vertrek uit Suriname. Maar juist deze toekomst sluit aan bij het verleden: ‘[...] jaartallen zijn niet aan tijd gebonden. 1951 is gisteren, het verleden. 1951 is vandaag, morgen. Nu.’, luidde het al op de eerste bladzijde van het verhaal. Zo is het einde een nieuw begin. Daardoor krijgt de tijd een extra-dimensie: die van de herhaling. De gebeurtenis is herhaalbaar en is daardoor de uiting van een principe dat aan meerdere levens ten grondslag ligt. Er is al een nieuwe Sita: de kleine Ata. Maar door de veralgemening die bleek uit: ‘Een kind wordt geboren’ (cursivering van mij), zal een soortgelijk gebeuren ook bij anderen voorkomen. Er zijn talloze Sita's en Ata's. In feite wordt elk mens in zijn ontwikkeling voor de keuze geplaatst zich te schikken naar het verleden of zijn eigen weg te gaan. De fasenindeling op grond van de verhouding verteltijd-vertelde tijd toont dus de rechtlijnigheid van verleden - heden - toekomst, doch tevens wordt deze rechte lijn omgebogen tot een cirkel, wat in onderstaand schema is weergegeven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De pijlen geven de directe verbanden weer die het verhaal legt en die behandeld zijn bij het zoeken naar parallellie tussen de fasen van de grafiek en de geleding van de handeling. De tijd is in Sarnami, hai een rechte lijn en een cirkel tegelijk. Voor Ata zal eenzelfde levenscirkel weggelegd zijn als voor zijn voorouders, omdat er een externe wetmatigheid is die het leven van elk individu beheerst. Die wordt doorgegeven van generatie op generatie. Het verzet tegen die wetmatigheid is aanvankelijk een verzet tegen de ouders. Men zoekt steun in de generatie daarvóór, maar het enige dat men te weten komt, is dat hun zaken een afgesloten geheel vormen binnen de tijd waarin ze zich hebben afgespeeld. Het cirkelvormig tijdsverloop zorgt ervoor dat Sarnami, hai het karakter van een mythe krijgt. Dresden noemt in Wereld in woordenGa naar eind9 de roman zelfs mythisch van karakter in wezen en opzet. Hij ziet daarin de verklaring van het feit dat figuren in een roman niet typisch, maar archetypisch zijn. Ze zijn, volgens Dresden, meer dan zichzelf, daar ze het stempel dragen van hen die hun voorafgingen. De voortgaande tijd wordt daarom ook vervangen door een terugkeer van hetzelfde. Het is verleidelijk deze visie toe te passen op Sarnami, hai. Er is immers een cyclisch tijdsverloop, de tekst zelf wijst erop dat Sita archetypisch is en op talloze plaatsen wordt beklemtoond dat Sita het stempel van haar voorouders draagt. Ik geloof niet dat deze visie recht doet aan Sarnami, hai. Ze gaat voorbij aan het feit dat de moeder ànders is, dat er naast het mythisch-cyclische tijdsverloop toch ook de rechte lijn van verleden-heden-toekomst is. Bovendien toont de afloop van het verhaal juist dat Sita uiteindelijk niet in een vicieuze cirkel gevangen zit, maar zich bevrijdt. Toepassing van de visie van Dresden op Sarnami, hai zou betekenen dat het werk een pessimistische idee verkondigde, daar de lineaire tijd volkomen ondergeschikt was aan de cyclische. De vraag hoe de relatie tussen die twee precies is, kan m.i. pas beantwoord worden als de ruimte onderzocht is. Eerst zal ik echter nog enkele tijdsaspecten belichten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.3 Vertelde tijd en verteltijd in het eerste hoofdstukDe tijdsbehandeling van het eerste hoofdstuk vertoont twee opvallende contrasten met die van de rest van de roman. Het hoofdstuk is in zijn geheel de enige doorbreking van de chronologie en de verteltijd en vertelde tijd lopen er synchroonGa naar eind10. Verder komen er in het eerste hoofdstuk relatief veel regressies voor. In Nummers is in het verhaal-nu nergens een noemenswaardige | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
versnelling of vertraging van de vertelde tijdGa naar eind11 te constateren. De stilten in het gesprek met Ajodiadei worden gevuld met de gedachten, de observaties en de herinneringen van S. Het verhaal-nu wordt dus chronometrisch nauwkeurig verteld. In 2.1 is uiteengezet waarom ik de passages die over het verleden handelen, heb beschouwd als verteld in twee vertelde tijden tegelijk. Hier kan nog een argument gegeven worden: de herinneringen vullen precies de lacunes in het nu. De vertelde tijd in Nummers verloopt dus chronometrisch nauwkeurig. Ook in die gedeeltes die over het verleden handelen want daar gaat de tijdlaag die het nu aangeeft chronometrisch nauwkeurig door; alleen de tijdlaag die het verleden aangeeft is diffuus. Versnellingen zijn in de rest van de roman een zeer frequent verschijnsel, ook in het tweede hoofdstuk. Dat dit in de grafiek niet tot uitdrukking komt, vindt zijn oorzaak in het feit dat de versnellingen niet uit te drukken zijn in de gehanteerde schaal. Er is vanaf het tweede hoofdstuk bijna geen bladzijde waar de tijd niet verdicht wordt in vergelijking met het eerste hoofdstuk. Dat het in sommige passages lijkt of dat niet het geval is, komt doordat vlak ervoor zeer sterk is samengevat. Illustratief voor de minder in het oog lopende versnellingen dan in een zinnetje als: Het regent een hele tijd, is de volgende passage. ‘Het is een uur. De school is uit. Zij staat tussen de andere meisjes van haar klas op de grote ronde stenen stoep, druk pratend over allerlei meisjesachtige onderwerpen, gebeurtenissen uit de loop van de dag, de streken... Eerst worden hier tijd en plaats bepaald. Maar reeds in de derde zin vindt versnelling plaats: Druk pratend. Wat Sita zegt, wordt niet vermeld, want het gaat over zinloze onderwerpen. Kennelijk is het feit van het praten met anderen belangrijker dan wàt er besproken wordt. Dit vertellen is een ander vertellen dan van het eerste hoofdstuk. Hoe lang S. aan het woord geweest is, valt niet uit te maken; we kunnen er slechts naar gissen. Een ander illustratief verschil in tijdsbehandeling met het