| |
| |
| |
Tip Marugg
De grenzen doorbreken
In de werken van Tip Marugg staat de eenzaamheid centraal. De ik-figuur uit Weekendpelgrimage heeft het christendom de rug toegekeerd, omdat het geen zin aan het leven weet te geven. Bovendien houdt het de twee grootste bevolkingsgroepen op zijn eiland verdeeld. De relatie tussen deze twee groepen, de protestant blancu en de negers, is door het moderniseringsproces aan het veranderen. Ook dat werkt vereenzamend, want de ik-figuur voelt zich bij zijn eigen groep niet meer thuis, terwijl hij constateert dat de negers van zichzelf vervreemden.
Er lijken drie mogelijkheden voor de ik-figuur te zijn: hij kan emigreren naar Canada, hij overweegt zelfmoord te plegen en hij kan ook gewoon blijven waar hij is. In een soort droom die hem buiten de tijd en de ruimte plaatst, komt hij tot klaarheid in zijn situatie. Hij weet zich, om met Cola Debrot te spreken, ‘van binnen vernegerd’ en hij besluit op het eiland te blijven, wat een aanvaarding van zichzelf en zijn eenzaamheid is.
De verschillende thema's van Weekendpelgrimage zijn sterk met elkaar verweven, zoals uit het bovenstaande blijkt. In het onderstaande zal ik proberen de diverse thema's zoveel mogelijk los te pellen uit het geheel, waardoor een duidelijker beeld van hun samenhang kan ontstaan. Daarna zal ik nog kort ingaan op de vorm van het werk, die een eigen dimensie aan de inhoud blijkt te geven.
Het eerste thema dat in Weekendpelgrimage uitgebreid aan de orde komt, is het thema van de onchristelijkheid. Nadat het christendom in het eerste hoofdstuk al een paar keer ter sprake gekomen is, staat het in het tweede hoofdstuk centraal. Daarin beschrijft de ik-figuur de correspondentiewoede uit zijn jeugd, waarbij tenslotte één correspondent met kop en schouders boven de anderen uitstak. Deze meneer Dennis, alias Timmerman is de verpersoonlijking van Christus. Naast kleinere aanwijzingen, zoals de naamsverandering in Timmerman en het situeren in een oosters land, pleiten daar de harde aanwijzingen voor dat deze correpondent zijn hele levensloop al kent en dat zijn offer tweeduizend jaar geleden nutteloos was, omdat het gebod van naastenliefde nooit iets anders geweest is als een museumstuk. De correspondentie met meneer Dennis/Timmerman is dus een symbolische weergave van de religieuze bewustwording van de ik-figuur.
Aan het begin van deze bewustwording staat het verlangen. Dit toont de volgende passage:
Het lezen van zijn brieven bezorgde mij een vreemde gewaarwording. Je voelde iets in je groeien, iets dat de hunkering ontstak naar iets, wat wist je niet precies, maar het was belangrijker dan alle andere dingen die in je jongenswereld te vinden waren. Deze vreemde hunkering is nooit helemaal verdwenen. Nu nog zijn er momenten dat een vaag verlangen zich van mij meester maakt, een verlangen naar iets dat ik niet precies kan definiëren. (p.22)
| |
| |
Het verlangen van de ik-figuur wordt niet vervuld. Hij voelt zich eerst bedrogen door meneer Timmerman/Christus. Dat bedrog snijdt diep, omdat het contact tussen de ik-figuur en meneer Timmerman zich onderscheidde van alle andere contacten die de ik-figuur had. Over het algemeen probeert hij degenen met wie hij spreekt te misleiden (p.60). Dat doet hij dan ook in de andere briefwisselingen, waarin hij een hoop nonsens uitkraamt. Maar over meneer Timmerman zegt de ik-figuur: ‘hem wilde ik niet bedriegen’. De ironie wil dat de ik-figuur wel door meneer Timmerman bedrogen wordt.
