Antilliaans literair logboek
(1980)–Jos de Roo– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vurig zwarte kolen op blanke hoofdenDe gangbare mening over Frank Martinus Arions Stemmen uit Afrika maken Smit en Heuvel in Autonoom tot de hunne als ze schrijven: Het zijn typische jeugdgedichten, hij was nog geen twintig toen hij ze schreef. Ze zijn ongecompliceerd, optimistisch en naïef, en de poëtische waarde is niet zo groot. Toch nemen ze door hun onderwerp, het verheerlijken van de Afrikaanse herkomst, een unieke plaats in in de Antilliaanse literatuur. Voor de ontwikkeling van Arion is heel belangrijk dat hij zich hier als gids ziet... Smit en Heuvel specificeren hun algemene oordeel (typische jeugdgedichten) naar de inhoud van het werk (ongecompliceerd, optimistisch, naïef) en naar de vorm (geringe poëtische waarde). Daarnaast wijzen ze op de plaats in de Antilliaanse literatuur (voor het eerst wordt de Afrikaanse herkomst verheerlijkt) en op de plaats in het oeuvre van Frank Martinus Arion (voor het eerst duikt de gedachte op dat hij gids is). Het lijkt me dat de mening van Smit en Heuvel aanvulling en correctie nodig heeft. Zo is hun opmerking dat Stemmen uit Afrika uit typische jeugdgedichten bestaat, op zichzelf genomen nietszeggend. Frank Martinus Arion was weliswaar adolescent toen hij zijn gedichten maakte, maar Charles Corsen was nog een puber toen hij zijn gedichten schreef en over hem zijn Smit en Heuvel wel enthousiast. Het is gevaarlijk bij het oordeel over een werk uit te gaan van de leeftijd van de maker: dat vertroebelt de blik. Smit en Heuvel kunnen daardoor geen oog meer hebben voor een belangrijk inhoudelijk aspect van Stemmen uit Afrika en wel het principe van de omkering. Heel duidelijk draait Frank Martinus de associatie van zwart met Slecht en wit met goed om, zodat zwart een positieve lading krijgt en wit een negatieve. Daarom heet het in VIII: het negerhart verlangt alleen
het donkere licht van eenvoud
en in IX over de ‘veel witter wouden’ van het westen: maar de witte steden zijn
voor de negerman te hél.
In Stemmen uit Afrika bepaalt een andere omkering voor een groot deel de inhoud van het werk. Het is de omkering van het oordeel dat de blanken over negers hebben. De gids uit de gedichten neemt heel veel vooroordelen van do blanken over negers zonder meer over, maar hij doet dat niet om ze van schuld vrij te pleiten (zoals de westerling deed), maar om hun schuld te vergroten. Hij noemt negers primitieven die houden van spiegels en kralen, die veel dansen en zingen en ongecompliceerd de liefde bedrijven. Van hun afstamming | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
weten de negers volgens de gids niets. In het hart van Afrika wonen volgens hem nog ‘de onbedwongen horden van het woud’. Daar staat de tijd stil en ontbreken wetten. Zelfs de christelijke en de klassieke mythe over de oorsprong van de negers haalt de gids instemmend aan. Volgens de klassieke mythe zou de zonnewagen te dicht langs de aardbol gereden zijn, waardoor ze schroeiden. Volgens de christelijke mythe zouden de negers de afstammelingen van Cham zijn, die zijn vader bespot had. Heel dit westerse cliché-beeld over de neger heeft de gids tot het zijne gemaakt. Slechts op één punt komt hij terug. Over Chams vervloeking zegt hij: dat was cen leugen
maar 'n leugen enkel
voor uw zielerust.
[...]
want als gij de vloek der wereld
en vervloeking bij deze mensen wist,
dan zoudt gij lichter varen naar
uw witte steden; wellicht U minder
schuldig voelend aan de dood...
Maar het is niet de bedoeling dat de blanke reiziger Afrika zonder schuldgevoel verlaat. Daarom fluisteren de laatste bomen van het woud: herroep de leugen, want die
zijn schuld verwerpt
draagt een groter juk.
De mythe van Cham is het enige westerse vooroordeel dat de gids zich eerst eigen maakt, maar waar hij zich later van distantieert. Alle andere westerse vooroordelen neemt hij over om de schuld van de blanken des te groter te maken. Zo heet het over de klassieke mythe: wist ge dat de negers niet vervloekten zijn;
doch gezuiverden, omdat de zon uit hen
het kwaad heeft weggebrand?
Systematisch buigt de gids het vooroordeel van de blanke om, zodat het een lans wordt om de blanke moreel te steken. Symptomatisch is wat over de kralen en de spiegels gezegd wordt; waarom geen goud en zilver
aan de een en kraal en spiegel
aan de andere man gelaten?
waarom zowel het goud, alsook
het zilver, de spiegel
en de kraal, voor een alleen?
Door de omkering worden de vooroordelen die de blanken hebben, als vurige kolen op het hoofd van de blanke gestapeld. Ze vergroten de schuld. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze tactiek is een onderdeel van de basileer-behoefte die Frank Martinus Arion heeft. Daarin is hij een typisch Caribisch auteur. Maar dat is niet het enige Caribische aan het werk. Stemmen uit Afrika draagt alle sporen van het Caribische Pan-Afrikanisme. Kenneth Ramchand somt de kenmerken van deze stroming op in zijn The West Indian Novel and its Background. Wie dat lijstje vergelijkt met het werk van Frank Martinus Arion, ontdekt frappante overeenkomsten. Als belangrijkste kenmerk noemt Ramchand de verheerlijking van Afrik a als culturele voedingsbodem. Frank Martinus Arion laat een gids blanke toeristen door Afrika leiden. Deze gids vraagt zich af waarom al die blanken naar Afrika komen. Hij overweegt of het niet om het gevoel en de beschaving is. Dan stelt hij de retorische vraag: waarom zou de witte wereld anders
zich hebben ingescheept naar
de dichte wouden, zoekende,
alsof zij iets verloren hebben?
(XXVII)
En: verhalen doen de ronde
dat de blanke man zijn
draai verloren en nu
de draai van negervolk wil zoeken
(XXVIII)
Frank Martinus Arion wijst Afrika niet alleen als culturele voedingsbodem aan voor het Caribisch gebied, maar ook voor het westen. Met trots verwijst de gids dan ook naar het verleden van de negers. Hun verwantschap aan de Nubiërs,
van wie Egypte de kunst van
tempelbouw en pyramiden erfde.
zal Amerika doen blozen.
(XXIX)
En: het baarde eens de grootste
reuzen van dit woud,
dit donker Afrika.
als een moeder zoog
het eens Europa...
Het kijken naar Afrika als culturele voedingsbodem voor de wereld is het Pan-Afrikaanse aspect van Stemmen uit Afrika. Dat dit voortkomt uit de typische situatie in het Caribisch gebied, blijkt uit het voorwoord dat Frank Martinus Arion meegeeft aan de tweede druk. Daarin noemt hij Stemmen uit Afrika ‘een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de weinige Nederlands-Antilliaanse werken [...] die zich bezig houden met onze Afrikaanse ROOTS.’ Sterk vervlochten met het eerste kenmerk van het Caribische Pan-Afrikanisme is het tweede: de gunstige interpretatie van het Afrikaanse verleden. Naast de aspecten die hierboven daarvan al aan de orde kwamen, is nog een aspect van belang. Frank Martinus Arion schept in Stemmen uit Afrika een tegenstelling tussen een idyllisch verleden, voordat de blanken in Afrika kwamen, en een heden waarin de aard van de neger geweld wordt aangedaan. Het sterkst komt die tegenstelling tot uiting in de verzen waarin de volgende leitmotivische regels voorkomen: eens, maar eens is ver
en eens is lang geleden.
Een derde kenmerk van het Caribische Pan-Afrikanisme is de trots in het neger-zijn. We hebben dat al gezien bij de associaties die wit-zwart oproepen. Daarnaast blijkt het uit de zwarte Christus uit lied XVII en de Zwarte Engelen uit lied XXXVI. Lied XXXVI is trouwens opvallend, omdat daar de drie tot nu toe behandelde kenmerken van het Caribische Pan-Afrikanisme geïntegreerd voorkomen. Eens zullen de tamtams
uit alle werelddelen klinken.
Zwarte Engelen zullen nederdalen
en het Woord zal tronen op de morgen.
ik en gij, wij zullen niet meer
reizen; gij zult niet schieten
meer op hen; noch zullen zij
de lansen - die hun eigen lichaam
wonden - meer richten ook op u.
[...]
eens - maar eens is ver
en eens is lang geleden.
[...]
De laatst aangehaalde strofe lijkt een onmogelijkheid in te houden, maar dat is slechts schijn. Tegen de achtergrond van het voorgaande zijn deze regels te verklaren. De gelukzalige toestand die beschreven wordt, zal in een verre toekomst komen en heeft in een ver verleden bestaan, immers: Afrika zoog als een Moeder het jonge Europa. De zwarte engelen brengen het vredestichtende woord. De blanke westerling zal kunnen delen in de gelukzalige toestand als hij naar dat woord luistert, want: [...] het Glimlachende Woord
zal zwarte en witte handen houden,
er zal veel vreugde zijn
in witte en zwarte wouden.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Daarvoor moet de westerling luisteren naar de zwarte mens, die een aantal eigenschappen heeft die het Caribische Pan-Afrikanisme tegenover de eigenschappen van de blanke westerling stelt. Die tegenstelling beelden de auteurs met graagte uit. Ramchand spreekt van ‘een tegenstelling tussen een harmonieuze levenswijze en een decadente blanke beschaving die zich verliest in materialisme.’ Deze tegenstelling komt zo duidelijk voor in Stemmen uit Afrika dat het niet nodig is er uitvoerig op in te gaan. In lied XXVII zegt de gids bij voorbeeld: ‘voor de witte wereld vergeven/ werd van decadentiesgif’. Aan de andere kant stelt de gids herhaaldelijk dat de zwarte man in harmonie leeft met zijn omgeving. Nauw samenhangend met het voorgaande is het laatste kenmerk dat Kenneth Ramchand van het Caribisch Pan-Afrikanisme geeft. Het is de verheerlijking van de geïntegreerde sensuele persoonlijkheid van de neger. Ook dit kenmerk is een van de dragende krachten van Stemmen uit Afrika. Als de gids de kern van de Afrikaanse mens gaat beschrijven, noemt hij twee aspecten; de religie en de liefde. Bij hem is hartstocht liefde.
intrigueloos en schoon.
zoals zijn leden, fier
aan zijn gebrandmerkt lijf.
minnen is voor hem opgaan
in natuurlijk-zijn.
zoals de steen die mint
opgaat in de drift van water.
(XX)
De componenten van het Caribische Pan-Afrikanisme bepalen de inhoud van Stemmen uit Afrika. Smit en Heuvel noemen dat ‘ongecompliceerd, optimistisch en naïef’. Ze verdedigen die mening verder niet, zodat het de vraag is of ze wel gezien hebben dat Stemmen uit Afrika gelezen dient te worden binnen de context van het Caribische Pan-Afrikanisme.