eerste hoofdstuk vormt het vijfde hoofdstuk, Islam. Het is een van de hoofdstukken uit het midden van de roman. Het behandelt de voorgeschiedenis van het gedwongen huwelijk van Sita. Het hoofdstuk begint met een nieuwe ontmoeting met Islam en de daarop volgen- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de autorit, waarvan we alleen het gesprek te lezen krijgen. Er wordt geen moeite gedaan het tijdsverloop te suggereren door beschrijvingen of gedachten in te lassen. Dat is een heel verschil met de weergave van bijvoorbeeld het gesprek met Ajodiadei. In een door interlinies afgescheiden alinea wordt op pagina 96 vermeld dat er meer ontmoetingen volgen in de vakantie. De volgende passages handelen over het verbreken en vervolgens weer herstellen van de relatie. Er is sprake van een sterke tijdsverdichting en het tijdsverloop is diffuus. We weten alleen dat het eerste sexuele contact in november plaats vindt. In de passage die daarover handelt, vertraagt de vertelde tijd opvallend. Daarna worden maanden samengevat in een alinea die handelt over de angst die S. aan het eind van iedere maand heeft. Over alle andere keren dat sexueel contact plaats vindt, wordt niet gesproken; kennelijk onderscheiden ze zich in de beleving van S. niet van de eerste. Op blz. 103 is het inmiddels eind mei 1955. Weer verbreekt S. de verhouding. Drie dagen na de uitslag van het examen begint zij te vermoeden dat ze in verwachting is en op een dag in juli gaat zij naar het huis van Azaat. Dat wordt vrij uitvoerig geschetst, waarbij opvalt dat het accent ligt op het observeren van de omstandigheden in het huis van Popkia. Het hoofdstuk besluit met een alinea waarin geschetst wordt hoe S. omstreeks het middernachtelijk uur haar bezittingen gaat ophalen. In feite geeft het hoofdstuk de hele voorgeschiedenis van het gedwongen huwelijk. De verteltijd is zeventien bladzijden en de vertelde tijd een jaar. Daarin is de verhouding tweemaal verbroken geweest. Het meisje geeft zich toch aan de jongen, hoewel ze een afkeer heeft van alles wat met sexualiteit te maken heeft. Het gaat hier om een intelligent meisje dat een sterke neiging tot peinzen en piekeren heeft, omdat ze tot het wezen der dingen tracht door te dringen. Ze vraagt zich bovendien voortdurend af wat het verschil tussen haar en de anderen is. Dit alles overziende kan ik slechts één conclusie trekken; de voorgeschiedenis wordt bijna cynisch kort weergegeven omdat de hele geschiedenis met Islam slechts bijzaak is in de totaliteit van de roman. Het eerste hoofdstuk krijgt dus door het synchroom lopen van verteltijd en vertelde tijd een aparte positie. Die wordt nog eens onderstreept door de omzetting van de chronologie. Op blz. 36 gaat aan de interlinie een zin vooraf die meedeelt dat S. op weg is naar de zoveelste Ajodiadei. De zin na de interlinie is: Zij heeft haar ontmoet. Er worden twee duidelijke aanwijzingen gegeven dat het eerste hoofdstuk door omzetting vooraf ging en dat het chronologisch gezien op de plaats van de interlinie past. Sarnami, hai begint dus | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mediis in rebus. De uitdrukkelijkheid waarmee dit gebeurt, wordt nog geaccentueerd door de aanhef van het tweede hoofdstuk: ‘Er zijn verschillende redenen die haar juist op haar verjaardag naar het krot van Ajodiadei hebben gedreven.’ De werkwoordsvorm hebben gedreven dwingt de lezer terug te gaan in de tijd. Dat doet de inhoud van de zin ook. De lezer denkt weer aan het vorige hoofdstuk en hij vermoedt dat hij thans een verklaring krijgt van wat daar gebeurde. De aanhef blijft natuurlijk merkwaardig. Ook zonder deze zin zou de lezer op blz. 36 te weten komen dat er omzetting heeft plaats gehad. De uitdrukkelijkheid waarmee de lezer tot driemaal toe op de omzetting wordt gewezen is opvallend. Zowel de verhouding tussen verteltijd en vertelde tijd als de omzetting van de chronologie geven het eerste hoofdstuk een apart gewicht. Wat daarvan de functie in de tijdsstructuur is, dient nog aangewezen te worden. Het lijkt mij dat het eerste hoofdstuk zo'n bijzondere tijdsbehandeling heeft omwille van de erin voorkomende passages die het verleden behandelen. Vaak denkt S. aan de voorafgaande tijden. Dat wordt in de eerste alinea al aangekondigd door de naam Janakya en door het jaartal 1951. Globaal genomen hebben de herinneringen betrekking op twee tijdlagen: die van haar grootouders en die van haar moeder. Daarnaast komt het nu voor, zodat er drie tijdniveaus zijn. De schakel tussen de verschillende perioden is Ajodiadei. In haar gedachten leven de voorbije tijden nog. ‘Zij is bezig gek te worden, denkt S. Gek van haar herinneringen die zich in de loop der jaren hebben ontwikkeld tot wanstaltige nevelachtige hersenschimmen, haar hebben gekweld en achtervolgd.’ (blz. 18) Daarom kan Ajodiadei als uitgangspunt dienen om in de tijd terug te gaan. Dat gebeurt bijvoorbeeld op blz. 11: ‘Hier zit zij, de enige overlevende in het drama [...]’ en op blz. 13: ‘De oude is een van de schuldigen die nog leeft.’ waarna wordt uitgeweid over de contracten uit de tijd van de immigratie, en op blz. 14: ‘Adjodiadei kan vrijuit gaan,’ waarop weer een terugblik volgt. De data uit het verleden zijn slechts bij benadering te bepalen, zoals uit het notenapparaat bij de fabel blijkt. Het diffuse vertellen over het verleden vormt een scherpe tegenstelling met de exactheid waarmee het heden verteld wordt. Uit het verleden krijgen we slechts fragmenten, terwijl de onderlinge afstanden der gebeurte- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nissen slechts bij benadering zijn aan te geven. Helemaal niet te achterhalen valt hoeveel vertelde tijd elke gebeurtenis omvatte. Oorzaak van het verschil in tijdsbehandeling van het heden en het verleden is het perspectief. De gebeurtenissen worden geschetst vanuit het beleven van Sita. Voor haar is het verleden vol raadsels, mysteries. Het zou van een gebrekkig schrijverstalent getuigd hebben, als dat onbekende, geheimzinnige, raadselachtige verleden desondanks uitvoerig helder en precies verteld zou zijn. Dat zou niet alleen een té opvallende breuk in de vertelsituatie betekend hebben, het zou ook een ondermijning van de tijdstructuur geweest zijn. Nu kan de lezer concluderen tot de cirkel die verleden, heden en toekomst vormen. Bij een exactere weergave van het verleden, als bv. de lezer te weten zou komen wèlk drama zich tussen de grootouders had afgespeeld, zou er een té grote wissel op het abstractievermogen van de lezer getrokken zijn. Nu redeneert de lezer vanuit het heden naar het verleden toe en hij ziet dan door de tamelijk abstract voorgestelde gebeurtenissen van het verleden de overeenkomsten met het heden en de toekomst. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.4 De verbale tijdSarnami, hai is een personele roman, geschreven in de onvoltooid tegenwoordige tijd. Er is veel secundaire literatuur over de waarde van het preteritum, nauwelijks over het presensGa naar eind12. Käte Hamburger, Maatje en recent Blok hebben de functie van het preteritum onderzocht en komen tot de conclusie dat het op zijn minst een indicatie is van het fictieve karakter van een verhaal. Bij de behandeling van de verbale tijd wil ik echter uitgaan van een algemeen principe zoals T.A. van Dijk dat formuleert in zijn Moderne Literatuurtheorie.Ga naar eind13. Van Dijk stelt dat in het literaire communicatieproces de functie van de tekst vaak dominerend reflektief is, d.w.z. dat de aandacht van de lezer met name ook voor de vorm van de tekst zelf gevraagd wordt. Hij merkt voorts op dat literaire teksten als alle andere gecodeerd zijn door middel van de elementen en regels van het taalsysteem. Men kan zich afvragen of deze uitspraken niet tegenstrijdig zijn: als een literaire tekst syntactisch bepaald wordt door de gewone regels, dan zou hij volgens de eerste uitspraak aandacht vragen voor het gewone. Van Dijk lost deze kwestie als volgt op: wel wordt het ‘literair taalgebruik’ bepaald door de regels van het taalsysteem, maar het onderscheidt zich van andere soorten taalgebruik door het vaker of minder vaak voorkomen van bepaalde elementen en regels. Deze frequenties kunnen door hun relatieve constantheid een bepaald verwachtingspatroon bij de lezer wekken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afwijkingen van dit patroon leveren een grotere informatie op dan wanneer een tekst zich conformeert aan het verwachtingspatroon. Een goede illustratie hiervan levert Kayser in Das sprachliche Kunstwerk met de laatste zin van Die Leiden des jungen Werthers, waarin opeens een andere tijdsvorm gebruikt wordt. Hij toont daarmee aan dat ‘das Perfekt die Erzähl- (bzw. Lese-) Gegenwart als eigenen Standpunkt wieder wachruft.’ (138). Een der duidelijkste voorbeelden van het oproepen van een bepaald verwachtingspatroon bij de lezer is de gebruikte werkwoordstijd. Verschijnt in een verhaal dat in het preteritum verteld wordt, opeens een presensvorm, dan verschaft deze de lezer informatie t.a.v. het vertellersstandpunt. (Vgl. Kayser, 137). Het normale verwachtingspatroon van de lezer die een omvangrijk prozawerk ter hand neemt, is dat het werk in de verleden tijdsvorm gepresenteerd wordt. Sarnami, hai wijkt van dat gebruik af. Een onderzoek naar de werkwoordstijden maakt dat duidelijk. Op drie verschillende plaatsen heb ik honderd werkwoordsvormen naar hun tijd geteld. In onderstaand schema zijn de resultaten daarvan samengevat.
Het verwachtingspatroon dat Sarnami, hai bij de lezer wekt, is dus de tegenwoordige tijd. De structuuronderzoeker moet daardoor | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
trachten op twee vragen een antwoord te geven: wat is de functie van de tegenwoordige tijd als normaal gebruikte werkwoordstijd en wat is de functie van de in het werk voorkomende afwijkingen op de regel van het werk? Voor hierop in te gaan, wil ik eerst een zijspoor bewandelen. Uit het frequentieonderzoek blijkt dat Sarnami, hai op verschillende plaatsen verschillende verwachtingen wekt bij de lezer. Een Ott op blz. 100 zal niet opvallen en in bepaalde passages van blz. 14 e.v. wel. Een bewijs daarvoor heb ik al gegeven n.a.v. Zij ziet weer de lakens, een presens historicum na zeven achtereenvolgende preteritaGa naar eind14. Als het preteritum in een roman de normale werkwoordsvorm is, dan is het presens in een roman al een afwijking en het heeft dan volgens Van Dijk een verhoogde informatieve waarde. Als op dat presens-met-verhoogde-informatieve-waarde dan weer als uitzondering het preteritum gebruikt wordt, heeft dat een nóg hogere informatieve waarde. Dat is in de passage van blz. 16 het geval. Daar is het preteritum de uitzondering op de uitzondering. Het daar opeens opduikende presens is dan de uitzondering op de uitzondering van de uitzondering, die dan een uitzonderlijk hoge informatieve waarde heeft. Dat dit niet louter een wat flauw gegoochel met woorden is, heb ik in 2.1 duidelijk gemaakt. Om op de gestelde hoofdvragen een antwoord te geven, ben ik de werkwoordstijden van het eerste hoofdstuk, waarin immers een concentratie van afwijkingen te constateren valt, nagegaan. Die welke in een andere tijd dan in het presens staan, heb ik in onderstaand schema samengevat. Tevens is opgenomen op welke tijdlaag van het verhaal ze betrekking hebben. De toekomende tijden heb ik buiten beschouwing gelaten, daar het mij in eerste instantie te doen is om de relatie tussen heden en verleden. Twee passages zijn eveneens buiten beschouwing gelaten. De eerste staat op blz. 9: ‘Nummers, cijfers, getallen, jaartallen zijn niet aan tijd gebonden’, die een sententie is. De tweede is de reeds eerder aangehaalde passage van blz. 16, waar sprake is van een presens historicum.