Wat moet de interpretatie zijn van het inzicht dat de ik-figuur bedrogen is? Het verloop van de correspondentie bevat het antwoord op deze vraag. De ikfiguur wijst daarin telkens op de realiteit: de huichelachtigheid van de christenen en het verband tussen het christendom en de raciale scheidingen op het eiland. Daaruit trekt hij uiteindelijk de conclusie dat het christendom geen dominerende kracht in het leven is, omdat het geen overtuigende menselijkheid bevat; het is, zegt hij,
niet die bron van sterkte voor de mens [...] om de grondcondities die het leven betekenis en doel geven, te scheppen. (p.27/28)
De ik-figuur voelt zich door het christendom bedrogen, omdat het geen zin en betekenis aan het leven weet te geven, terwijl het die verwachting wel wekt. Vandaar de herhaalde formulering ‘iets dat de hunkering ontstak naar iets’. Waarnaar het dan een hunkering ontstak, kan de ik-figuur niet definiëren, omdat hij verwacht had, dat het christendom dit zou kunnen definiëren.
Nog een ander facet van de houding van de ik-figuur tegenover het christendom is van belang. Hij ziet in het christendom een importzaak. De bijbelse verhalen zijn allemaal ‘vreemd en ver en zonder enige relatie met je eigen leven’ (p.26). Daar komt de ik-figuur in hoofdstuk achttien op terug, als hij de schuldvraag stelt, hoe het komt dat het eiland verandert. De schuldvraag is bij een pelgrimage van belang. Een pelgrimage is immers een boetedoening door van plaats naar plaats te gaan. De ik-figuur somt een aantal schuldigen op; de eerste is het christendom!
Een eiland blijft nooit een eiland. Op de een of andere morgen komt de zon op en maakt de bewoners wakker en zij zien met verbaasde ogen dat hun eiland geen eiland meer is. Aan wie de schuld? De Pastoor? (p.144)
Even verder staat een rijtje nieuwe dingen die het eiland overstromen. Daar staat ook bij:
een idioot klein kerkje aan de overkant van de haven met het idiote bordje ‘God is Liefde’ boven de deur (p.146)
En passant wil ik wijzen op de ironie die erin schuilt, om in een roman die zo'n christelijk aandoende titel als Weekendpelgrimage heeft, het christendom als een van de zondebokken aan te wijzen.
Tip Marugg behandelt de religieuze bewustwording van de ik-figuur niet
| |
| |
voor niets aan het begin van de roman. De aanklacht tegen het christendom, dat het geen zin en betekenis aan het leven weet te geven, klinkt in veel passages van de roman door, ook al wordt het woord christendom daar vaak helemaal niet genoemd. Omdat er geen zin en betekenis aan het leven te geven is, vindt de ik-figuur het doelloos. Al die gedeeltes van Weekendpelgrimage die gaan over de sleur van het leven, de zinloosheid van de dagelijkse gang van zaken, de overwegingen over zelfmoord, ze staan allemaal in verband met het thema van de onchristelijke mens. Daarnaast hebben we gezien dat dit thema verband houdt met de interraciale verhoudingen en met het eigen karakter van het eiland. De onchristelijkheid heeft ook te maken met de drankzucht van de ik-figuur. In vrijwel exact dezelfde bewoordingen als waarmee het verlangen naar de brieven van Christus beschreven is, noemt de ik-figuur de oorzaak van zijn drankzucht:
Je voelt een hevig verlangen naar iets, maar je weet niet wat het is. Dus drink je er maar op los. (p.6)
Het christendom mist een overtuigende menselijkheid, zo stelt de ik-figuur. Dat blijkt op het eiland uit de rasrelaties. De twee belangrijkste groepen zijn die van de autochtone blanken, de protestant blancu zoals ze op Curacao genoemd worden, en die van de negers. Uit de naam van de blanke groep blijkt al de relatie tussen ras en religie. Beide groepen hebben hun eigen kerken, omdat ze al driehonderd jaar apart van elkaar bestaan (p.41). Deze scheiding naar godsdienst, en dat is een scheiding naar ras, bestaat ook na de dood (p.69). Zo weinig menselijkheid blijkt het christendom te hebben.