Hoe men ook over de feitelijke inhoud van deze stroming denkt, het is waar dat het Caribische Pan-Afrikanisme in ieder geval een psychische realiteit weergeeft. De vraag is dan in hoeverre deze psychische realiteit een literair aanvaardbare vorm heeft gekregen. Smit en Heuvel stellen deze vraag niet. Zij delen alleen mee dat de poëtische waarde niet zo groot is. In Stemmen uit Afrika zijn inhoud en vorm in hoge mate één. De literaire hoogtepunten zijn de spirituals en de dansliederen, waarin de Nederlandse taal een ongelooflijke ritmiek heeft gekregen. Frank Martinus Arion geeft in de taal een voorbeeld van de verrijking die het westen kan krijgen door de zwarte man. Hij creoliseert het Nederlands door herhalingen en Antillianismen. De taal is argeloos, speels, vol onverwachte wendingen, precies zoals inhoudelijk de aard van de neger beschreven wordt. Hoe eenvoudig en verrassend rijk zijn versregels als de volgende niet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
negers hebben witte tanden.
negers hebben zwarte handen.
ze lachen grijnzend als ze feesten.
maar zelfs hun lachen lijkt op wenen.
Ook bij het nauwkeurig doornemen van de opbouw van de bundel stuit je op verrassingen. Inhoudelijk stelt Frank Martinus Arion dat het westen veel van Afrika overgenomen heeft. Stemmen uit Afrika suggereert dat ook door de vorm. Er zijn namelijk opvallende overeenkomsten met de opbouw van de Griekse tragedie. De spirituals doen daarbij dienst als de reien die het ene onderdeel met het andere verbinden, terwijl het de reactie op het gehoorde bevat. Ook het noodlot dat in de Griekse tragedie een rol speelt, vindt zijn parallel in Stemmen uit Afrika. Het zijn de blanken.
Niet zo eenvoudig te beantwoorden is de vraag welke plaats Stemmen uit Afrika inneemt in het oeuvre van Frank Martinus Arion. Smit en Heuvel zeggen dat het het eerste werk is waar de gedachte opduikt dat hij gids is. Men kan met evenveel recht zeggen dat het ook het laatste werk is waarin die gedachte voorkomt. Belangrijker lijkt echter de relatie van Frank Martinus Arion met het Caribische Pan-Afrikanisme. Ook in Dubbelspel geeft hij Afrika als voorbeeld. Daarin verbindt hij de Afrikaanse onderstroom met politiek-economiscne kwesties. Hij propageert er het coöperatief-socialistische stelsel in, omdat dat het beste past bij, ja zelfs voortvloeit uit de Afrikaanse maatschappelijke en culturele structuren. Maar in Afscheid van de koningin lijkt hij te breken met het Caribische Pan-Afrikanisme. De Hollanse mevrouw Prior is er de heldin die tot daden komt. Aan de ene kant is zijn nieuwste roman Nobele wilden een voortzetting van de lijn van Afscheid van de koningin. De problematiek is veralgemeend. Aan de andere kant pakt Frank Martinus Arion weer draden op die al in Stemmen uit Afrika begonnen waren. De droom van de nobele wilde zelf, de plaats die hij toekent aan verbeelding en schoonheid, het is allemaal al in beknopte vorm in Stemmen uit Afrika aanwezig. De schoonheid: nimmer doodt hij ook
het schone in de dingen
dat hij in zijn ruigheid mint.
En: alleen de oermens kan dit schone
zo intens beleven...
De verbeelding: ‘hier waken negers
over de laatste resten
van hun dromen,
van hun eer.’
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Stemmen uit Afrika is veel belangwekkender dan Smit en Heuvel dachten. Alle hoofdgedachten uit zijn latere werken, zijn er al in te vinden. Maar dat is niet het belangrijkste van Stemmen uit Afrika. Het belangrijkste is dat het gedichten zijn die een psychische realiteit een overtuigende vorm weergeven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dubbelspel - Dubbel politiekAanvankelijk presenteert Dubbelspel zich als een spannend verhaal. Daar zorgt de ondertitel al voor (Het verhaal van een verbazingwekkend wereldrecord) en direct in het begin krijgt de lezer een groot aantal spanningwekkende situaties voorgeschoteld. Juist op de dag van het verhaal belooft het dominospel iets bijzonders te worden. Manchi heeft zich voorgenomen voor het laatst te gaan spelen, omdat hij een weekendhuis gaat bouwen. Janchi Pau heeft voor het eerst overdag van Solema bezoek gehad en hij heeft haar gevraagd of zij voorgoed bij hem wil intrekken. Door de aarzeling van Solema is hij erop gespitst Manchi eens behoorlijk af te straffen. Chamon heeft besloten niet meer met Nora om te gaan, uit angst voor Boeboe Fiels wraak bij een eventuele ontdekking. Boeboe Fiel heeft net de bijzonderste nacht uit zijn leven achter de rug en hij staat op het punt om tot voorzitter van de bond van taxichauffeurs gekozen te worden. Terwijl Chamon besloten heeft met Nora te breken, probeert Nora juist deze dag zijn aandacht te trekken, daar ze geld nodig heeft om schoenen voor Ostrik te kopen. En Solema is bang geworden van Manchi: ze vreest dat hij een weekendhuis wil bouwen om haar ongemerkt van de rotsen te kunnen duwen. Naast de spanningwekkende situaties zijn er ook vooruitwijzingen op een dramatische afloop. Drie van de vier spelers overwegen hun wapen mee te nemen naar het partijtje domino, terwijl de vierde zit te filosoferen over de dood. Pas aan de dominotafel blijkt waar Dubbelspel werkelijk over gaat. De spelers praten over vrouwen, bedrogen echtgenoten, de aard van de Curacaoënaar, de maatschappelijke en politieke malaise op het eiland en de economische en politieke uitbuiting. Twee thema's komen zo aan de orde: de positie van de vrouw en de ideale maatschappij. Tussen beide thema's is een nauw verband, dat Janchi Pau opeens ontdekt: Hij was veranderd en zij had het gedaan. Er was iets nieuws in hem. Een zin tot actie, die hij tevoren niet gehad had. In een paar weken tijds voelde hij zich een ander mens. Maar wàs hij veranderd? Wel neen. Hij was vijfendertig en dan verandert een man niet meer, vond hij. Neen, hij was dezelfde die hij was. Alléén, met iets erbij. Solema. Dus, omdat hij van haar hield, gaf hij ineens meer om dit land, liet de gang van zaken hem minder koud dan daarvoor?! Dan was zijn analyse van daarnet verkeerd. Dan was het, het kon logisch gezien niet anders, niet onderwijs dat dit land nodig had, maar liefde! Dit gevoel, dat hij had. Want met dit gevoel kon je dingen doen. Je kon er dieren mee houden en je kon er planten mee doen groeien. Je kon er een huis mee afmaken. Omdat dat kon, moest je er ook meerdere huizen mee kunnen bouwen. [...] Dan moest je er onderwijzers mee kunnen kweken en wat al niet. Hij formulcerde het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
langzaam voor zichzelf: ‘We hebben liefde nodig. We moeten meer van dit land gaan houden en meer van onze vrouwen.’ Dubbelspel is allereerst een krachtig pleidooi voor verandering in de manvrouw-verhouding, een oproep tot emancipatie van de vrouw. Dat blijkt uit de opdracht Aan vrouwen met moed. Pas als man en vrouw gelijkwaardig zijn, kunnen de andere grote maatschappelijke verschillen afgebroken worden, kan er maatschappelijke vooruitgang en daardoor rechtvaardigheid komen. In het verhaal wordt dat duidelijk gemaakt via Solema. Zij durft met Manchi te breken, zij weet Janchi Pau tot maatschappelijke actie te inspireren. Dubbelspel is een oproep om als man en vrouw op voet van gelijkwaardigheid en gedreven door de liefde te werken aan maatschappelijke verbeteringen. Maar welke verbeteringen? De verteller van het laatste hoofdstuk geeft zijn mening op de laatste bladzijde. Hij hoopt dat het politieke streven van Solema succes zal hebben. Daarmee blijkt hij een voorstander te zijn van een maatschappij op coöperatief-socialistische basis, en wel omdat de ideologie die daaraan ten grondslag ligt, terug te voeren is tot Afrikaanse bronnen. ‘Het is,’ zegt ze, ‘van de bestaande ideologieën, de ideologie, die onze mensen (die wél van hun persoonlijke vrijheid houden, maar niet zo individualistisch denken, of beter voelen, als de meeste blanke volkeren) volgens mij het beste ligt. Democratie en het coöperatieve organisatiepatroon vinden we trouwens in Afrika en ook vroeger bij de slaven.’ Met een veelzeggende knipoog besloot ze: ‘Het is dus ook iets van onszelf!’ Ik hoop dat haar streven succes heeft. (p.365) Volgens Solema is het een absolute noodzaak dat het maatschappelijke en politieke patroon aansluit bij de mensen die in die patronen existeren. Ze stelt dat culturele oorzaken de sociale en economische verhoudingen tussen mensen bepalen. (p.61). Uit de vorige aanhaling bleek al dat Afrika daarbij een rol speelt. Solema en Janchi Pau beperken zich namelijk tot het negride bevolkingsdeel van Curacao. ‘Maar wij kleurlingen zijn het grootst in aantal,’ zei Janchi. Solema stelt de huidskleur expliciet gelijk aan het Antilliaan-zijn, als ze uitroept: dit hebben wij zwarten, wij Antillianen, in ieder geval beter dan jullie. (p. 62) Sociale en economische verhoudingen moeten voortvloeien uit de cultuur van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de zwarte Curacaoënaar, zo stelt de roman. Welke kenmerken bezit de Curacaoënaar dan, die indicatief zouden zijn voor de sociale en economische verhoudingen? De vraag stellen betekent generaliseren. De figuren uit Dubbelspel filosoferen heel wat over de aard en de kenmerken van de Curacaoënaar. Het lijkt een goede invalshoek te onderzoeken welke generalisaties zij aanbrengen. Een van de geliefde thesen van Manchi is: een zwarte man kan in het leven even ver komen als een blanke. Als hij maar wil en zijn hersens gebruikt. (p 19) Evident is dat de zwarte man in Dubbelspel niet zo ver komt. Volgens Manchi bezit de Curacaoënaar dus te weinig wilskracht. Boeboe Fiel zegt beeldend dat de zon en de schaduw de Curacaoënaar allemaal niet zoveel kan schelen (p. 182). Zelfs van Janchi Pau heet het: Hij vond zijn landgenoten in ieder geval een slordig volk, dat de dingen maar op hun beloop liet. (p. 74) en scherper: We willen eenvoudig de dingen niet zien. Want als we de dingen zien, moeten we ertegen vechten. En dat willen we niet. Niet omdat we bang zijn, maar omdat vechten moeite kost. (p. 180) Zit in de laatste aanhaling de mening dat de Curacaoënaar geen wilskracht heeft, er zit ook de zuster van de indolentie in: de luiheid. Hoe verbazingwekkend het ook klinken moge, Janchi Pau is de mening toegedaan dat de Curacaoënaar lui is. Hij geloofde bijvoorbeeld niet dat Curacaoënaars een hekel hadden aan landbouw en eigenlijk aan werken in het algemeen, omdat ze dit met slavernij associeerden.[...] Ze hadden wat hij noemde, een tekort aan hart. (p. 73/74) Hij overweegt of ze niet lui geworden zijn door de gemakkelijk verdiende hoge lonen bij de Shell (p. 74). Concreter drukt Boeboe Fiel zich uit: de Curacaoënaar houdt van een goed gesprek, een borrel, een vrouw (p. 165). Manchi zegt het zeer simpel: ‘Ze [=de negers] zijn lui.’ (p. 165). Er is dus opvallende eenstemmigheid over de tweede toegekende eigenschap aan Curacaoënaars: ze zijn lui. Uit de these van Manchi blijkt nog een eigenschap van de Curacaoënaar: hij is dom. Op dit punt vindt hij Janchi aan zijn zijde die zegt: ...omdat het volk achterlijk is. Het is dóm, ja. (p. 175) Nu is domheid een ruim begrip. Beiden bedoelen er echter mee dat de Curacaoënaar doel noch middelen om het doel te bereiken op een verstandige manier kiest. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Curacaoënaar neemt verder met de schijn genoegen. Dat bleek al uit de aanhaling van Janchi op p. 180, maar ook Manchi constateert deze eigenschap. Maar wat hij alleen wist deed er misschien niet toe. Wat ertoe deed was dat hij aanzien genoot. Dat de dingen niet altijd waren zoals ze eruit zagen. wist hij nu, en misschien waren er op aarde ook enkele anderen die het wisten, maar dat deed er niet toe, anders zouden de mensen die wijsheid ook allemaal wel ontdekken: De mensen geloofden eenvoudig in wat ze zagen. (p. 22) Een vijfde generalisatie die de romanfiguren aanbrengen is: de Curacaoënaar geeft zich ongebreideld over aan zijn passies. Manchi constateert dat op p. 28 en op p. 182 zegt hij nog eens: ‘Ze leven er maar op los.’ Ook Janchi Pau is daarvan overtuigd: ‘We laten met ons sollen omdat we teveel van ons plezier houden.’ (p. 180). De passies hebben overigens niet alleen betrekking op het sexuele leven. Volgens de verteller doen ze zich evenzeer gelden in het politieke leven: Politieke wraakgevoelens op de Antillen overtreffen alles wat Sicilianen -de (domme) helden van de vergelding- op het gebied van de wraak zouden kunnen verzinnen! (p.22) Door het ongebreidelde van de passies zijn twisten tussen mannen op Curacao altijd levensgevaarlijk. Chamon Nicolas kan daarvan meepraten: Neen, men wist het met Curacaoënaars nooit. Ze waren opvliegend als de hel [...]. In een gewone vechtpartij hadden ze nooit zin of ze waren er te bang voor. Ze staken je gewoon neer.[...] Het is een verwoestende haat, die in de neger zit. (p.121) Veel aandacht krijgt het individualisme van de Curacaoënaar. Volgens Solema houden de Curacaoënaars wel van hun persoonlijke vrijheid, maar voelen ze zich niet zo individueel als de meeste blanke volkeren. Ze stelt dat er daarnaast ook gemeenschapszin is. We kunnen de twee polen eenvoudig zo stellen: een zuivere individualist denkt alleen aan zichzelf, iemand met gemeenschapszin denkt (ook) aan anderen. Solema stelt het laatste over de Curacaoënaar. Ik citeer uitvoerig een sleutelpassage van p.62. Ze had met haar medestanders, die bijvoorbeeld de haar zo vertrouwde en geliefde gastvrijheid van de Antillen verspilzucht noemden, vaak hevige en scherpe botsingen. Ze kwam op voor de gereserveerdheid van de Antilliaan in de omgang - die anderen beschouwden als een uiting van minderwaardigheidsgevoel tegenover de blanke, en daarom wilden bestrijden. Ze toonde aan, dat er in gedeelten van Afrika, in Oost- zowel als West-Afrika eenzelfde gereserveerdheid in de omgang bestaat tussen de mensen onderling; een grotere zin voor gemeenschap, die ze scherp stelde tegenover de geprononceerde individualiteit van de Europeaan, die volgens haar tot niets anders leiden kon dan tot barbarisme en exploitatie, zoals bijvoorbeeld de geschiedenis van de slavernij aantoont. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De hele kwestie van individualiteit en gemeenschapszin is dus een relatieve zaak: Solema spreekt vergelijkenderwijs met de blanken. Dit was voor haar een kwestie van leven en dood, want als ze niets vond zou haar logisch en sportief verstand, dat ze ondanks alles toch zuiver hield, niet alleen de technologische superioriteit van Europa moeten erkennen, maar ook de culturele... (p.62) Solema meent dus dat de Curacaoënaar zowel individueler is dan de blanke (in de zin dat hij meer van zijn persoonlijke vrijheid houdt), als dat hij meer gemeenschapszin heeft. Hoe denken de andere figuren hierover? Janchi Pau benadrukt de individualiteit van de Curacaoënaar. Hij constateert een tekort aan liefde (p. 178). Ook Boeboe Fiel stelt het vrijheidsaspect voorop: We houden van onze vrijheid [...]. Liever een dag goed en een dag slecht. Liever ‘entre medio’ maar ondertussen vrij om te kunnen doen en laten wat je wilt, dan zoiets als het communisme. (p. 180) Chamon Nicolas formuleert het individualisme van de Curacaoënaar heel scherp: Ze hadden eigenlijk allemaal, meende hij, Chamon Nicolas, zo'n hekel aan elkaar, dat ze alleen maar naar een goede aanleiding zochten om elkaar neer te steken. (p. 121) Volgens de dominospelers is de Curacaoënaar dus een individualist en toont hij geen gemeenschapszin. Het generaliserende beeld van de Curacaoënaar ziet er als volgt uit: hij vertoont geen wilskracht, hij is dom, hij neemt met de schijn genoegen, hij is ongeremd in zijn passies en hij is individualistisch. In feite staan hier de toppers uit het rijtje vooroordelen over de neger. Merkwaardig genoeg zijn ze verborgen in een roman die pretendeert een maatschappij op coöperatiefsocialistische basis te propageren. Het kan dus niet de bedoeling zijn dat de lezer de mening van de romanfiguren over de Curacaoënaar gaat delen. Hoe bereikt Frank Martinus Arion dat? En: Waarom laat hij de figuren zo'n negatief beeld van de Curacaoënaar oproepen? Om de eerste vraag te kunnen beantwoorden is het nodig te kijken in hoeverre de figuren zelf beantwoorden aan hun generalisaties.
Dit onderzoek is moeilijker dan het voorgaande. Hoe moet bij voorbeeld de wilskracht van Janchi Pau beoordeeld worden? Hij had deze eigenschap in onvoldoende mate om zijn huis af te bouwen. De verandering die in hem plaats vond, betreft in Dubbelspel hoofdzakelijk zijn denkwijze. Vandaar dat hij veel met Solema praat. Maar met woorden kan men slechts luchtkastelen bouwen en met het omhakken van één boom is nog geen meubelindustrie van de grond gekomen. De wilskracht die hij vertoont, richt zich op het afstraffen van Manchi in het dominospel en daarmee verandert nog geen maatschappelijke werkelijkheid. Het is door de tijdsstructuur van Dubbelspel gewoon niet mogelijk dat uitgebeeld wordt, hoe de wending ten goede daadwerkelijk gestalte | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
krijgt. Wel kan via de flash-backs naar analoge situaties uit het verleden van Janchi Pau gewezen worden. Daarmee worden de kiemen van de verandering in Janchi voor de lezer wel duidelijk, zodat ze niet onverwachts komen. Vervolgens aantonen dat de wijziging van Janchi definitief is, kan ook niet met Naspelen gebeuren. De tijd tussen de dag van het wereldrecord en Naspelen omvat hooguit een jaar, waarschijnlijk nog minder. Ook in dat hoofdstuk ligt het accent trouwens meer op de ambitieuze toekomstplannen. Slechts en passant wordt er opgemerkt dat er al coöperatieven opgezet zijn. Over hun duurzaamheid is daarmee niets gezegd. De flash-backs krijgen voor de overtuigingskracht van het boek daardoor een bijzondere waarde. De lezer zal pas binnen de tijdsstructuur van Dubbelspel overtuigd zijn van de verandering ten goede als ze daarin voorbereid is. We weten dat Janchi wilskracht heeft, indien hij gemotiveerd is. Als zijn moeder sterft, vervalt zijn motief het huis af te bouwen en heeft hij geen wilskracht meer. Nu heeft hij een ander motief, zijn liefde voor Solema, en daarom bouwt hij zijn huis af en richt hij coöperaties op. De mededeling uit Naspelen over de coöperaties is dus aannemelijk omdat ze in het verhaal voorbereid is. Janchi heeft thans inderdaad wilskracht. Wie echter van de roman vraagt, dat de effectiviteit van de coöperaties aangetoond wordt, overvraagt de roman. Hij vraagt bovendien iets wat buiten de conventies van het lezen valt. Dat kan duidelijk worden als we naar een simpel verhaal als Klein Duimpje kijken. Aan het slot daarvan zijn de kinderen veilig terug en... leefden ze nog lang en gelukkig. Het verhaal is afgelopen, de boodschap is gezegd, het goede heeft het kwade overwonnen. Geen lezer zal zeggen: ja, maar de ouders stuurden ze natuurlijk weer weg. We weten uit het voorgaande dat ze wel van hun kinderen hielden. Dat is het element van voorbereiding binnen het verhaal. Geen lezer zal ook zeggen: ja, maar ze leefden niet zo lang gelukkig, want klein Duimpje trouwde na een jaar en vertrok met zijn lief naar enig ander land. Dat zou onzinnig zijn, want Klein Duimpje heeft de eeuwige jeugd. Ook in Dubbelspel is er na Naspelen geen verhaal meer. De figuren worden niet ouder, de boodschap is gezegd: er is een proces op gang gekomen, waar niemand het einde van kan voorspellen. Wie toch een voorspelling doet, hetzij negatief, hetzij positief, begeeft zich buiten de grenzen van Dubbelspel. Bij het onderzoek in hoeverre de romanfiguren zelf beantwoorden aan de generalisaties wordt geen aandacht geschonken aan Chamon Nicolas, omdat hij een Bovenwinder is. Noodgedwongen valt ook Nora erbuiten, omdat het bij haar niet doenlijk was op de vermelde punten tot conclusies te komen. Janchi, Solema noch Manchi zijn lui. Janchi is thans gemotiveerd waardoor hij verschillende coöperatieven opricht. Solema was altijd al actief: ze studeerde ijverig en meer dan alleen maar voor onderwijzeres, ze helpt een dochtertje van Nora en zij bespeelt het orgel in de kerk. Zij drieën contrasteren met Boeboe Fiel, wiens luiheid evident is. Het doel dat Manchi heeft, is onverstandig gekozen. De lezer weet dat hij rechter wil worden en dat dat buiten 's mans mogelijkheden ligt. De middelen waarop hij zint om ook langs de andere weg aanzien te verkrijgen, zijn in zijn geval eveneens belachelijk: piano-spelen, bridgen en het afzweren van het dominispel. Manchi is dus dom. Dat is Boeboe Fiel ook. Zijn doeleinden komen hem aanwaaien. Over de weg waarlangs hij ze bereiken moet, denkt hij niet eens na. Zowel Janchi Pau als Solema zijn verstandig in de keuze van hun | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