Uit het schema blijkt de tendens de v.t.t. te reserveren voor gebeurtenissen die pas hebben plaats gevonden, en de o.v.t. en de v.v.t. voor zaken die zich in een verder verwijderd verleden hebben afgespeeld. Wat in het vertel-nu gebeurt, wordt weergegeven in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het presens. Steekproeven in de rest van de roman bevestigden het hier gesignaleerde. De afwijkingen van het presens blijken dus duidelijk een functie te verrichten. Opvallend is dat het referentiepunt de neiging heeft in het heden te liggen, als het zaken aangaat die zich in een nabij verleden hebben afgespeeld. Een voorbeeld is de zin: ‘Dit is het adres dat Soenderdei, de marktvrouw, haar heeft gegeven.’ Schematisch liggen de verhoudingen tussen spreek- gebeur- en referentiemoment in deze zin als volgt: Er wordt immers op het gebeuren teruggekeken vanuit een later moment dat samenvalt met het spreekmoment. Gaat het echter om gebeurtenissen die verderaf in de tijd liggen, dan verplaatst het referentiepunt zich naar dat verleden. Dat blijkt onder meer in de zin: ‘Haar moeder had het er vaag over dat ze dronk.’ Hier liggen de verhoudingen anders dan bij de vorige geschematiseerde zin: Sita vertoeft in gedachten weer op het ogenblik dat haar moeder dit zei, waardoor het referentiemoment zich verplaatst naar het gebeuren. Daar alles verteld wordt vanuit het perspectief van Sita, blijkt hieruit dat Sita zich in gedachten in het verleden verplaatstGa naar eind15. Het verleden is voor haar een levende realiteit geworden. Voor de opbouw van de roman is dit niet zonder zin. Ik zal nog laten zien dat een groot aantal voltooide tijden waarbij het referentiepunt in het heden ligt en die het nabije verleden behandelen, in feite gelijk te stellen zijn met het gewone presens. Alleen omwille van de afwisseling van de presensvormen is daar een andere werkwoordsvorm gekozen. Door het verleden als levende realiteit voor Sita voor te stellen, dus door het referentiepunt in het verleden te laten vallen, wordt het verleden ook voor de lezer als realiteit voorgesteld en komt in de passages die over het verleden gaan, ook via de werkwoordstijden de merkwaardige spanning voor, die ik al aanwees als grondslag voor de tijdstructuur: het heden en het verleden staan apart èn vallen samen. Door de werkwoordsvormen is het referen- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tiepunt in het verleden, is dat verleden geactualiseerd in het heden. De verleden tijdsvormen hebben dus in Sarnami, hai verledentijds betekenis en actualiteitsinhoud. Ook hierdoor wordt het verleden vooropgesteld. Heden en verleden worden zo op elkaar betrokken. Is in het bovenstaande aangewezen wat de functie van de afwijkingen op het presens is, onbeantwoord is de vraag gebleven wat de functie van het presens is. Ten aanzien van het preteritum stellen de onderzoekers dat het het fictieve karakter van het verhaal verhoogt. Voor de hand liggend is het deze stelling voor het presens om te draaien en te zeggen dat het presens de werkelijkheidssuggestie verhoogt. Een argument hiervoor zie ik in het feit dat het een personele roman is. Stanzel zegt dat de lezer zich de aanwezigheid van een verteller bij de personele vertelsituatie niet meer bewust is. Daardoor ontstaat de suggestie dat hij zich zelf op het toneel der gebeurtenissen bevindt (blz. 17). Dit alles wekt een schijn van objectiviteit (blz. 39). Het gebruik van het presens, verhoogt dan het toeschouwerzijn van de lezer. Hier schuilt echter gevaar voor een auteur: vertellen in het presens vermoeit de lezer snel. Vandaar dat auteurs van omvangrijke werken kiezen voor het preteritum. In Sarnami, hai is het gevaar van te snelle vermoeiing van de lezer niet aanwezig in die gedeelten waar regressies voorkomen. Daar worden immers verschillende tijdsvormen gebruikt. Bea Vianen maakt echter in gedeelten waar geen regressies voorkomen gebruik van een kunstgreep om het gesignaleerde gevaar te omzeilen. Bij een sprong in het vertel-nu wordt eerst nog in het perfectum het laatste stuk van de overgeslagen tijd gememoreerd. Hiervan zijn voorbeelden te over. Een greep hieruit:
Deze zeer onvolledige lijst illustreert ook nog eens wat ik n.a.v. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de frequentie der werkwoordsvormen al opmerkte: het nabije verleden wordt in hoofdzaak via de v.t.t. weergegeven. Door het iets te ver opschuiven van het vertel-nu wordt de eentonigheid van de steeds weerkerende presens-vormen voorkomen. Een aanwijzing dat dit het enige doel is van de v.t.t. in bovenstaande lijst, zie ik in het feit dat het referentiepunt in het heden blijft liggen. De verledentijdsvormen hebben dus door het gebruik van het presens een verledentijdsbetekenis. Dat is een tweede functie van de presensvormen. Ze verhelderen hierdoor het schema van verledenheden-toekomst. Het heden staat hierbij centraal, wat gezien de vertelsituatie en gezien de vertelinhoud begrijpelijk is. Sita maakt immers een bepaalde ontwikkeling door, waarvan de lezer ooggetuige is. De schijnbare afwezigheid van een verteller maakt de lezer ooggetuige van een drama-met-binnengedachten. Zoals op het toneel niet twee verschillende plaatsen tegelijk worden uitgebeeld, of twee verschillende tijden tegelijk ten tonele worden gevoerd, zo is in de personele vertelsituatie een bijna voortdurend hier en nu. ‘Er is nog een andere werkelijkheid om voor te vechten. Een die belangrijker is. De werklijkhid van nu.’ (blz. 41) Dat er in feite toch een verteller is, blijkt uit het feit dat er een zinvolle ordening is aangebrachtGa naar eind16. De lezer weet, of kan althans weten, eerder dan Sita, waar het heengaat. Pas als voor Sita aan het eind van het verhaal duidelijk wordt dat haar toekomst identiek is aan het verleden van haar grootvader, wordt het nu opgeheven, is het verhaal afgelopen. In het boeiende artikel Willem Frederik Hermans: Verleden, heden en toekomst, zegt J. Fontijn: ‘Het onherroepelijke voortschrijden van de tijd, de inperking van de toekomst wordt in de tegenwoordige tijd van de roman [bedoeld is Nooit meer slapen] onbarmhartig vastgelegd met elke stap die wordt gedaan en met elke minuut die verstrijkt.’ (blz. 174). Hij komt tot deze uitspraak nadat hij in de mening van Blok over het presensgebruik in deze roman een lacune geconstateerd heeft: ‘Bloks filosofische hypothese houdt geen rekening met het belangrijke feit, dat het praesens voor de lezer en voor Alfred een toekomst veronderstelt. Op deze toekomst tracht Alfred hardnekkig een magische greep te krijgen’. (blz. 173). Begrijp ik Fontijn goed, dan bedoelt hij te zeggen dat het presens in een roman het onvoltooide benadrukt van de handeling, die slechts in de toekomst zijn voltooiing zal kunnen krijgen. Ik meen dat het presensgebruik in Sarnami, hai die functie inderdaad heeft, waardoor de roman ook afgelopen moet zijn als die toekomst zijn beslag gaat krijgen, als de handeling zijn voltooiing nadert. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.5 Functionele foutenSinds de studie van Booth over The Rhetoric of Fiction is het inzicht in de wijze waarop de auteur de lezer manipuleert en met welk doel dit geschiedt, verhelderd. Een strijdpunt is echter nog steeds hoever de auteur in zijn manipulaties kan gaan. Eén resultaat van de studie van Booth is in ieder geval dat hij overtuigend aantoont hoe gevaarlijk het is de resultaten van het onderzoek bij één werk klakkeloos van toepassing te verklaring op het andereGa naar eind17. Zo zal de romananalyticus zich nooit mogen laten verleiden tot de uitspraak dat dé auctoriële roman heeft afgedaan, op grond van het feit dat hij toevallig een slechte auctoriële roman onderhanden heeft gehad. Het is best mogelijk dat wat in het ene werk bestempeld kan worden als onaanvaardbare manipulatie van de lezer, in een ander verhaal juist zeer overtuigend is. Het criterium lijkt mij te zijn of het omstreden punt een functie verricht in de totaliteit van het werk, m.a.w. of het organisch is opgenomen in de totale structuur van het werk. Een duidelijk geval dat de lezer de auteur kan verwijten onaanvaardbaar te handelen hebben we als we fouten in het werk zelf ontdekken. Dat in dat geval de auteur vrijuit kan gaan, ja, hem of haar zelfs een zeker raffinement toegeschreven kan worden, hoop ik duidelijk te maken aan de hand van een vergelijking tussen Het Raam van Ruud MungrooGa naar eind18 en enkele passages uit Sarnami, hai. In Het Raam staat op blz. 6: ‘In de gevangenis had hij er een gewoonte van gemaakt te proberen om in elk gezicht iets dierlijks te ontdekken. Elk mens had iets dierlijks aan zijn gezicht. Hij beschouwde de gemeenschap als een grote dierentuin. Een dierentuin waarvan ook hij deel uitmaakte. Een gemeenschap die hij nu haatte, waar hij verbitterd op was en die hij als vijand beschouwde.’ Op de volgende bladzijde staat echter: ‘Telkens had hij aan nieuwe mogelijkheden gedacht om de kloof, die de straf tussen hem en de maatschappij gemaakt had, te overbruggen.’ De lezer blijft hier met de vraag zitten of Harry de fmaatschappij nu haat, of dat hij de gemeenschap in feite niet haat. In het laatste geval zal hij zich inspannen de goedkeuring van die maatschappij te verwerven, in het eerste geval zal hij zich niets van die maatschappij aantrekken. In de verdere tekst wordt bij herhaling gesteld dat Harry zal gaan bewijzen een goed mens te zijn. Daardoor heeft de lezer de neiging te denken dat het met de haat van Harry zo'n vaart niet loopt. Maar waarom staat het er dan? Ik zie geen ander antwoord dan: omdat de schrijver slordig is. Dat wordt bevestigd door | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
andere passages waarin eveneens van slordigheid sprake is. Ik ben niet bezig met een analyse van Het Raam, daarom maar één andere slordigheid. Op blz. 16 staat: ‘Meneer Coutain, waarom hebt u dat gedaan?’ Maar de lezer wrijft zijn ogen uit als hij op blz. 24 ziet: ‘Ze hadden hem ook niet geloofd toen hij de waarheid vertelde. [...] Ook strijdig met de eerder geciteerde vraag is: ‘De mensen [...] denken niet aan de motieven die tot de daad leiden.’ (blz. 16) Er is m.i. hier geen andere conclusie mogelijk dan: de auteur kent zijn plot, zijn bedoelingen en zijn hoofdpersoon niet precies. In een roman die enkele honderden bladzijden omvat, is dat misschien nog te vergeven bij details; in een werkje van 26 smalle, ruim bedrukte pagina's niet. In Sarnami, hai komen drie passages voor waar de vertelde tijd niet klopt: er móet meer tijd verlopen zijn dan het verhaal aangeeft. Voor de interlinie op blz. 62 speelt het verhaal zich op 26 mei af. Selinha is S. verslag komen uitbrengen van wat er op school tijdens haar afwezigheid is voorgevallen. Na de interlinie volgt: ‘Juni 1952. Het leven met zijn traag tempo, de onopvallende veranderingen. Over de radio worden de doden omgeroepen, de diefstallen van kippen en fietsen, de inbraken, de moorden. Er wordt geroddeld. De bladeren van de bodem vallen af; de jonge blaadjes springen weer snel op uit hun knoppen en staan er lichtgroen bij met het effect dat ze er altijd geweest zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het verhaal-nu van de aangehaalde passage situeert de lezer in het begin van juni 1952. De interlinie suggereert deze sprong in de tijd; het gesprek met Selinha dat op 26 mei plaats vond, wordt in de v.t.t.-vorm aangeduid evenals het uit bed komen op 27 mei, een aanwijzing dat het in het verleden heeft plaats gevonden; en last but not least: de tekst zelf stelt uitdrukkelijk dat het juni 1952 is. De noodzaak van de nadrukkelijkheid waarmee ik dit duidelijke verhaal-nu situeer, blijkt bij de volgende min of meer concrete tijdsaanduiding op blz. 72: ‘Maanden gaan voorbij. De dagen zijn niet zo regenachtig meer. De groei, door de zware regendruppels aangekondigd, is nu duidelijk zichtbaar geworden. Het gras langs de trottoirs en uit de goten schiet met een onbedwingbare kracht omhoog. De groenten uit de moestuin zien er vet en gezond uit. Het schriftelijke mulo-examen vond eind juni, begin juli plaats. Tussen bladzijde 62 en blz. 72 is dus op zijn hoogst anderhalve maand verlopen. Een optelling van de weliswaar vage tijdsaanwijzingen tussen deze twee punten uit het verhaal geeft echter een aanzienlijk groter tijdsverloop als uitkomst. Een greep uit de vele maakt dat duidelijk:
Hoewel deze aanduidingen vaag zijn, geven ze, met elkaar in verband gebracht, toch een duidelijke aanwijzing omtrent de tijdsduur. De wisseling van achtereenvolgens droge naar natte en dan weer naar droge tijd is een niet mis te verstane hint, dat er op zijn minst twee maanden moeten zijn verlopen. Dat staat dan ook expliciet uitgedrukt op blz. 72: Maanden gaan voorbij. Opvallend is dat er op deze bladzijden passages voorkomen die het tijdsverloop als zodanig tot onderwerp hebben. Allereerst de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