Bij het tweede thema, de raciale verhoudingen, legt Tip Marugg veel nadruk op de scheiding tussen zwart en blank. Op school werd geen rekening gehouden met interraciale vriendschappen, want de leerlingen werden op kleur naast elkaar gezet (p.25). Niet veel blanken hebben een echte negerhut betreden (p.94). Er is een onaantastbare barrière tussen beide groepen (p.98). Hoe onaantastbaar die scheiding is, wordt duidelijk uit de geschiedenis met Altagracia. De ik-figuur die toch echt niet negatief tegenover kleurlingen staat, vindt het kennelijk vanzelfsprekend dat blank en zwart niet met elkaar kunnen trouwen. Hij denkt:
Altagracia heeft mij lief. Zij houdt van mij, maar zij haat mij omdat zij weet dat ik nooit met haar kan trouwen. (p.159)
De scheiding tussen blank en zwart wordt gekenmerkt door ‘gevoelens van jaloezie, achterdocht en haat’ (p.171) die groter worden naarmate de twee groepen door het moderniseringsproces dichter bij elkaar komen. Deze gevoelens zijn wederzijds. Bij vechtpartijen op school kozen de jongens partij op basis van kleur (p. 82) en de ik-figuur zegt dat de negers een felle haat hebben voor de blanken als groep (p.86). Aan de andere kant zijn er de figuren van de dokter (p. 15) en Oswald (p.41) om de minachting van de protestant blancu voor de negers duidelijk te maken.
Tweemaal weet de ik-figuur zijn onafhankelijke positie tussen blank en zwart niet te handhaven. Beide keren heeft dat eenzelfde verloop: eerst conformeert
| |
| |
hij zich aan wat de blanke zou doen, waar hij zich later voor schaamt. De eerste keer overkomt hem dit in het gevecht met Chali. Als een jongen roept: ‘Chali, sla hem kapot, die rot Europeaan!’, is de reactie van de ik-figuur:
Een vreemd gevoel maakte zich van mij meester, een gevoel van trots, van verhevenheid boven deze jongens, boven deze straat, boven deze omgeving. Maar meteen daarop bekroop mij een ander gevoel: schaamte... (p.82)
De tweede keer overkomt hem dit met Altagracia. Ook bij haar valt hij eerst in de rol van blanke, waar hij later spijt van heeft.
Beide voorbeelden tonen de ik-figuur als een zoeker die met vallen en opstaan zijn weg zoekt tussen de rassen. Van belang is dat bij beide incidenten eerst de ander in termen van groepsvorming dacht. Daaruit valt af te leiden, dat een maatschappij die in groepstermen denkt, corrumperend werkt op het individu dat op basis van psychische integriteit een onafhankelijke positie in wil nemen. Zo'n maatschappij lokt een bepaald rolpatroon uit bij het individu.
Om de plaats van de ik-figuur tussen de rassen preciezer te bepalen, zal ik eerst nagaan hoe hij beide groepen afschildert. Zelf stamt hij uit de inheemse groep blanken, de protestant blancu, die geen Europees, maar een eigen cultuurpatroon bezit. De groep bestond in vorige generaties uit
plantage- en slavenhouders en kooplieden; hardvochtig, degelijk, diepchristelijk, efficiënt. De oude geslachten die met ijzeren hand de scepter zwaaiden over groene hoven, zwarte slaven en witte landhuizen. Zij vormden toen de pijlers waarop de eilandelijke gemeenschap rustte. Zij waren koningen, en hun koninkrijk was het economische centrum van een klein geïsoleerd wereldje op zichzelf: het landhuis met de plantage. Waar zijn zij nu? (p.43)
Zij zijn verdwenen uit deze machtspositie. Weekendpelgrimage noemt twee oorzaken: het democratiseringsproces, dat begon bij de vrijlating van de slaven en eindigt bij algemeen kiesrecht, en de industrialisatie. Al in de jeugd van de ik-figuur was de positie van de groep aangetast: hun landhuis verkeerde toen al in vervallen staat.