doeleinden en van de middelen waarmee ze deze trachten te verwezenlijken, Beiden lieten echter in het verleden steekjes vallen. Janchi had eerst helemaal geen doel en Solema koos de verkeerde weg om haar doel te bereiken: Manchi. De enige die zich echt vergaapt aan de schijn is Manchi. Zowel in het persoonlijke vlak als in het sociale. Zelfs Boeboe Fiel doorziet veel. Hij weet dat Nora af en toe moet ‘liggen’ om aan geld te komen. Op het politieke vlak heeft hij zich volgens Janchi verkeken op de doktoor, maar die is nu dood. Alle figuren doorzien de schijn in de politiek, wat de moesten overigens niet belette mee te doen aan de schijn. Boeboe Fiel ziet soms zelf in. dat het toegeven aan passies zijn grote fout is (p. 137). Illustraties van deze eigenschap zijn de nacht in Campo, het meegaan met een vrouw naar Aruba zonder zich om zijn gezin te bekommeren, de onbeheerste reactie aan het slot van het verhaal, zijn enorme élan waarmee hij telkens opnieuw begint. Zo wordt hij het type van de gepassioneerde figuur die totaal niet let op de gevolgen van zijn daden. Op een heel ander vlak liggen de passies van Manchi. Hij is bezeten van een enorme geldingsdrang, die het duidelijkst tot uiting komt in het feit, dat hij al vijf jaar lang Solema elke maaltijd een briefje van vijf neer laat leggen. Een grotere passie dan het traditionele doodsteken! Het is het langzaam wurgen van Solema, genietend van de macht die hij over haar denkt te hebben. De vrouwenjager van de figuren is Janchi Pau, doch dat leidde hem niet af en het ging niet ten koste van hemzelf of van andere figuren. Als hij kwaad is op Manchi, sublimeert hij zijn boosheid in het spel en hij geeft hem daarin een gevoelige afstraffing. Er zijn twee soorten individualisten. De afkeurenswaardige individualist denkt alleen aan zijn eigen belang, zodat hij rustig in het nadeel van anderen handelt als hem dat te pas komt. De goede individualist zorgt ervoor dat zijn persoonlijke vrijheid niet ten koste van anderen gaat. In feite dient dus onderzocht te worden of iemand gemeenschapszin heeft of niet. Van Janchi Pau wordt gezegd dat hij een individualist was, maar dat hij nu ook anderen in zijn denken wil betrekken. (p. 70). Toch heeft hij nooit uitsluitend aan zichzelf gedacht. Dat toont de redding van het meisje, de relatie met zijn moeder en het feit dat hij Solema hulp aanbiedt, wat zonder bijbedoelingen gebeurde. Door zijn omgang met Solema wordt zijn gemeenschapszin definitief verruimd. Hij gaat een tafel van wabi-hout maken, bouwt zijn huis af, richt een meubelfabriek op waar anderen direct mede-eigenaar van worden, doet hetzelfde met de taxi-chauffeurs. Was zijn gemeenschapszin eerst meer latent, door de liefde wordt ze manifest. Toch blijft hij gesteld op zijn persoonlijke vrijheid, reden waarom hij het communisme afwijst. Solema heeft onveranderlijk aan anderen gedacht, in tegenstelling tot Boeboe Fiel die een individualist is en blijft. Zelfs al vertonen zich soms trekken van gemeenschapszin bij hem, dan nog weet hij ze niet te harmonlëren met zijn individualisme. Een illustratie hiervan is zijn bereidheid voorzitter van de BVT te worden, ofschoon dat niet met zijn privébelangen strookt. Zijn bemoeienissen met de publieke zaak komen niet voort uit wezenlijke interesse voor de ander, daardoor blijken het strovuurtjes te zijn. Het prototype van de individualist is Manchi. In zijn denken is voor anderen slechts plaats, in zoverre zij kunnen bijdragen aan zijn eer en glorie. Het onderzoek naar de aangebrachte generalisaties en dat naar de eigenschappen van de verhaalfiguren, zijn in het volgende schema samengevat. De eigenschappen zijn positief geformuleerd, waardoor een + in het schema een positieve waardering inhoudt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Boeboe Fiel blijkt het volledigst te beantwoorden aan het rijtje vooroordelen over de neger. Merkwaardig genoeg staat Manchi, zijn antipode in maatschappelijk vlak, het dichtst bij hem. Janchi Pau en Solema bezitten eigenschappen die tegengesteld zijn aan die van ‘de’ Curacaoënaar. In de afloop van het verhaal gaat de beoordeling van de figuren schuil: Manchi en Boeboe Fiel dood, Chamon Nicolas in de gevangenis. Alleen Janchi Pau en Solema vrij en levend niet alleen, maar ook op weg naar een glanzende toekomst. Solema predikte veranderingen in de maatschappelijke en politieke toestanden op basis van de overtuiging dat het culturele factoren zijn die ten grondslag liggen aan de sociale en economische factoren. Vanuit het verhaal weten we nu welke eigenschap beslissend is voor het welslagen. Dat is de gemeenschapszin. Wie deze niet heeft, gaat ten onder. Wilskracht en ijver alleen leveren schijnsuccessen op. Wie wel van zijn persoonlijke vrijheid hield, maar dat niet ten koste van anderen deed, bleek tevens een eigenschap te bezitten, die van Afrikaanse origine is. Janchi Pau en Solema werden door de liefde uitgetild boven hun individualisme. Ook Solema veranderde. Zij begon immers na de kennismaking met Janchi Pau opnieuw te leven (p. 61). De liefde tot elkaar actualiseert in hen een deel van de Afrikaanse cultuur en daardoor kunnen ze maatchappelijk en sociaal beter functioneren. Zo wordt de politieke grondstelling van Dubbelspel verbonden met het eerste hoofdthema van Frank Martinus Arion. Men kan zich afvragen waarom Frank Martinus Arion eerst het hele rijtje vooroordelen over de neger geeft. In zijn dankwoord aan de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, aangehaald in de Volkskrant van 6-7-'74, merkt Frank Martinus Arion op: ‘Het kan strategisch juist zijn uit te gaan van oude vertrouwde vormen om de niets vermoedende brave burger als het ware eerst binnen te lokken om hem daarna te torpederen met de rijkdommen “van onderen”, waartoe behoren zeer beeldende vormen van taalgebruik, zeer interessante vormen van filosoferen en zeer grote zin voor dramatiek.’ Beknopter formuleert hij in de Haagse Post van 29-6-'74: ‘In het zo schrijven als ik doe, zit een strategie; ik hanteer bekende middelen en kom zo rustig bij de burger binnen om hem dan te bombarderen met nieuwe inzichten over de lagere klasse.’ In het interview van de Volkskrant vraagt hij zich af: ‘De vraag is hoe werkt het in het andere kamp? Als ik alleen al bereik dat de burger verrast ziet dat arme mensen ook een volwassen gevoelsleven hebben en intelligent zijn, vind ik dat al heel wat. Is het niet veel als de burger daarna de krant leest en niet meer botweg denkt: O, ze maken weer rellen, de arbeiders?’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Frank Martinus Arion wil de burger bereiken en daarvoor hanteert hij bekende middelen. Ze liggen op het technische vlak. Daarom staat zijn roman in de traditie van de negentiende eeuwse roman: een alwetende verteller die toevallig papieren in handen krijgt (al maakt Frank Martinus Arion een moderne variant op dit motief). een epiloog waarin vermeld wordt hoe het verder ging met de figuren. Deze middelen dienen om de burger zijn boodschap op te dringen. In het voorgaande is aangetoond dat op inhoudelijk vlak hetzelfde gebeurt. Door de scala van vooroordelen over de neger wordt de burger in slaap gewiegd, want het zijn bekende klanken voor hem. Langzaam wordt duidelijk dat slechts een deel der figuren min of meer aan dit beeld beantwoordt. De fout van de generalisatie wordt weerlegd: juist met de anderen gaat het goed en zij dragen de politieke boodschap. De toekomst blijkt weggelegd te zijn voor iemand die contrasteert met het beeld van de neger. Zulk een toekomst is in principe voor iedereen weggelegd, omdat men kan veranderen. Dat bleek al bij Janchi Pau en Solema. De lezer is op het element van verandering psychologisch voorbereid door de verklaringen die gegeven worden over de oorzaak van de eigenschappen van de Curacaoënaar. Janchi Pau geeft telkens een verklaring die erop neerkomt dat de Curaoënaar niet zo wás, maar zo gewórden is. Hun indolentie? Er was geen stimulans (p. 182). Het genoegen nemen met de schijn? Hij is te afhankelijk, wat de schuld van de politici is (p. 174/175). De luiheid? Ze zijn bedorven door de te gemakkelijk verdiende hoge lonen bij de Shell (p.74). De domheid? Het onderwijs is verkeerd (p. 175). Als mensen zo in hun nadeel kunnen veranderen, dan kan er ook een keer ten goede komen. En daar zijn we in Dubbelspel getuige van.
Behalve via de handeling en de figuren wordt het coöperatief-socialistische systeem ook aangeprezen via de redenatie. Als Janchi Pau stelt dat socialisme gelijk is aan een betere verdeling van het inkomen, wordt hij onmiddellijk door Solema terecht gewezen: ja, maar dan moet er eerst iets te verdelen zijn, wat betekent dat er eerst geproduceeerd moet worden. Alle figuren stellen dat het daaraan op Curacao ontbreekt. Produktie dus als eerst nodige. Waarom wordt er dan niet geproduceerd? Dat komt door de vreemdelingen, stelt Janchi Pau. Want, wijst hij Solema terecht, práten over produceren is mooi, maar je kunt alleen wat dóen als je kapitaal hebt. En dat hebben negers niet, want ze hebben al sinds de afschaffing van de slavernij geen enkele kans gehad. Altijd hadden vreemdelingen de topposities. Zij hebben het kapitaal, ze helpen elkaar en werken de Curacaoënaar tegen. Het is in hun belang dat er niet geproduceerd wordt, dan kunnen zij hun produkten hier kwijt. Dan maar weg met de vreemdelingen? Zo simpel ziet Solema het niet. Weliswaar wijst ze de individualiteit als oorzaak aan van de houding van de vreemdelingen, een individualiteit die geen rekening houdt met de vrijheid van de ander en daardoor tot niets anders kan leiden dan tot barbarisme en exploitatie (p.62), maar ze zegt tegen Janchi: ‘Ik weet dat je een hekel hebt aan de vreemdelingen hier en aan het feit dat ze al de winst die ze hier maken het land uitbrengen. Maar ze produceren tenminste. Je ziet het te persoonlijk. We hebben er niets aan als we ze van het land wegjagen.’ In deze situatie is de enige oplossing die volgens Janchi kans van slagen heeft, dat de factor arbeid zich verenigt tot een produktie-eenheid. Dat wordt langs twee lijnen in het verhaal duidelijk gemaakt. De ene is de voorgeschiedenis van de meubelfabriek en de andere is | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de geschiedenis van de taxichauffeurs. Ze waren eerst het slachtoffer van de grote (buitenlandse) ondernemingen. Toen ze gezamenlijk actie voerden, bereikten ze direct resultaat. Maar zodra de eenheid verbroken is, dolen ze weer als weeskinderen over het eiland. Van de ideologische stelsels komt het kapitalisme er niet best af. Het is het systeem van de uitbuiting, gevolg van een individualisme dat geen rekening houdt met de ander. Het communisme komt er evenmin goed af: het houdt geen rekening met de vrijheidszin van de mensen. Alleen het socialisme geeft het juiste evenwicht tussen persoonlijke vrijheid en gemeenschapszin. Manchi wijst feilloos de zwakke plek in de hele redenatie van Janchi Pau aan: het volk heeft toch democratisch gekozen? Waarom dan de vreemdelingen de schuld geven als het volk zelf wil, dat ze de kans nemen die het eigen volk laat liggen? Het weerwoord van Janchi is ingenieus. De democratie gaat ervan uit, dat de mensen vrij zijn te kiezen wie of wat ze willen, dat het volk op de hoogte is van wie of wat zij kiezen, en dat de verkiezingen geheim zijn. Volgens hem is geen van drieën het geval. De Curacaoënaar is niet vrij te kiezen wie hij wil, daarvoor is hij te afhankelijk van de politici. Dat punt scoort Janchi op Manchi, want diens weg was nog steeds niet geasfalteerd, omdat hij telkens op de verkeerde partij koos. Ook kan Manchi niet ontkennen dat het volk niet weet op wie of wat ze kiezen. Hij noemt het zelf immers dom. Janchi geeft de politici daarvan de schuld, zij moeten zorgen dat het onderwijs zo is ingericht dat de mensen gepolitiseerd worden. Ook dit punt moet Manchi zwijgend toegeven. Dat de verkiezingen niet geheim zijn, wordt niet eens bediscussieerd. Men weet op wie iemand stemt, hoe zouden politici anders kunnen belonen of wraak kunnen nemen? Omdat er in de ogen van Janchi, zelf aanhanger van de democratie, op Curacao geen ware democratie is, kan hij overwegen een revolutie te beginnen. Maar in Naspelen blijkt dat al niet meer nodig te zijn. De veranderingsprocessen zijn al op gang gekomen. Dubbelspel is zo een politieke roman die binnen de verhaalwerkelijkheid bewijst dat de coöperatief-socialistische maatschappij voor Curacao de beste is. Zoals de partners in het persoonlijk vlak gelijk moeten zijn, zo dienen ze ook in het maatschappelijk vlak gelijk te zijn. Want alleen gelijkheid maakt werkelijk vrij. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Afscheid van de koningin’. - Terug naar moederIn Afscheid van de koningin is een zwarte Curacaoënaar de hoofdfiguur. Deze Sesa Lopes is als journalist op weg naar een gefingeerd Afrikaans land, Songo, waar een revolutie is uitgebroken. De roman bevat de gesprekken die Sesa Lopes voert, zijn gedachten, zijn herinneringen aan Curacao en aan vorige reizen door Afrika. Opvallend is de rol van het woord. Sesa Lopes ziet in een medereiziger iemand met wie je een woordenstrijd houdt, of met wie je woordgrapjes maakt, al naar gelang hij sym- of antipathiek is. Hij adviseert met woorden hoe andere mensen tot daden moeten komen. Zodra bij voorbeeld het Afrikaanse meisje Gadizha vraagt de geloofwaardigheid van zijn woorden met daden te bewijzen, laat Sesa Lopes het met woorden afweten. Daarna verwoordt hij dat dit toch geen fiere houding is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Al die woorden voegen zich samen tot thema's. Het boeiende van de roman vind ik dat elk thema een variant op het woord moeder is. Frank Martinus Arion behandelt alle thema's van de geëngageerde Caribische zwarte auteurs en laat ze tegelijkertijd als een variant van de moeder-kind-relatie zien. Startpunt bij de variaties op het woord ‘moeder’ is de echte moeder-kind-binding. Sesa Lopes heeft een goede moeder gehad, de Zuidafrikaanse Naomi een verkeerde, terwijl de babbelende en bommenleggende oer-Hollandse mevrouw Prìor zich beklaagt over een verkeerd kind. Vanuìt deze betekenis vliegt het woord moeder uit naar de trits God, Neerland en Oranje, die verandert in moederkerk, moederland en moeder des vaderlands. Alle drie stelt Sesa Lopes aan de kaak als onwerkelijke moeders voor hun zwarte kinderen. De christelijke religie wijst Frank Martinus Arion af, omdat ze zich in dienst gesteld heeft van de koloniale en kapitalistische maatschappelijke orde. Een andere belangrijke reden voor het afwijzen van de christelijke religie is dat ze vrouwen sexueel plezier ontzegt. Het moederland wijst hij af, omdat het nog steeds een koloniaal land is, dat in hevige mate discrimineert: Het koningshuis wijst hij ten slotte af, omdat het een exponent is van de koloniale en imperialistische orde. Tot zover loopt de ideeënwereld uit Dubbelspel en Afscheid van de koningin parallel. Het grote verschil tussen beide romans zit hem in de visie op Afrika. In Dubbelspel keek Solema naar Afrika als naar het beloofde land, in Afscheid van de koningin bevindt Sesa Lopes zich in Afrika, maar het beantwoordt niet aan het beeld dat hij ervan had. Daardoor maakt Frank Martinus Arion het pan-Afrikanisme los van het huidige Afrika. Hij zoekt nog wel gretig naar Afrikaanse gebruiken die ook in het Caribisch gebied voorkomen (hij wijst nu op de manier van omgaan met de taal), maar overheersender is het afwijzen van Afrika zoals het in de praktijk is. Er is irritatie over de taxi-chauffeur en over ambtenaren. Vooral de Afrikaanse leiders moeten het ontgelden. Zij zijn in dubbel opzicht onechte kinderen. Ze zijn van hun oorsprong vervreemd en ze imiteren West-europese normen. Daarmee situeert Frank Martinus Arion het motief van de macamba pretu (de zwarte Hollander) ook in Afrika, wat een opmerkelijke ontwikkeling binnen de Caribische literatuur is. De slechte kinderen vormen het tegenmotief van de slechte moeders. Naast de zwarte Afrikaanse leiders staat de dochter van mevrouw Prior. In Afrika heeft zij zich volledig laten inkapselen, ondanks het goede voorbeeld van haar moeder. Zij is het proto-type van de Westeuropese die in Afrika opeens enkele sociale klassen hoger zit. Dit motief komt sinds Edgar Mittelholzers A Morning at the Office in de Caribische literatuur voor. Het bijzondere van Frank Martinus Arions behandeling van dit motief, is dat hij het nu in Afrika situeert. In plaats van het ideale voorbeeld voor het Caribisch gebied te zijn, blijkt Afrika aan dezelfde kwalen te lijden. Zowel in Afrika als in het Caribisch gebied is het westerse economische imperialisme, dat kapitalistisch en racistisch van aard is, er de oorzaak van. De ware moeder in Afscheid van de koningin is mevrouw Prior. Zij zorgt voor de arme en onderdrukte Afrikanen, zij voorkomt uitbuiting, zij heeft het moederland, de moederkerk en de moeder des vaderlands de rug toegekeerd. Ze is daarnaast zo doodgewoon: wie niet weet wat ze doet, vindt haar maar een babbelaarster die lang van stof is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij haar wreekt zich het realisme dat Frank Martinus Arion gebruikt. In plaats van mevrouw Prior als babbelaarster te typeren, geeft hij de gevolgen van deze eigenschap uitvoerig weer. Dat komt door de keuze van de ik-figuur. Sesa Lopes is verwaand. Alles wat in hem opkomt, wat hij hoort en meemaakt, vindt hij de moeite van het opschrijven waard. Afschaid van de koningin is een saai beek deer de Hildebrand-aehtige ik-figuur. Sesa meent dat alle vrouwen hem bemoedigend toelachen. Hij meent iedere figuur die hij ontmoet en die anders denkt als hij, op zijn nummer te moeten zetten. Hij is irritant zelfingenomen. Het toppunt is dat hij dat zelf Kennelijk tevreden constateert. Dit zelf-inzicht verandert hem niet, maar verhoogt juist zijn geborneerdheid. Omdat Sesa Lopes de ik-figuur is, is er voor de lezer geen ontsnappen mogelijk. Hij moet een stroom van nauwelijks functionele woorden over zich heen laten gaan. Sesa Lopes is net één variant op ‘moeder’ teveel. Hij is moeders mooiste. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gesprek met Frank Martinus ArionHet is vier uur in de middag. Frank Martinus Arion, zijn levensgezellin Trudy Guida en ik praten al sinds tien uur met elkaar. In Afscheid van de koningin typeert Sesa Lopes zo'n conversatie: ‘Heerlijke uren van niets-doen, waarbij het avontuurlijke woord met allerlei slingerbewegingen telkens achter de waarheid aan wordt gezonden, cirkelend als een gier, zoekend; op hoop van zegen.’ De Antilliaanse actualiteiten heb ik tot dan toe onbesproken gelaten om geen ongefundeerde uitspraken uit te lokken. Maar Frank Martinus begint er zelf over: ‘De spelling, daar zou ik iets van willen zeggen. Het moet best mogelijk zijn dat de Arubanen hun eigen spelling hebben en de Curacaoënaars de hunne. Dan moeten de Arubanen maar meer betalen voor het drukken van hun boekjes. Trouwens, de realiteit is dat het meeste wat in het Papiamentu geschreven wordt, op Curacao verschijnt. Hoeveel Arubaanse schrijvers heb je? En Curacaoënaars willen allemaal in de fonologische spelling schrijven. Die hele discussie is theoretisch over de spelling van Aruba, terwijl ze daar niet schrijven. Er gaat teveel energie zitten in wat in de praktijk irrelevant is. De financiële argumenten zullen op den duur winnen. Maar het is al jaren zo, dat de Arubanen de zaak hoe dan ook tegenhouden. Ik ben voor de decentralisatie van de Arubanen voorzover ze dat willen.’ Denkt Frank Martinus Arion dit als Antilliaan of als Curacaoënaar? Frank: ‘In laatste instantie: als Caribbeaan. Zolang de historische banden met geweld aangehaald worden, krijg je allerlei wanstaltige pogingen om juist los te raken. Nu de Engelse eilanden de banden verbroken hebben, zie je allerlei spontane vormen van elkaar zoeken. Maar ze willen eerst hun eigen identiteit en dan komt later de nieuwe samenwerking.’ Geërgerd: ‘Zoals ze nu proberen met omkoperijen, dan moet je de Arubanen meer geven dan waar ze recht op hebben, om toch de zaken maar bij elkaar te houden. Als je Ruku bekijkt, dan zul je zien, dat ik altijd pogingen gedaan heb met de andere eilanden samen te werken. Ik ben pertinent tegen het Curacaose nationalisme, dat vind ik verschrikkelijk. Het is gewoon een luchtballon, dat nationalisme dat geen vuist kan maken.’ ‘Maar die nationalisten doen erg weinig voor de positie van Curacao, want ze laten Aruba altijd het initiatief nemen. Daardoor hebben we geen evenredige | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vertegenwoordiging, maar een soort honorering op basis van stoute jongens of zo. Geef ze maar twaalf zetels om zoet te zijn. Ze kunnen barsten; ze hebben zoveel mensen, dus hebben ze recht op zoveel zetels. Punt gewoon. Altijd marchanderen met het Curacaos belang, dat komt door al die mensen die zeggen dat ze Curacaoënaars zijn, terwijl ze gewoon eerst hun eigen belangen zijn, en dan pas liefde voor het Papiamentu en liefde voor de grond en al die bull shit.’ In de romans van Frank Martinus Arion speelt de politiek een belangrijke rol. Is hij door de toevallige omstandigheden schrijver geworden in plaats van politicus? Frank denkt lang na. Dan aarzelend: ‘Nou, ik eh, ik geloof van niet. Ik geloof dat als ik in... Nee, ik ben te slim om gauw in de politiek te gaan. Ik zou het werk van politicus serieus opvatten. Ik ben niet te gauw bereid om verantwoordelijkheid op me te nemen. Ik zou van te voren moeten weten welke kansen mijn socialisme heeft. En het is erg idealistisch op het commerciële Curacao het socialisme te brengen. Als je er een communistisch land van zou willen maken, dan kun je dat twee keer zeggen, maar de derde keer word je om zeep gebracht of zoiets. Het is binnen dit eiland niet haalbaar. Je hebt toch een vorm van kapitalisme. Een socialistische staat van de Antillen maken, dat lijkt me een zo gekke opgave! En er langzamerhand naar toe werken, daar ben ik het meest bang van. Als er een andere maatschappij nodig is, dan is het omdat het urgent is. Waarom zou je de mensen dertig jaar laten creperen? Dus als je iets doet, dan heb je ontzettend veel haast. Je moet ook van te voren de situatie wetenschappelijk proberen te analyseren, politiek en cultureel. De linkse mensen hebben de neiging te zeggen: produktiemiddelen in handen van het volk en daar gaan we op aan! Maar er is ook een bewustzijnskwestie. Die heeft een eigen geschiedenis. Om stalinistische methodes te gebruiken om dat bewustzijn te krijgen, daar heb ik geen zin in. En met de invloed van Amerika en van Venezuela, ik geloof niet, dat vanuit de Antillen meer dan een of andere zachte vorm van socialisme te halen is. Mozambique en Angola bijvoorbeeld, daar hebben de mensen geen kapitalistische geschiedenis gehad, daar moet je gewoon all the way out gaan. Maar als je hier een Antilliaanse arbeider bekijkt, met zijn vorm van leven, zijn auto, zijn ditjes en datjes,- er is geen greintje gemeenschapszin in dit land. Om die mensen zo te mobiliseren dat ze een vergaande vorm van socialisme zouden dragen, het is bijna een utopie. Dat doen ze gewoon niet.’ Frank Martinus Arion geeft wel toe dat hij in Dubbelspel nog beweerde dat die gemeenschapszin er wèl was. ‘Maar,’ zegt hij, ‘die gaat met rasse schreden achteruit. De mensen nodigen elkaar niet meer uit na de begrafenis, omdat ze zogenaamd economisch zijn gaan denken. Ze adopteren zogenaamd slimme Europese gewoontes, want die fles rum kost niks. Ze versterken zo hun materialisme nog meer. In ieder geval lijkt het me dat je analyses zult moeten verrichten die op de Curacaose situatie toepasbaar zijn, als je hier socialisme wilt vestigen. Als je een casino nationaliseert, moet je weten waar je dan je spelers vandaan haalt. Het is tegenstrijdig een casino te nationaliseren en te verlangen dat Amerikanen komen spelen. Dat doen ze niet, ze boycotten de hele zaak. Dat betekent dus dat je geen casino hebt. En hotels, wat doe je daarmee? Enzovoorts. Dus er moet een totale analyse gemaakt worden, en die kan niet anders dan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
samenhangen met het karakter van de Antillen. Voor mij zijn ze commercieel, dus je moet denken aan de winkels die hier staan. Je zult iets moeten verzinnen om te maken dat de mensen die in de winkels werken optimaal betaald krijgen. Ik heb de sleutel ook niet helemaal in handen en misschien dat ik me daarom steeds buiten de politiek heb gehouden. Op het moment dat ik me ermee ga bemoeien, heb ik de pretentie dat ik het erg goed zie. Maar het is zo'n complex, moeilijk hanteerbaar gebied... Ik heb er geen zin in.’ Hoewel Frank Martinus Arion geen principieel tegenstander van geweld is, keurde hij dertig mei '69 af. Hij legt uit: ‘Onder bepaalde omstandigheden ben ik voor geweld. Verandering kost pijn. Als ik dit kopje koffie verschuif, doe ik allerlei micro-organismen pijn, omdat je ze wegduwt. Zodra je verandert, moet je geweld gebruiken. Dat kan fysiek geweld zijn, maar dat kan ook niet-fysiek geweld zijn. Je moet mensen verdriet doen. Maar je moet het voorzichtig doen en je moet zeker geen geweld gebruiken om dingen te veranderen, waarvan je niet weet wat je daarna gaat doen. Dat is zeer onverantwoordelijk. Dat heb ik je net al met dat casino laten zien. Je moet een duidelijk beeld hebben van de maatschappij na de revolutie. Als je dat niet hebt, dan maak je een heleboel slachtoffers zonder enige verzoening. Daarom ben ik tegen dertig mei, of niet tegen dertig mei, maar tegen het soort geweld, dat een persoonlijke uitleving is, maar niet werkelijk gericht op een verantwoordelijke nieuwe maatschappij. Je moet veranderingen proberen te bewerkstelligen met steeds minder geweld. Maar zeggen: “Ik ben voor verandering en ik wil geen geweld”, dat betekent dat je op wonderen hoopt. Dat betekent dat je niet bereid bent je baan op te geven, of je kinderen, of je vrouw. Dat betekent ook dat je iemand zijn baan niet zou ontnemen, omdat hij het niet goed doet. Je zou dan niemand pijn willen doen. Nou, klaar, praat dan niet over verandering.’ Verandering en geweld zijn belangrijke thema's in Afscheid van de koningin. Frank: ‘Die daad van mevrouw Prior moet een discussie tot gevolg hebben, die gaat over de confrontatie met geweld en verandering. De discussie is nu in Holland volop aan de gang. Alleen zijn de protagonisten veel jonger dan die oude mevrouw die terroriste geworden is.’ Frank Martinus Arion bestrijdt de mening dat Afscheid van de koningin een gemiste kans is, omdat er niet in geknipt is, zoals in het manuscript van Dubbelspel. ‘Ik vind Afscheid zo'n goed boek... Trudy vindt Dubbelspel ook beter, maar ik ben het niet met haar eens. In Dubbelspel zijn vijftig pagina's eruit gelaten, omdat het boek anders veel meer zou kosten. Afscheid zou eigenlijk nog veel langer moeten zijn. Er moest nog een hele roman komen die zich in Nederland gaat afspelen. Maar ik werd onzeker, omdat het te actueel was. Ik overzag het niet meer en dat maakte me onrustig. Toen heb ik de zaak tot een voorlopig einde gebracht.’ Met de oer-Hollandse mevrouw Prior joeg Frank Martinus Arion het Nederlandse publiek op de kast, zo bleek uit de recensies. Frank: ‘Ja, helemaal.’ Verheugd bijna: ‘En ze waren zo boos dat die mevrouw zo trutterig is. Dat is het bewijs dat die mevrouw naar het leven gemaakt is. Ik wist precies wat ik wilde gaan doen. Die platte, gewone, banale Hollandse vrouw, daar wilde ik ontzettend lang naar kijken. Ik kan gefascineerd zijn door kleine, gekke dingetjes. En dan dwars door die verveling heen, wat die vrouw gedaan heeft als een soort verrassingseffect. De mensen zeggen gewoon: we vinden die mevrouw trutterig. Maar ze zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
er, dat kun je niet ontkennen. Of je ze sympathiek vindt of niet, dat is een typisch Hollandse reactie. Als ze personages sympathiek vinden, is het boek sympathiek. Dat is literair onjuist. Die zwarte jongen bijvoorbeeld, die is verschrikkelijk. Die trapt tegen alles wat Hollanders zo hoogachten: bescheidenheid en zo. Het is een heerlijke, verwaande, brutale vent. Dan zeggen ze: “Waarom is hij zo verwaand?” Nou, hij is verwaand, omdat hij een verwaand personage is.’ Mevrouw Prior is ook te zien als het symbool van de ambivalente houding die Frank Martinus Arion tegenover de Hollanders en Holland heeft. Een soort haat-liefde-verhouding. Wat vindt Frank hiervan? ‘Het Holland waar ik van houd, is het Holland van mevrouw Prior. Er is daar een stukje menselijkheid, die ik niet vind bij mijn intellectuele vrienden. Je vindt veel lieve dingen bij kleine, gewone mensen.’ Frank Martinus Arion geeft toe ook haat in mevrouw Prior verwerkt te hebben, maar hij voegt daar onmiddellijk aan toe; ‘Het is wel zo dat die mensen met hun truttigheden ook onderdrukt worden. De zogenaamd gestudeerde Hollander, die gaat een Engelse gentleman creëren, die gaat een bolhoed dragen, die gaat naar Frankrijk om Franse kaas te eten, omdat hij gewoon Hollandse kaas niet genoeg vindt. Ik zeg tegen hen: “Franse kaas stinkt, die eet ik niet.” Er zit een onderdrukking in het leven van mensen als mevrouw Prior, maar ze zijn tenminste zoals ze zijn. Als ze rechts zijn, dan zijn ze verschrikkelijk. Wat ik wilde onderzoeken, is of ze ook progressief kunnen zijn. Als AR-mensen de christelijke waarden duivels consequent gaan toepassen, dan moeten ze volgens mij een revolutionaire groep vormen. Als ze ooit tot inzicht komen, dan zullen ze veel consequenter handelen dan mijn intellectuele vrienden. Het is grappig dat de Belgen die mevrouw wel heel aardig vinden...’ Tegen kritiek uit de kranterecensies verweert Frank Martinus Arion zich met te wijzen op de tekorten in de récensies. ‘Nog niemand heeft een vormanalyse gegeven van Afscheid. Het is een poging met een heel riskante vorm, de reportagevorm. Het is verschrikkelijk moeilijk om de mensen tachtig pagina's zonder onderbreking voor te schotelen. Je moet door hebben dat het alleen maar camouflage moet zijn. Niemand wees op de estafette-hoofdfiguur. Die zwarte jongen blijft steken in het negatieve. Mevrouw Prior neemt het over, die stelt de daad. de scheiding loopt dwars door de rassen en de leeftijden. Jij verwijt me een moedercomplex. Maar je maakt geen vergelijking met het New Journalism, het verslaan van echt gebeurde dingen op de manier van de roman. Ik heb lang geaarzeld of ik het wel een roman moest noemen. Dit is een praatroman, zeiden ze. Maar je hebt gewoon geen andere middelen.’ Slechts één recensie wees op een facet dat Frank Martinus Arion belangrijk vindt. ‘Een man uit de provincie schreef: “Zo'n boek is een mogelijkheid om echt te corresponderen met elkaar.” De zwarte mens spreekt zich niet zo vaak uit. Hij luistert meer. De hele schoolperiode luisterden we naar de geweldige dingen. Je zou één keer willen zeggen: “Luister meneer, lk geloof er toch niets van.” Maar het is safe je mond te houden. Dat heb je in de hele Antilliaanse samenleving. In de godsdienst is het bekend. Waarom leveren de Antillen geen priester als ze driehonderd jaar katholiek zijn geweest? Dat is een teken dat het gewoon boven de mensen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zweeft. Je zou het sabotage kunnen noemen. Niemand trekt zich er wat van aan. In Afscheid heb je de Antilliaan die zich uitspreekt. Die gewoon zegt: “Dit vind ik shit”. Als een Antilliaan zichzelf is, is hij bijzonder arrogant. Dan is hij helemaal niet de neerbuigende, afwachtende, vriendelijke vent. Dat is het historische misverstand. De Hollander koloniseert iemand, die dwars door de kolonisatie ontzaglijk zelfbewust blijft.’ Trudy Guida vult Frank enthousiast aan: ‘Nee, echt hoor. Ik ben bezig met verhalen van een oude man in Suriname. Die moet je horen, die vindt zichzelf een professor. Hij staat wel op de markt, maar het is echt een koning, hoor! Maar men weet het niet. Als hij met jou praat, za'l hij echt wel nederig doen.’ Frank: ‘Dat is het probleem van de onderdrukking. Als je onderdrukt, wordt je waarneming diffuus. Zodra je in een heerserspositie bent, heb je een vrijbrief om bedonderd te worden. Zodra je begint te denken: “Ik ben voortreffelijk”, op dat ogenblik begint de ondermijning.’ Hou zouden Hollanders en Antillianen dan wel goed met elkaar kunnen omgaan? Frank: ‘Je kunt alleen vriend met iemand worden, als je ruzie met hem kunt maken. Zodra je in het klimaat van de aardigheden blijft, dan kun je ervan op aan dat het bedonderij is.’ Trudy valt in: ‘Hollanders hebben een soort categoriale denkwijze. Die man die over Afscheid schreef: “Dit is geheel nieuw voor me”, die ging zich afvragen hoe de ander reageert. Voor mij is het belangrijkste element uit Afscheid, dat het Zuid-Afrika en de Antillen bij elkaar brengt, terwijl de Hollander altijd een werkscheiding maakt. Men zegt wel eens: “Het is allemaal al bekend,” maar dat is niet waar. Wat erin staat, is niet bekend.’ Frank weer: ‘Afscheid is ook een ontzettend muzikaal boek. Weet je dat ik het muziekaanduidingen had willen meegeven, vanwege het ritme? Allegro, scerzando en zo? Ik houd ontzettend van kleine dingen. Die Amerikaan bijvoorbeeld, die zegt: “Ik herinner mij April in Paris.” En dan zeg ik: “Nee, April in Portugal.” Daar wordt geen aandacht aan besteed en dan word ik een beetje boos. Want dat vechten van ons gebeurt niet met de vuist alleen, dat gebeurt met kleine dingen.’ Frank Martinus Arion vertelt alvast iets over zijn derde roman. Het gaat over Frankrijk en zijn koloniën. Frank: ‘Gecentreerd rond godsdienst doe ik een poging tot dekolonisatie tussen. Frankrijk en Martinique-Guadeloupe. Je moet Frankrijk op een nieuwe manier zien. Allerlei opvattingen die de Fransen over zichzelf exporteren en die verre van de waarheid zijn, probeer ik door te lichten. Het gaat om een Martinicaan in Frankrijk die op een heel andere manier revolutionair probeert te zijn. Maar misschien zeg ik het niet goed. De setting is wel Frankrijk en Martinique, maar ik vraag me af of het weer niet universeler is dan dat. Het gaat toch veel meer over kwesties als: waarheid en bedrog in de revolutie. Mag je liegen, manipuleren in de actie van verandering, lk kan de titel van de roman al zeggen. Zoiets van Waarheid en leugen.’ ‘Ik wil doe-boeken maken, boeken waarin niet iets gebeurt, maar gedaan wordt. Ik weet niet of het kan, maar ik zou eigenlijk boeken willen schrijven als Hemingway, waarbij je vooral de oplossing voor cultureel-politieke problemen zoekt.’ Praten is volgens Frank Martinus Arion ook actie. Hij wijst op Dubbelspel. ‘Daar praten die kerels zo levendig, dat de actie van het praten, actie is. Dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heb ik in de eerste hoofdstukken van Afscheid ook gedaan. Praten verhevigd tot strijd. Kijk maar naar de titels: The Battle of... Bij ons is praten bijna een gevecht. Vogelaar denkt dat dat niet kan. Dat je de dingen niet verandert, als je een mening verandert. Dat is gewoon zo. De mensen vechten hier in een gesprek om een mening te behouden. Je vecht hier om iemand de zaak op een andere manier te laten zien. Dat is een boeiend steekspel. Het is ook geweld.’ Het gaat er Frank Martinus Arion niet om de elite te bereiken met zijn romans. ‘Ik schrijf niet voor mijn critici, maar voor de hts-er, die niet veel leest en voor een dokter of een ingenieur die niet veel lezen. Ik heb niet de pretentie rechtstreeks voor de arbeider te schrijven, maar ik wil wel de arbeider beschrijven. In dat vak probeer ik alle literaire mogelijkheden serieus uit. Ik kan niet formule-matig schrijven en de arbeider heeft zo'n opvoeding gekregen, dat hij alleen maar formule-matig geschreven dingen leest. Ik zie geen kans daar doorheen te breken. Als ik dat zie, dan doe ik het. De dingen van onderen de moeite waard maken, dat probeer ik, die breng ik in de bovenbouw. Als ik luk, dan heb ik bereikt dat hij mevrouw Prior met andere ogen bekijkt. Ik schrijf niet over de problemen van de ingenieur. Multatuli schrijft ook voor de middengroep, omdat hij het idee heeft, dat die groep nog te redden is. En daarbij vind ik de vrouw erg belangrijk. Ik heb geen moedercomplex, maar een vrouwencomplex, in die zin dat ik erg gericht ben op wat vrouwen doen, omdat het vanuit zo'n moeilijke positie moet gebeuren. Sommige mensen zeggen, dat ik ten onrechte vrouwen als helden zie. Zo'n vrouw als Louise Bennet op Jamaica, die er in haar eentje rechtstreeks tegenaan gaat, dat vind ik een moedige vrouw.’ Op het ogenblik werkt Frank Martinus Arion voor twee jaar in Suriname aan het Instituut voor de Opleiding van Leraren. Zou hij daarna naar de Antillen kunnen terugkomen, bij voorbeeld om hier aan de lerarenopleiding te komen werken? ‘Ik zou best eens terug kunnen komen naar Curacao, want ik zie Curacao eigenlijk los van een groot deel van zijn bewoners. Driekwart van Curacao, dat is het land. Eénkwart, dat zijn mijn vrienden. Dat zijn loslopende jongens, daar voel ik me lekker bij. Voor die jongens kom ik altijd terug. Ze lezen nooit een boek van me. Het kan ze niet schelen en als ik teveel zanik, dan worden ze kwaad. Ik zou ook aan de lerarenopleiding kunnen werken. Maar ik zou er niet moeten hoeven touwtrekken. Daar heb ik genoeg van gehad op de Antillen. Ik wil altijd wat doen als het kan, maar de politiek om iets gedaan te krijgen, dat vind ik vervelend. Het taalinstituut wat ze nu hebben, daar heb ik vijf, zes jaar over geschreven. Ik ben blij dat het er is, maar ik vraag me af, of ze ook voldoende middelen gegeven hebben om wat te kunnen doen. Misschien is het weer een geste, waardoor het de kans heeft te verstenen. Ik weet het niet, ik vraag het me af. Maar als hier serieus te werken valt, dan zou ik dolblij zijn als ik hier kon werken.’ Toen Dubbelspel uitkwam, werd op Curacao gezegd: zo is de Curacaoënaar niet, zoals hij afgebeeld wordt in dat boek. Is Frank van die kritiek op de hoogte? ‘Jawel, in Rotterdam bij voorbeeld zeiden de jongens in debatten dat het hier helemaal niet zo was. Maar ik moet je zeggen: er is een Curacao waar een grote groep niet komt. Dat was op school al zo. Ik leefde in twee werelden. Ik had vrienden à la Wim en Jan Verstappen. Met hen was ik in de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zeeverkennerij, dus in een ander soort cultuur. En aan de andere kant had ik een heel andere wereld, waar Wim en Jan nooit inkwamen. Ik kan de mensen niet eens kwalijk nemen dat ze niet weten dat het bestaat.’ Het Nederlands is op de Antillen volgens velen een aflopende zaak. Er zijn soms heftige discussies over de vraag welke taal dan de voertaal naar buiten moet worden. Wat zou Frank willen? 'lk moet het nog zien. Het zou een wonder zijn als de Antillen het konden presteren om iets, wat dan ook, over te nemen. Als je ziet dat ze niet eens in staat zijn de spellingkwestie te regelen! Een andere taal is nog een veel groter werk. Daar moet je een goed werkend apparaat voor hebben. Er is op zijn minst tien, twintig jaar voor nodig. De spontane ontwikkeling van het papiamentu moet, gewoon doorgaan, gestimuleerd worden. Maar hoe zou je daarnaast Spaans moeten afkondigen met mensen die nauwelijks goed Spaans spreken? De kwaliteit van het Spaans dat men spreekt is gewoon nihil. We spreken veel beter Engels. Daar ben ik voor. Uit staatkundige overwegingen. Spaans werkt niet integrerend en drie eilanden zijn al Engelstalig. Als het Nederlands afgeschaft wordt, moeten we het Engels invoeren. Als we dat niet doen, moeten we de Bovenwinden maar officieel afschaffen. Via de Bovenwinder Chamon Nicolas komt het gesprek weer op Dubbelspel terecht. Frank: ‘Het sociale aspect van het boek is gewoon het hele domineeachtige opwekken tot daden. De meeste mensen geloven gauw wat ze lezen, daarom zeg ik gewoon dat Janchi Pau een fabriek heeft gebouwd. Onze mensen hebben gebrek aan voorbeelden. Er is nog niemand die directeur van de Shell is. D'r is wel iemand die het bijna wordt.’ Wawoe? Frank: ‘Wawoe, maar het is nog niet zeker of hij het wordt. In mijn boek stel ik dat ook.’ Maar vanuit zijn politieke ideeën zou Frank iemand als Wawoe toch nooit toejuichen? Frank: ‘In een bepaalde fase komt er een periode dat de eigen mensen precies hetzelfde gaan doen wat de vreemdelingen altijd gedaan hebben. Het is een trieste fase, maar er is niet aan te ontkomen. Al onze instellingen gaan beheerd worden door Antillianen met dezelfde bourgeoismentaliteit.’ Wat Frank zegt is typerend voor de stroming waar hij bij in te delen is: het Caribische Pan-Afrikanisme. Frank: ‘Ik vrees dat je bij mij niet aan het goede adres bent met je categorisering. Want als ik enige zin zie, dan wil ik ook een roman schrijven over India, of over Israël. Het feit van schrijven interesseert me meer, al doe ik dat steeds vanuit een bepaalde politieke opvatting. Dat is het enige. Ik voel geen achterstroom van Afrika. Ik kan pas achteraf ingedeeld worden.’ Spottend: ‘Dus vanuit mijn onderbewuste, zoals jij het in je recensie zo mooi gedaan hebt.’ Maar je kunt toch niet ontkennen dat je vanuit je eigen achtergrond schrijft? Frank: ‘Ik ben behekst met het idee andere oplossingen te zoeken. Zoals in Dubbelspel te laten zien dat er verhaalstromen zijn die in het volk leven. Dat is voor een groot deel de vorm. Ik geloof wel dat ik groot oog heb voor Afrikaanse, Antilliaanse en Caribische vormen.’ Maar nu zeg je zelf dat je vormen Caribisch Pan-Afrikaans zijn, mijns inziens is je thematiek dat ook. Als je Engelstalige en Nederlandstalige | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Caribische schrijvers naast elkaar legt, dan zou je zweren dat ze van elkaar over geschreven hebben, terwijl ze elkaar absoluut zeker niet kennen. Frank: ‘Dat is zeer juist. Je hebt Roger Mais. Die gebruikt het dominospel precies als ik in Dubbelspel. Maar ik heb hem nu pas gelezen.’ Eerder had Frank het erover dat mensen woorden zo gauw geloven. Dat heeft hij ooit eens de zwakte van Trudy genoemd. Trudy: ‘Ik vergeet gewoon dat ik wantrouwend moet zijn. Mijn neiging is mensen vanaf het eerste moment te accepteren. Ik vergeet iedere keer weer, dat mensen het vertrouwen moeten winnen. Oppassen ervaar ik eigenlijk als een beperking van mijn zijn, want ik ben spontaan.’ Frank: ‘Ik vind dat je je achteraf beperkingen moet opleggen, niet van te voren. Als je maar het gevoel hebt, dat je eventueel in staat bent schade onmiddellijk te corrigeren. Ik bedoel: vrouwen die mannen op een donkere weg vertrouwen, ik vind dat ze het mogen doen, maar dan moeten ze eerst karate gedaan hebben.’ Frank heeft ooit eens op een lezing ervoor gezorgd dat twee leraren met elkaar gingen kibbelen over Frank Martinus Arion, terwijl hij zelf niets zei. Benadert hij mensen toch niet gereserveerd? Frank: ‘Ik zeg zo lang mogelijk niets, maar dat ik gereserveerd zou zijn, nee. In de persoonlijke omgang ben ik open. Als ik dan ook nu praat, dan weet ik wat de gevolgen ervan zijn. Ik geloof niet dat ik zou zeggen: niet publiceren. Ik weet precies wat voor schade ik kan plegen. Ik zit te overwegen of ik die schade te boven kan komen. Ik weel dat ik nu bij bepaalde mensen niet meer om hulp hoef aan te kloppen. Ik probeer zo'n baan te hebben dat ik wel dingen kan zeggen. En als dat niet zou lukken, dan ben ik in staat drie dagen zonder eten te gaan.