reeds aangehaalde van blz. 62, dan die op blz. 65 na de interlinie, waarin de grote regentijd getypeerd wordt op een wijze die ook het tijdsverloop beklemtoont (Gewoonlijk volgt een algemeen doordringend gehuil) - spatiëring van mij -, vervolgens een passage waarin de huiselijke veranderingen door de komst van Ata beschreven worden, waarbij weer het tijdsverloop aandacht krijgt (meestal, soms). Dat er meer dan anderhalve maand verlopen moet zijn, wordt ook nog duidelijk als we de gang van zaken rondom de failliete zaak van de vader nauwkeurig bekijken. Aanvankelijk heeft hij niet veel te doen en zoekt hij zijn bezigheden in het huishoudelijk werk. Langzamerhand vindt hij een nieuwe weg. Daarop liggen: het maken van tekeningen van winkels en huizen, het berekenen van verbouwingskosten, het vervaardigen van ingewikkelde tafels, stoelen en banken van prietjarie. Al is de vader van S. niet onbekend met deze werkzaamheden, men hoeft geen handwerksman, calculator of architect te zijn om in te zien dat de vader van S. deze werkzaamheden onmogelijk in zijn eentje binnen een week of twee, drie kon verrichten. Het gaat hier niet om massafabricage, maar om handwerk. Hoeveel tijd is de ontwerper van een winkel, een huis al niet kwijt aan het overleg met de opdrachtgever! Hier móet een fout gemaakt zijn in de vertelde tijd; de gegevens uit de tekst zijn tegenstrijdig. Naar mijn mening is deze fout echter gemaakt om de lezer te manipuleren. De bladzijden 62 tot en met 72 bleken sterk het tijdsverloop als zodanig tot onderwerp te hebben. De lezer moet echter wel beseffen dat hem dat via het point of view van Sita geschetst wordt. Zij vindt dat het leven een traag tempo heeft, dat de veranderingen onopvallend zijn. Zij is eenzaam, ontvlucht de leegte van het huis, maar haar leven blijft desondanks monotoon: ‘Zij gaan naar school, naar de markt, worden overvallen door de regen en schuilen onder een balkon of het afdak van een Chinese winkel. Om half zeven branden de lantaarns en om acht uur wordt Selinha opgefloten.’ (blz. 66) De gebeurtenissen komen altijd op hetzelfde neer: regen wisselt met zon af; blaren vallen en ontspruiten; mensen worden geboren en sterven. Het leven gaat traag voor Sita; de tijd lijkt haar langer dan hij duurt. Door nu via allerlei aanwijzingen de lezer de suggestie te geven dat er aardig wat tijd verstrijkt en hem daarna met de neus te drukken op het feit dat er lang niet zo veel tijd verstreken is als de lezer wel dacht, dringt Bea Vianen het tijdsbesef van Sita op aan de lezer. Wat aanvankelijk een fout leek, bleek functioneel te zijn in de complexe tijdstructuur. Allereerst wordt het tijdsbesef van Sita uit- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gebeeld en overgebracht op de lezer. Maar er is ook direct verband met het grondschema van de tijdstructuur: het trage nu is traag doordat uitgekeken wordt naar het nieuwe. De verandering zit om zo te zeggen in de lucht, zonder dat ze tastbare vormen aanneemt. Alleen het feit dat Sita kennelijk niet tevreden is met de status quo, dat die haar verveelt, bereidt de lezer voor op actie in de toekomst. Ook is duidelijk dat het aspect ruimte een belangrijke rol speelt in het tijdsgevoel van Sita. Kortom: de versnelling-vertragingstechniek die Bea Vianen in dit geval toepast door het maken van fouten tegen de vertelde tijd, zou ik hier zeker niet negatief willen beoordelen. In het hoofdstuk De vlucht wordt dezelfde techniek nog tweemaal toegepast in de alinea die onderaan bladzijde 113 begint. Azaat is er een nacht weggebleven. De werkwoordstijd is een indicatie dat het verhaal-nu zich nog verder heeft verplaatst dan deze ene nacht. De voorafgaande dagen heerste er een revolutionaire stilte in huis. Als Azaat weer boven water is, komt het tot een uitbarsting aan tafel. Ik denk dat de lezer deze passage aanvankelijk als volgt interpreteert: door de vele staaltjes van versneld vertellen die hij inmiddels onder ogen heeft gehad, laat hij eerst de stilte in huis een aantal dagen duren, zeker meer dan twee, vervolgens telt hij er een nacht bij op, waarna hij op zijn vroegst na een week, en waarschijnlijk nog langer, de uitbarsting laat komen. Dan leest hij: Dit gebeurt op de derde dag, waarop hij denkt: Is er pas zo weinig tijd verlopen? Toch is hier wel de mogelijkheid dat de lezer meteen goed interpreteert, er resten immers twee dagen voor de revolutionaire stilte in huis, en de lezer kan dat ook verstaan hebben onder dagen. Het tweede geval is duidelijker en komt voor aan het einde van dezelfde alinea op blz. 114. ‘De dagen gaan voorbij [sinds woensdag], regenachtig en winderig, soms onverwacht verrassend door zacht weer.’ Hier wordt gesproken van dagen en het woord soms maakt getalsonderscheid tussen die dagen. De meeste vertonen het trieste weertype, doch enkele vallen op door zacht weer. De lezer stelt zich bij concretisering ten minste twee dagen met zacht weer voor en ten minste tweemaal zoveel, dus vier, met regenachtig weer. Dan moeten er zes verlopen zijn, maar in feite zijn het er maar twee, want de nieuwe alinea begint met: ‘Het huwelijk vindt plaats op zaterdag van dezelfde week.’ Het spoor waarop de lezer hier gezet werd, bleek weer vals te zijn. Ook hier zie ik het overbrengen van de tijdsbeleving van S. op de lezer als functie van deze fout. S. bevindt zich in het huis van Azaat, waar zij koste wat het kost zo gauw mogelijk weg wil. De | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
omstandigheden benauwen haar, ze komt in een toestand van volslagen apathie. Keurde ik de tegenstrijdigheden in het werk van Ruud Mungroo af, omdat ze geen functie hadden in het werk en daardoor als slordigheden bestempeld konden worden, de in Sarnami, hai gesignaleerde ‘fouten’ tegen de vertelde tijd bleken wèl een functie te hebben. Daarmee is niet gezegd dat ik alle drie op één lijn stel. Ik geloof dat het eerste het gelukkigste voorbeeld is van een functionele fout. Daar wordt de lezer met raffinement gemanipuleerd; de uiteindelijke terechtwijzing van de lezer is tamelijk versluierd en dat wat overgebracht moet worden, het tijdsgevoel, is op meer indirecte wijze onderwerp, dat wil zeggen: is hechter verbonden met andere structuurkenmerken, dan in de twee andere gevallen. Ook staat het eerste geval op een plaats waar het zinvoller is de lezer voor te bereiden op het verlangen naar een toekomst dan op de andere plaatsen, waar al het een en ander heeft plaats gevonden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.6 Klok en chaosHet verslag van de trouwdag van Sita heeft een merkwaardig einde: ‘Hij komt bij haar zitten, trekt het laken naar beneden en bevoelt haar buik. De laatstaangehaalde zin is tevens de slotzin van het hoofdstuk De vlucht. Ook het hoofdstuk Het kind eindigt met