Door het verval van zijn groep is de ik-figuur genoodzaakt te kiezen. Voor een goed begrip van de keuzemogelijkheden, is het nodig te beseffen dat de cultuur van de ik-figuur en de groep van de protestant blancu niet de Europese cultuur is. De ik-figuur ziet het aan zichzelf:
Uiterlijk lijkt hij op een Europeaan. En toch als je hem goed bekijkt, weer niet. Zou hij hier op het eiland geboren zijn? (p.149)
Dat ook zijn groep niet Europees was, blijkt uit het antwoord dat hij geeft op de vraag waar de protestant blancu gebleven zijn. Hij zegt dat het grootste gedeelte de langzame verrotting van alle minderheidsgroepen sterft, omdat het slappelingen zijn. (p.44). Een deel is opgegaan in de groep kleurlingen door met hen te trouwen (p.44) Een klein deel is hereuropeest door huwelijk met Europeanen (p. 43). Dit laatste impliceert dat de groep als
| |
| |
zodanig niet meer Europees was. Wie hier overheen leest, ziet niet, dat de ik-figuur staat voor de keuze tussen een cultuur waar hij al deel van uitmaakt en iets nieuws. Waar gesproken wordt over de cultuur van zijn Europese voorouders, bedoelt de ik-figuur niet zijn voorouders op Curacao, maar de verre stamvaders die vroeger in Europa woonden. De ik-figuur staat voor de keuze uit twee mogelijkheden die hem beide vreemd zijn.
Hij kan zich niet identificeren met de groep waar hij uit voortkomt, de protestant blancu. Dat geeft hem het gevoel dat hij zweeft:
Ik kijk in de spiegel en denk aan de blanke jongeman die op dit moment, vijf minuten over half twee in de nacht, tussen de cultuur van zijn Europese voorouders en de negercultuur van het eiland waar hij geboren is, drijft. (p.151)
Zoals uit dit citaat te verwachten valt, besteedt Weekendpelgrimage ook veel aandacht aan de houding van de ik-figuur tegenover de negercultuur. Hij weet veel van de gebruiken, doordat zijn natuurkundeleraar de klas erover uitvroeg. Tweemaal komt er in de roman een opsomming voor van verschillende negergebruiken. De eerste keer naar aanleiding van wat hij er op school over hoorde, de tweede keer naar aanleiding van het gesprek met de oude Chu. Er is een frappant verschil in toon tussen beide opsommingen. Zijn jeugdherinnering is denigrerend van toon. Nadat de ik-figuur zegt dat hij op school veel te weten kwam, waar hij anders nooit van gehoord zou hebben, volgt:
Van de tamboer- en oogstdansen; van de opoffering van zwarte, mannelijke dieren aan de aard- en brongeesten; van de grote scholen kleine vissen aan de kust die het begin van de regentijd aankondigen; van slaapwandelaars, die alleen bij volle maan hun bed verlaten en ronddolen; van de huishonden die, wanneer iemand gaat sterven, tot diep in de nacht blijven janken tegen de wassende maan; van de kinderachtige vertellingen van de idiote spin; van de vreemde nachten van een heldere sterrenhemel, waarbij de sterren niet twinkelen; van de grote zwartgrauwe vogel die er zijn specialiteit van maakt kleine kinderen op de achtste dag na de geboorte te ontvoeren. (p.49)
Naar aanleiding van het gesprek met de oude Chu komen min of meer dezelfde zaken aan de orde, maar nu zonder een spoor van ironie:
Een neger van de oude stempel, wiens vertrouwen je hebt weten te winnen, kan je in eenvoudige doch ernstige woorden vertellen op welke dag en op welke plek je het best kunt vissen, welk aftreksel of afkooksel van geneeskrachtige kruiden je tegen allerlei kwalen moet innemen, en nog andere dingen, fantastisch soms, waar je nimmer van gehoord hebt. Hij kan je vertellen van de vele voortekens van de naderende dood en hij kan je uitleg geven van de betekenis van het eentonige, lelijke gefluit van de spichtige, grauwe vogels. Hij kan je verhalen van de boze geesten die in de vasten in het vage licht van de opkomende maan ronddwalen [...]. (p.95)
| |
| |
De negercultuur kenmerkt zich voor de ik-figuur door (bij)geloof en een nauwe band met de natuur. Zijn oordeel over die cultuur is in de loop der jaren positiever geworden, wat parallel loopt met het besef dat de invloed van de negers gestegen is, naarmate de invloed van de protestant blancu gedaald is. De invloed van de negers is zó groot geworden, dat hij eraan twijfelt, of hij nog wel op zijn eiland thuis hoort.