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het bananengeloof van de revolutionairIn deel negen van de geschiedenis van de tweede wereldoorlog vertelt Prof. L. de Jong over een Surinaams jurist, mr. Hugo Pos, die uit bezet Nederland ontsnapt was. Zijn relaas over wat er allemaal in Nederland gebeurde, maakte in Suriname zoveel indruk, dat er zich vierhonderd vrijwilligers, hoofdzakelijk creolen, voor de Irene-brigade meldden. De toenmalige minister van defensie in Londen wilde hen echter niet hebben, ‘vermoedelijk omdat deze vreesde dat zij binnen de brigade aanstoot zouden geven aan de vrijwilligers en dienstplichtigen uit Zuid-Afrika’. Dit besluit had in Suriname ‘een deprimerend effect’, voegt De Jong er droogjes aan toe. Zo'n geschiedenis is typerend voor de relatie tussen een moederland en een kolonie. Op den duur wil de gekoloniseerde niets liever dan net zo worden als de kolonisator. Daarom wilden creolen meevechten voor Nederland en daarom vechten zwarte Rhodesiërs met het blanke leger mee. Aan de andere kant blijft de kolonisator op de gekoloniseerde neerkijken. Daarom werden de Surinaamse vrijwilligers geweigerd. Frank Martinus Arion stelt beide kenmerken van het (neo)kolonialisme in zijn roman Nobele wilden aan de kaak. Dit keer behandelt hij niet de verhouding tussen Nederland en de Antillen, maar tussen Frankrijk en Martinique/Guadeloupe. De hindoestaanse Mabille voert op Martinique actie | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor losmaking van Frankrijk. De afwerende houding van de bevolking, die al een heel eind namaak Fransen zijn, is daarbij haar grootste moeilijkheid. Aan de andere kant kijkt de Franse kolonisator op de eilandbevolking neer. Dat blijkt uit het grove politieoptreden bij rellen in Guadeloupe. De handelwijze van de politie wekt de verontwaardiging van de Parijse studenten, waardoor ze in 1968 massaal in actie kwamen. Deze Parijse studentenrevolte heeft wereldgeschiedenis gemaakt; de aanleiding ertoe is bijna iedereen vergeten. Alweer een bewijs van de minachtende houding van de kolonisator, zo laat Frank Martinus Arion voelen. In Nobele wilden breidt Frank Martinus Arion de relatie kolonisatorgekoloniseerde verder uit. De zwarte hoofdfiguur Julien die uit Martinique afkomstig is, ontdekt in Lourdes dat deze streek even hard gekoloniseerd wordt als zijn eigen eiland. Naast de externe kolonisatie is er ook een interne kolonisatie van Frankrijk. Hoewel de verschijning in de grot de streektaal met Bernadette sprak, kijken de Fransen toch op dit patois neer. Zowel de externe als de interne kolonisatie komen voort uit de arrogantie van de onderdrukker. Deze arrogantie speelt ook een rol bij het gebeuren in de grot van Lourdes. Het eenvoudige meisje Bernadette heeft zo te lijden gehad onder de arrogantie van de hogere sociale lagen, dat de afbeelding die zij in de grot zag, veranderd werd in de verschijning van Maria. Niet alleen verbreedt Frank Martinus Arion het thema van de relatie tussen de kolonisator en de gekoloniseerde, hij draait het uiteindelijk om: de kolonisator zou zich moeten richten naar de gekoloniseerde. Voor deze boodschap sluit Frank Martinus Arion aan bij Rousseau, een achttiende-eeuwse schrijver die de ‘edele wilden’ in zijn boeken verheerlijkte, als voorbeeld tegenover de beschaafde en allerminst nobele Westeuropeanen; Frank Martinus Arion is een van de Caribische auteurs die dit thema weer oppakt. De zwarte Julien is de belangrijkste nobele wilde, aan wie het verziekte en verrationaliseerde westen zich moet spiegelen. Een blanke priester, père Maure, komt in de roman tot dit inzicht tijdens de beklimming van een berg, een setting die veel schrijvers al gebruikten om aan te geven dat het om de belangrijkste inzichten uit de roman gaat. De priester zegt tegen Julien: Jij bent van buiten Europa, maar je bent ook jong. We gaan terug naar de natuur ja, waar sympathie en goede nabuurschap, zoals jij dat zo mooi noemt, mogelijk zijn. Rousseau was trouwens niet tegen de stad op zich. Hij wilde niet terug naar de natuur omwille van de planten en bomen en beekjes, te veel mensen denken dat, maar om de andere kwaliteiten van het menselijk leven, die in die omgeving beter mogelijk schijnen te zijn. Het is niet zo, zegt hij ergens, dat de mensen vroeger beter waren, ze waren wel warmer en liever voor elkaar. Dat is het wat wij in de zg. primitieve volkeren altijd bewonderd hebben, de warmte. Om het algemener te zeggen, in de gemeenschappen en perioden waarin de mens boven de materie stond, haar beheerste, al klinkt dat vreemd in onze technocratische eeuw, en deze geen doel was tot meerder bezit. Zo'n periode kent iedereen in zijn jeugd. Wat curieus als die alliantie er ooit komt, tussen de vroegere Nobele Wilden en onze moderne jeugd. Maar terecht. De jeugd is wild en de jeugd is nobel. Wat de meest opvallende karakteristieken zijn van de revolutionair. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook het thema van de nobele wilde, dat de omkering is van de kolonisator-gekoloniseerde-verhouding, verbreedt Frank Martinus Arion. Père Maure verbindt de nobele wilde met de jeugd. Tijdens de Parijse studentenopstand heeft Julien gemerkt, dat er ook in het westen mensen zijn als hij, die zich afkeren van de louter rationele maatschappij en ruimte eisen voor pre-logische ervaringen als verbeelding en schoonheid. Zij sluiten als het ware een verbond met de edele wilden. Het is de grondslag van de nieuwe revolutie die in de plaats van de ratio de pre-logische waarden als verbeelding, gevoel en schoonheid aan de macht wil brengen. De levensgeschiedenis van Julien zou volgens Frank Martinus Arion exemplarisch moeten zijn voor de Caribische, of breder: de gekoloniseerde, of nog breder: de revolutionaire mens. Hij komt uit een arm gezin op Martinique. Zijn enige mogelijkheid om een goede opleiding te krijgen, ligt bij de Rooms Katholieke kerk, die in Nobele wilden symbool voor de westerse cultuur is. Hij volgt de priesteropleiding, stapt er tijdelijk uit om aan de studentenrevolte van 1968 mee te doen, trekt het priesterkleed weer aan en brengt het tot bisschop van Lourdes. Desondanks is hij geen christen; hij wil de kerk/kolonisator van binnenuit uithollen. Zijn eigenlijke kern is van het begin af aan onaangetast gebleven. Hij hangt het bananengeloof aan, dat de bananenpalm als symbool voor leven en sterven neemt. Julien schrijft in een brief: Hij sterft eigenlijk nooit, de banaan. Hij is eeuwig. Elke stam groeit tot zo'n twee of drie meters, bij bepaalde soorten zelfs hoger, geeft een tros bananen en sterft dan af. Of je kapt die stam om. Maar onderaan staat, zelfs vóór de tros er is, altijd een aantal jonge bananestruikjes klaar om zijn taak opnieuw te volbrengen. In het creools zeggen we: Julien heeft het inzicht dat de natuur niet sterft. Hij, als iemand die met de natuur in harmonie leeft, kent daardoor geen doodsangst. Dat maakt zijn visie superieur aan die van het westen, want ondanks de troost die de kerkelijke leer bij het sterven zou moeten geven, kent Julien geen christen die niet bang is voor de dood. Het gerationaliseerde westen biedt geen oplossing voor de vragen over leven en dood, omdat Julien een kloof constateert tussen wat men met de mond belijdt en wat men voelt. De nobele wilde kent die kloof niet. In hem zijn ratio, gevoel, verbeelding en schoonheid geïntegreerd. Een belangrijk verschil met de vorige romans van Frank Martinus Arion lijkt mij te liggen in het bijna afwezig zijn van economische problemen. In | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
marxistische termen uitgedrukt: Nobele wilden houdt zich met de bovenbouw bezig. In een vraaggesprek voor de Wereldomroep ging Frank Martinus hierop in. Hij vond het voor de derde-wereld-landen even noodzakelijk veranderingen in de bovenbouw aan te brengen als in de materiële onderbouw. Maar in Nobele wilden beperkt hij die wijzigingen niet tot de derde-wereld-landen. Door het verbond dat de nobele wilden met de Europese jeugd sluiten, wordt duidelijk dat ook het westen veranderingen in de bovenbouw nodig heeft. Julien is de man die met zijn medestrijders van de Parijse studentenrevolte strijdt voor de macht der verbeelding. Die kan ons een gelukkiger wereld bezorgen. Het is ook zijn verbeelding die het raadsel van Lourdes oplost, wat een vondst van Frank Martinus Arion is. Aan het slot van de roman ontdekt Julien in de grotwand een reliëf dat de vorm heeft van een vrouwenfiguur met een zwart gelaat en witte handen. Dit reliëf heeft een onzegbare schoonheid. Daarmee blijkt de verbeelding uiteindelijk te leiden naar de schoonheid. Nobele wilden bepleit een bovenbouw die meer aandacht geeft aan de esthetiek. Bij herlezing blijkt deze esthetische boodschap niet uit de lucht te komen vallen, maar goed voorbereid te zijn, want al in Juliens brief over zijn bananengeloof schreef hij, dat de banaan ‘zuiver belangeloze esthetiek van de natuur’ is, terwijl de figuur van de lokale dichter Cardenal II zowel de functie heeft de interne kolonisatie duidelijk te maken, als de boodschapper van de schoonheid is. Een andere tegenstelling met de vorige romans van Frank Martinus Arion is, dat er in Nobele wilden eigenlijk geen enkele figuur is, die de hele waarheid van het werk omvat. Elke figuur draagt tot het inzicht van Julien bij, allen hebben een stukje van de boodschap in handen en de lezer moet die boodschap evenals Julien samenstellen. Dat komt door de boeiende vorm die Frank Martinus Arion gekozen heeft. Het eerste deel is een briefwisseling tussen Julien en twee van zijn ex-minnaressen, acht jaar na de Parijse studentenopstand. Het tweede deel speelt vlak na de opstand. Daarin is een alwetende verteller aan het woord, die ook het derde deel vertelt. Maar in het derde deel zijn ook de schema's opgenomen van het boek dat père Maure over de verschijning in de grot zou schrijven. Door deze opbouw heeft Frank Martinus Arion de resultaten van de prozaexperimenten van de laatste jaren toegankelijk gemaakt voor een groot publiek. Een roman in de klassieke betekenis van het woord met een intrige die beknopt weer te geven is, is Nobele wilden daardoor niet meer. Het is een leesboek met van alles: avonturen, beschrijvingen, schema's, gesprekken, gedachten, citaten, theorieën en brieven. In de vorm is Nobele wilden wat het in de inhoud bepleit: een integratie van veel aspecten. Een belangrijk aspect blijft bij Frank Martinus Arion de provocatie van de blanke cultuur. Als je het ongeloofwaardig vindt, dat een neger bisschop van Lourdes zou zijn, kan Frank Martinus Arion zeggen, dat het heel normaal zou moeten zijn. Als je niet gelooft dat de verschijning in de grot een zwart gelaat heeft, kan Frank Martinus Arion vragen: ‘Waarom niet?’ Als een bananengeloof ongeloofwaardig voorkomt, zal Frank Martinus Arion vragen: ‘En een geloof in een kruis?’ De ingebakken minachting van de kolonisator stelt Frank Martinus Arion op een intelligente manier aan de kaak in het beste boek dat hij tot nog toe geschreven heeft. |
|