een tijdmelding: ‘Zij negeert zijn vraag en ziet hem weglopen. Een ogenblik later is hij op het achtererf, gewapend met zijn katapult, om op vogeltjes te schieten. Het is vijf uur.’ blz. 134) Dat aan het begin van een gebeurtenis het tijdstip van handelen wordt vermeld, is een begrijpelijk verschijnsel. Maar dat een verslag van een gebeurtenis uitloopt op een uitdrukkelijke tijdstipaanduiding, is een ongewone zaak. Ze krijgt daardoor een nadruk die ogenschijnlijk niet gerechtvaardigd wordt door de gebeurtenissen zelf; het is of het tijdstip een zelfstandige eenheid met een eigen gewicht gaat vormen; het wordt de clou van het verhaal. Is eenmaal opgevallen dat twee hoofdstukken uitlopen op het expliciet vermelden van het tijdstip, dan valt bij herlezing ook het slot van het eerste hoofdstuk op: ‘Zij is op straat. Uit de goot stijgt het ronken en kwaken van kikkers en vette padden. Tussen de donkere bladeren van de aman- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
delbomen sissen sprinkhanen. Sterren trillen sprookjesachtig aan een donkere hemel. Er is weinig verkeer. Twee pratende vrouwen bij het volgende bruggetje. Fietsers, een auto die uitwijkt voor een luie witte hond. Bij de hoek loopt zij de winkel van een Chinees binnen. Zij wil weten hoe laat het is.’ (blz. 24) Hier doet zich de extra-merkwaardigheid voor dat de lezer door het synchroon lopen van vertelde tijd en verteltijd in het eerste hoofdstuk en door het vaste tijdstip van zonsondergang vrij nauwkeurig kan weten hoe laat het is. Voor de lezer hoeft S. helemaal niet op de klok te kijken. Dat ze het wel doet, en dan op een belangrijke plaats in het verhaal, onderstreept het belang van het weten van het tijdstip voor háár. De voortdurende tijdmeldingen in Sarnami, hai - er zijn er zo'n vijftig - zijn dan ook niet bedoeld als informatie over het tijdstip van handelen, maar als aanwijzing voor de lezer dat S. met een bepaalde problematiek worstelt. Het bijna maniakaal aandoende klokkijken van S. is des te opvallender daar anderzijds de vertelde tijd na het eerste hoofdstuk toch vrij diffuus is. Illustrerend voor dit contrast is bij voorbeeld blz. 137. Daar wordt er nog eens aan gerefereerd dat het gebeuren zich in juni afspeelt, maar wèlke dag het is, komt de lezer niet te weten. Wel worden hem van die onbepaalde junidag twee tijdstippen gegeven die voor S. van belang waren: zeven uur in de avond en vijf uur in de nacht. Door de grote zelfstandigheid die de tijdsaanduiding aan het eind van twee hoofdstukken krijgt, door de geconstateerde drang bij S. tot het weten van het tijdstip en door het contrast tussen enerzijds de nauwkeurige vermelding van de kloktijd en anderzijds de vage dateringen wordt de romananalyticus voor de vraag gesteld welke functie de nauwkeurige vermelding van de tijd heeft. Voor de hand liggend is te denken aan een symbolische, wellicht magische functie die bepaalde tijdstippen van de dag voor S. zouden kunnen hebben. Een speurtocht in die richting loopt echter dood, daar noch de context, noch de tijdstippen zelf in die richting wijzen, al is het waar dat er een bepaalde concentratie van gebeurtenissen tussen vijf en zeven uur, rond zonsondergang dus, waar te nemen is. Dat is echter gezien de dagindeling en het klimaat in Suriname alleszins verklaarbaar. Ik geloof dat de lezer met het zoeken naar symboliek inderdaad op dood spoor zit, maar daar ook bewust op gezet wordt. Hij doet dan namelijk hetzelfde als S. Inzoverre symboliek het systeem is dat een aantal begrippen verdicht in een enkele voorstelling, brengt ze een ordening in het zijn aan, is ze een systeem om de chaos te ordenen tot een zinvolle samenhang. Juist het zoeken naar samenhang is kenmerkend voor S. De | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verbanden tussen ogenschijnlijk disparate gebeurtenissen uit heden en verleden die haar toekomst bepalen, zijn S. helemaal niet duidelijk; dat worden ze pas aan het einde van de roman. S. vermoedt slechts dat er verbanden zijn en daarom gaat ze op zoek naar Ajodiadei. Bij die speurtocht wordt al vanaf het begin een tegenstelling geponeerd, die kenmerkend is voor de tijdstructuur van Sarnami, hai: het tijdgebondene en dat wat herhaalbaar is, of abstracter: de tijd als lijn en de tijd als cirkel. ‘Het is niet waar, Ajodiadei bestaat niet. Nee, het is een droom, een nachtmerrie. Zij kan beter terugkeren, alles vergeten, berusten. Maar dat is haar onmogelijk. Het is geen nachtmerrie. Dit is haar lichaam; donker, mager, sterk, onvermoeibaar. Het zonlicht is verblindend. De hitte vochtig. Zweetdruppeltjes onder haar neus, tussen de leren schooltas en haar rug. Het is geen nachtmerrie. Dit is het adres dat Soenderdei, de marktvrouw, haar heeft gegeven. Nummer 199. Met erachter een kleine c. Letters. Nummers. Het registratienummer van Janakya was 199 QQ. Nummers, cijfers, getallen, jaartallen zijn niet aan tijd gebonden. 1951 is gisteren, het verleden, 1951 is vandaag, morgen. Nu.’ S. heeft dus twee argumenten om te ontkennen dat de hele zaak maar een droom zou zijn en geen werkelijkheid: haar lichaam en het adres van Ajodiadei. Haar lichaam is aan tijd gebonden, maakt deel uit van het nu; nummers, cijfers, getallen, zoals het adres van Ajodiadei, kunnen zich in de tijd herhalen. En ze doen dat ook: het huisnummer en het registratienummer komen overeen in getal. Dat is geen toeval, zegt de context, het verleden herhaalt zich aan het tijdgebondene. Hoe de verhouding tussen verleden en heden precies ligt, wat de individuele speelruimte is ter bepaling van het eigen lot, daar is S. naar op zoek. Het is precies dit element dat Sarnami, hai in de traditie van de Bildungsroman plaatst. Een volwassen wordend meisje is op zoek naar haar persoonlijke vrijheid. Die term gebruik ik liever dan identiteit, daar de laatste in Suriname vaak raciaal-politieke bijbetekenis heeft. Wat ze vermoedt, is dat bij het bepalen van haar persoonlijkheid en haar persoonlijk lot het verleden van invloed is geweest. Van de twee polen krijgt de herhaalbare werkelijkheid op blz. 41 een nadere uitwerking. Ze wordt er een nachtmerrie van situaties genoemd, waarvan S. en Ata de enige overlevenden zijn. Ajodiadei is geen overlevende van het verleden, zij is het verleden gebleven, is gestorven lang voor haar dood aan de chaos van de tijd. Zo ook haar moeder en ‘Al die anderen die vóór hen hebben geleefd, [die] zijn gestorven, opgegaan in een wereld van hongersnood, aardbevingen, heilige | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