Soms wou ik dat ik een neger was. Nou ja, ik bedoel niet helemaal zwart, maar dan toch dat mijn huidskleur een beetje gekleurd was. Ik stel me voor dat ik me dan wel beter op mijn gemak zou voelen hier. Dit is een negereiland, hoe je het ook bekijkt. (p.38)
Maar net zoals zijn eigen groep ten onder gaat, zo voorziet de ik-figuur ook de ondergang van de negercultuur op zijn eiland. Kenmerkend genoeg heeft hij het in de passage waar hij de meeste waardering voor de negercultuur uitspreekt, tegelijk over haar ondergang:
Wanneer je een gesprek voert met een oude neger van het platteland, dan merk je meteen dat hij dom en simpel is. Dom en simpel naar de begrippen van je schoolkennis, van de boeken die je hebt gelezen, van de moderne gemeenschap waarin je woont. Maar eenvoudig, goed en wijs naar de begrippen van een andere wereld; een oude wereld, toebehorend aan een rijk, primitief, vernuftig oervolk, dat thans bedreigd wordt door de oppervlakkigheid en de kunstmatigheid van het eigen opgroeiend negergeslacht. (p.95)
De bedreiging komt van buiten. De industrialisatie heeft ervoor gezorgd dat het grondwaterpeil gedaald is, zodat landbouw bijna onmogelijk is. De van buiten het eiland komende industrieën brengen hogere lonen, zodat de jonge negers naar de stad trekken. Films uit andere culturen worden aan de plattelandsbevolking getoond. Veel negers begeven zich in het ‘politiek gedoe’ en kramen daar pseudowijsheden uit. Ergste van al: door dit alles gaan de negers zichzelf minderwaardig achten, zodat ze hun kleur proberen te verbeteren en hun haar proberen te ontkroezen. Ze willen zichzelf en hun verleden vergeten:
Alles wat de herinnering terug kan roepen naar dit verleden, moet verdwijnen. En zij maakt zich een volksvreemde beschaving eigen, die leeg is omdat zij niets eigens heeft. (p.96)
Het proces van modernisering heeft op beide bevolkingsgroepen uiteindelijk hetzelfde effect: ze vervreemden van zichzelf. De protestant blancu is een minderheidsgroep geworden die ten dode opgeschreven is; de negers vallen voor het uitheemse en zijn daardoor een prooi voor de oppervlakkigheid. Dit alles geeft de ik-figuur het gevoel dat het eiland verloren is. Eerst denkt de ikfiguur nog:
Maar toch, op de een of andere geheimzinnige wijze blijft het eiland onaangetast, afgescheiden van de grote wereld, door de zee die het omringt. (p.66)
| |
| |
Maar later moet hij erkennen:
De eerste oude boom was gevallen en het eiland was geen eiland meer. (p.145)
Toch zijn er sporen van hoop in Weekendpelgrimage. De ik-figuur denkt dat er misschien eens een mulattengeneratie zal komen die het fysieke vermogen en de psychische evenwichtigheid bezit, die nodig is voor de opbouw van het eiland. (p.43) Maar dat is een verre toekomst, waar de ik-figuur in zijn situatie niets aan heeft.
Wel een hoopvol teken heeft hij aan zijn enige vriend Mario. Deze heeft gekozen voor de psychische integriteit en in zoverre spiegelt hij de ik-figuur. Mario heeft afstand genomen van het verleden, hij mist de hinderlijke terughoudendheid van de kleurlingen. Hij trekt zich aan de ene kant niets aan van het oude bijgeloof en aan de andere kant laat hij zich ook niet verblinden door de politieke mode. Hij bezit de psychische evenwichtigheid om met de zaken van het eiland in het reine te komen. Het is veelbetekenend dat de enige volledig positieve figuur uit Weekendpelgrimage een neger is, die volstrekt onafhankelijk denkt.
Voor zichzelf ziet de ik-figuur drie mogelijkheden: hij kan emigreren naar Canada, hij kan zelfmoord plegen en hij kan op zijn eiland blijven. De eerste mogelijkheid overweegt hij, maar hij doet het tenslotte niet. Dat is in een roman, waar al het kwaad volgens de ik-figuur van buiten komt, ook wel te begrijpen. Hoe groot de haat tegen het uitheemse is, maakt Tip Marugg ook duidelijk met de geschiedenis van Mr en Mrs Ford. Helemaal in overeenstemming met de haat voor het uitheemse is de liefde voor het inheemse. De laatste gedachten uit de droom van de ik-figuur gaan over Canada, en dan vooral over wat hij daar allemaal zal moeten missen:
Hoe zou Canada er wel uitzien? Hebben ze daar ook dwaallichten die 's avonds langs de kust scheren? Blijft daar de regen ook een jaar lang weg als ze eeuwenoude bomen omkappen voor de aanleg van nieuwe wegen? Drinken ze daar ook aftreksels van geneeskrachtige kruiden? Bezitten de tweelingen in Canada ook de macht om iemand hevig pijn in de buik te doen krijgen? (p.172)
Het zijn allemaal zaken die eerder als typerend voor de negercultuur gezien zijn. In Canada zou de ik-figuur ze moeten missen, daarom gaat hij niet.
De tweede oplossing die de ik-figuur overweegt, is het plegen van zelfmoord. De ik-figuur wordt gebiologeerd door de dood. Elke zaterdag voegt hij een stukje toe aan zijn zelfmoorddroom. Dat is niet verwonderlijk, als het leven geen zin en geen betekenis heeft. Toch pleegt hij geen zelfmoord, waarschijnlijk omdat hij deze avond het slot van zijn zelfmoorddroom meemaakt. Dat slot is evenals de titel van de droom, erg merkwaardig. Je zou verwachten dat de titel van de zelfmoorddroom zou slaan op de ik-figuur, maar de titel slaat op het eiland: ‘Het verloren eiland’. Volgens de titel zou zelfmoord plegen ook het einde van het eiland betekenen. En zo loopt de droom ook inderdaad:
Je zintuigen registreren niet meer, maar op een of andere wijze weet je
| |
| |
wat er is gebeurd. Je weet wat er in het laatste ogenblik is gebeurd. Een onderwater-vulkaan is tot uitbarsting gekomen. [...] Het eiland, dat een ziedende massa van rots en water is geworden, wordt opgeslokt en verdwijnt, langzaam eerst, daarna sneller, sneller de diepte in. [...] Het werk is gedaan en de zee komt tot bedaren. Waar eens een eiland heeft gelegen schitteren nu zilveren golven met witte franjes in de tropenzon. (p.142/143)
In de zelfmoorddroom is de identificatie van de ik-figuur met het eiland compleet. De ondergang van de ik-figuur is die van het eiland. Die identificatie zit al heel vroeg in Weekendpelgrimage verborgen. De dokter verkondigde immers over de diepste vrees van de ik-figuur,