olifanten, heilige koeien, heilige apen en tempels. Van immigratie!’ In die herhaalbare werkelijkheid van het verleden kan S. aanvankelijk niet doordringen omdat de zaken een afgesloten geheel vormen binnen de tijd waarin ze zich hebben afgespeeld. (blz. 41). Wel heeft het een onverklaarbare invloed op de werkelijkheid van het nu. Dat wordt op blz. 93 expliciet uitgedrukt: ‘Langzaam maar zeker snijdt het mes en wanneer het snijdt, snijdt dat aan twee kanten. Sommige dingen kun je niet vermijden. Ze stormen op je af, ze worden je opgedrongen, zonder je om excuus te vragen. Een kind wordt geboren, groeit op om later de littekens te herkennen, die er al waren, nog voordat het bestond.’ Is men eenmaal van deze cirkelgang overtuigd, dan is van secondair belang geworden op welke datum zich iets afspeelt, omdat het zich al eerder heeft afgespeeld en zich later nog zal herhalen. Het vragende individu dat te weten tracht te komen in welke cirkelgang het zich precies bevindt, komt voor een muur te staan. Het vindt geen antwoord, verzet zich tegen de invloed van het verleden, door het te laten rusten. Zo vindt S. dat er ‘nog een andere werkelijkheid [is] om voor te vechten. Een die belangrijker is. De werkelijkheid van nu.’ Daarom zoekt ze actie. Ze poogt de chaos van het nu te ordenen in het nu, daar vragen naar het verleden onbeantwoord bleven. Pas als de chaos geordend is, ontstaat er ruimte voor de daad: ‘S. gaat in bed zitten, vraagt hoe laat het is, alsof ze nog een heleboel moet doen.’ De klok ordent het nu, deelt in, geeft aan hoeveel tijd er nog is om te handelen,Ga naar eind19 is heerser over de chaos. Hij kan daardoor in Sarnami, hai een eigen gewicht krijgen, maar dat kan alleen doordat het point of view bij Sita ligt. Zij poogt te vechten voor het nu, tracht er zin en reden aan te geven, is erop uit de symboliek ervan te ontdekken in relatie tot haar persoonlijkheid. Doch het is een doodlopende weg waarop ze zich bevindt. De samenhang van heden, verleden en toekomst laat zich niet ontsluieren door op de klok te kijken, die blijkt slechts door de de tijd heen en manifesteert zich onverwacht. Dan slaat de mythologische vogel zijn vloek uit, is er geen klok om op te kijken, is er slechts regen, het reinigende hemelwater; dan spoelt het herhaalbare het tijdgebondene weg. De speurtocht naar symboliek in de tijdstipaanduiding leverde een heel andere symboliek op dan verwacht. Niet de uren moesten symbolisch geïnterpreteerd worden, maar het klokkijken zelf hield in zijn tegenstelling tot de diffuse tijdsbehandeling symboliek in. Samen drukten ze de strijd uit die het zich steeds weer herhalende | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verleden en de rechten van het heden in het individu uitvochten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.7 Tussentijdse balansHet onderzoek naar de verhouding tussen verteltijd en vertelde tijd bleek bij Sarnami, hai bijzonder vruchtbaar bij het pogen de tijdstructuur van deze roman op het spoor te komen. Allereerst konden op grond van die verhouding drie fasen onderscheiden worden, die parallel bleken te lopen met de handeling in het werk. De eerste stond in het teken van het verleden, de tweede in dat van het heden en de derde droeg het stempel van de toekomst. Het slot van elke fase bleek terug te grijpen op haar aanvang, terwijl het tevens voorbereidde op de nieuwe fase. In het slot van de laatste fase klonken ook de vorige mee. Op grond van parallellieën tussen verleden, heden en toekomst krijgt de tijd in Sarnami, hai een extra-dimensie, die van de herhaling. Daardoor bezat de tijdstructuur naast het lineaire karakter van verleden-heden-toekomst, ook een cyclisch karakter, wat het verhaal tot een mythe maakt. Is hiermee een en ander gezegd over de kern van de tijdstructuur, alles is daarmee nog niet aan de orde gekomen. Zinvolle uitspraken over de tijdsidee leken met name niet goed mogelijk zonder het structuuraspect ruimte in de beschouwingen te betrekken, op grond van de plaats die ze inneemt in het geheel van de mythe. Hoezeer de gesignaleerde structuur de details van het werk beheerste, heb ik in een aantal paragrafen aangetoond. Allereerst bleken de zinnen ‘1951 is gisteren, het verleden. 1951 is vandaag, morgen. Nu,’ sleutelzinnen te zijn, daar ze het overlijden van de moeder als actueel voorstellen, wat subtiel onderstreept werd door het gebruik van het presens historicum in de passage waarin S. terugdenkt aan die gebeurtenis. Vervolgens kwamen die kenmerken van het eerste hoofdstuk ter sprake die het eerste hoofdstuk een aparte positie in de roman geven. De omzetting van de chronologie gaf het eerste hoofdstuk een bijzonder gewicht om de erin voorkomende passages over het verleden. Daardoor werd het verleden vooropgeplaatst. Gedeeltes die het verleden behandelden werden in twee vertelde tijden tegelijk verteld, waardoor het verleden sterk op het heden betrokken werd. Door de diffuse tijdsbehandeling van het verleden werd het tamelijk abstract voorgesteld, waardoor de lezer de parallellieën met het heden al spoedig duidelijk konden worden. Onderzoek naar de verbale tijd in Sarnami, hai wees uit dat de normale werkwoordstijd er het presens is. Waar een v.v.t. gebruikt werd, sloeg die bijna altijd op het onmiddellijk voorafgaande en hij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
moest dan vermoeidheid door de voortdurende presensvormen bij de lezer voorkomen. Voor gebeurtenissen uit het verleden werden de o.v.t. en de v.v.t. gebruikt. Deze bleken in Sarnami, hai verledentijdsbetekenis èn actualiteitsinhoud te hebben, waardoor het verleden vooropgesteld werd en verleden en heden op elkaar betrokken raakten. De functie van het presens is veelzijdig: het verhoogt de betrokkenheid van de lezer, het verhoogt de werkelijkheidssuggestie, het verscherpt (in contrast met de andere werkwoordstijden) de verhouding tussen verleden en heden en het houdt een verwijzing naar de toekomst in. Het tijdsbeleven van S. kwam aan de orde naar aanleiding van wat op het eerste oog fouten van Bea Vianen leken, maar wat bij nader inzien manipulaties waren die ten doel hadden de lezer het tijdsbesef van S. op te leggen. Tevens kon in het tijdsbeleven van S., naar aanleiding van de bijna maniakaal aandoende tijdmeldingen versus de diffuse dateringen, gewezen worden op de spanning tussen het lineaire en het cyclische tijdsverloop. Het point of view vroeg herhaaldelijk de aandacht, maar om tot een formulering van de idee van Sarnami, hai te komen bleek het noodzakelijk eerst de ruimte aan een nader onderzoek te onderwerpen. |
|