dat de diepste vrees geen persoonlijke vrees is, maar de vrees van een groep, de vrees van een eiland. Het is de vrees dat de tijd tekort is, of dat de tijd misschien voorbij is dat er iets gedaan kan worden. Deze waarheid is zo enorm dat zij belachelijk is. Daarom maakt hij zich van kant. (p.17)
Tot nu toe heb ik enkele thema's uit Weekendpelgrimage gepeld en ze nader bekeken. Daarbij heb ik me beperkt tot de droom die de ik-figuur heeft. De besluitvorming van de ik-figuur heeft eigenlijk al in de droom plaats gehad: de ik figuur hoeft na zijn ontwaken slechts ja en amen op zijn omgeving te zeggen. Dat doet hij ook. Maar in de manier waarop hij het doet, gaat nog een nieuw element schuil. Vlak na het ontwaken zet hij de zaken nogmaals op een rijtje: de dingen waar hij van houdt, de dingen die hij haat en de dingen waar hij niet van weet of hij ervan houdt of dat hij ze haat. Het nieuwe element schuilt in het rijtje positieve dingen: ‘de vele dingen waarin je tegelijkertijd Noord-Europa, Spanje en Afrika herkent’. Voor het eerst komt cultuurmenging nadrukkelijk positief voor. Het is frappant dat hij op het ogenblik dat hij dit denkt, de cultuurmenging aan het demonstreren is, want hij spreekt een boom toe, wat we hebben leren kennen als een facet van de negercultuur.
De ik-figuur is zich aan het slot bewust van het feit dat hij zijn eiland liefheeft. Daarom gaat hij niet weg:
Dit is mijn stad. Dit is mijn eiland.
Ik denk aan de bula-duifi: hij heeft sterke vleugels en is vrij om weg te vliegen. Maar waar hij ook heen vliegt, tot zijn dood toe draagt hij het merk met zich mee: een zwarte kring om de hals. En hij blijft. Hij blijft en hij bouwt en brengt jongen voort. (p.183)
Tip Marugg laat de ik-figuur zich aan het slot spiegelen aan de bula-duifi. Ook de ik-figuur kan weg, maar hij doet het niet. Ook de ik-figuur heeft een zwarte kring om zijn nek, dat zijn de culturele kenmerken van de negers die hij overgenomen heeft. De ik-figuur aanvaardt zijn eiland, met alle tekortkomingen, en hij aanvaardt daarmee zichzelf, met zijn eenzaamheid.
De drie thema's die tot nog toe aan de orde kwamen, bleken onderling nauw verbonden en brachten ook weer nieuwe thema's met zich mee. Het thema van de onchristelijkheid bleek verband te houden met de zinloosheid van het
| |
| |
bestaan, de raciale verhoudingen, de aantasting van het eigen karakter van het eiland, de psychische integriteit, het verloop van de tijd, de drankzucht en de eenzaamheid. Het thema van de raciale verhoudingen bleek verband te hebben met de onchristelijkheid, het verloop van de tijd, de aantasting van het eigen karakter van het eiland, de psychische integriteit en de eenzaamheid. Het existentiële thema van het kiezen hing samen met de onchristelijkheid, het verloop van de tijd, de psychische integriteit, de aantasting van het eigen karakter van het eiland en de eenzaamheid. De verschillende thema's zijn dus zeer nauw met elkaar verknoopt, wat ook in de vorm van de roman tot uiting komt. De ik-figuur gaat in zijn gedachtenstroom louter associatief te werk.
Zijn alle thema's uit Weekendpelgrimage nu even belangrijk? Vanuit de inhoud is daar moeilijk een antwoord op te geven, maar de roman bestaat niet alleen uit een inhoud, ze heeft ook een bepaalde vorm. In de vertelsituatie is dat de vorm van de ik-vertelling. In combinatie met de inhoud kunnen we stellen dat de eenzaamheid dan een hoofdthema is. Daar komt bij dat deze eenzaamheid in alle werken van Tip Marugg voorkomt.
Maar er is nog een belangrijk vormaspect aan Weekendpelgrimage en wel de opvallende tijdssctructuur. In het grootste gedeelte van de roman staat de tijd stil, omdat de ik-figuur droomt. Tip Marugg heeft moeite gedaan zijn lezers attent te maken op deze vorm. Zo laat hij het eerste en het laatste hoofdstuk gelijkluidend beginnen. Bovendien laat hij aan het begin van de gedachtenstroom, die ik de droom noem, de ik-figuur erg nadrukkelijk denken waar hij over kan gaan zitten denken:
God, laat ik nu maar liever niet aan mijn werk gaan denken. Er zijn heus wel andere dingen waar je aan kunt denken als je om drie uur in de nacht ver buiten de stad in een helse regen met je auto in een kuil aan de kant van de weg zit. Maar met de grootste inspanning lukt het me niet een ander onderwerp te vinden waar ik aan kan denken. Waar moet je in 's hemelsnaam aan denken als je om drie uur in de nacht ver buiten de stad in een helse regen met je auto in een kuil aan de kant van de weg zit? O ja, ik heb het. Iets uit je kinderjaren. Als je in de penarie zit en je zoekt iets om aan te denken om andere nare gedachten te verdringen, dan moet je terug naar je kinderjaren. (p.7)
Met deze gedachten komt de gedachtenstroom op gang, die gerust een droom genoemd kan worden. Ze neemt ook evenveel tijd in beslag als een droom. Dat blijkt vier bladzijden verder, waar het nog steeds drie uur is:
Wat zouden al die lummels op kantoor wel zeggen als zij mij hier zagen, om drie uur in de nacht ver buiten de stad in een helse regen met mijn auto in een kuil aan de kant van de weg? (p.11)
En 166 bladzijden verder, aan het eind van de droom is het nog steeds drie uur:
Het is een gevoel van eenzaamheid dat niets te maken heeft met het feit dat ik om drie uur in de ochtend ver buiten de stad met mijn auto in een kuil aan de kant van de weg zit. (p.173)
| |
| |
In het grootste deel van Weekendpelgrimage is de situatie dus zo, dat de ikfiguur op één tijdstip in één ruimte zit, terwijl hij tegelijkertijd in gedachten op verschillende tijdstippen en in verschillende ruimten is. Een soort goddelijke almacht. In het hart van de roman staat een passage die zo'n situatie onder woorden brengt, het is een droom in de droom die Weekendpelgrimage is.
Er is een droom, schrikwekkend maar fier, die de dromer geheel overmeestert en die daarna weer snel afbrokkelt en hem alleen achterlaat in een ijle ruimte, waarin het lang duurt eer hij de weg terug naar de werkelijkheid heeft hervonden. In deze droom speelt de tijd geen rol. Of misschien een heel voorname rol, want de beelden die voor de geest komen, laten het verleden, het heden en de toekomst samenvallen en doen de dromer daardoor een belevenis van oneindigheid en almacht ondergaan, die onbereikbaar is in wakende toestand. In deze ongescheidenheid van tijd geraakt de dromer in een bovennatuurlijke extase, omdat door de opheffing van het tijdpunt alle contact met zichzelf en zijn medemensen verbroken is en alle steunpunten zijn weggevallen. Hij is jong en oud, hij is verlost, onbegrensd, en voelt de bruisende kracht van alvermogen in zich. (p.103)
Een droom van bovennatuurlijke extase, van onbegrensheid, van alvermogen, van verlost zijn... De ik-figuur heeft het christendom dan wel afgezworen, maar de nieuwe religie kondigt zich al aan. Het is de religie die de tijd stil kan doen staan, die de mens boven zichzelf kan heffen. Het is de kunst. Vroegen verschillende figuren in de roman de ik-figuur niet, hoever het met zijn roman stond? Weekendpelgrimage is het geworden, want de grenzen van de menselijke beperkingen tijd en ruimte kunnen in het romanschrijven doorbroken worden. |
|