| |
| |
| |
Charles Corsen
Gesprek met Charles Corsen
Charles Sickman Corsen, geboren te Curacao op 13 maart 1927, is een van de weinige Antilliaanse auteurs die de Winkler Prins Encyclopedie vermeldt. Als voornaamste informatie staat er: ‘Antilliaans dichter, behoort tot de belangrijkste exponenten van de generatie die in het tijdschrift “De Stoep” heeft gedebuteerd.’ Inderdaad trok Charles Corsen in de De Stoep-periode veel op met Tip Marugg, René de Rooy, Henk Dennert en Nicolas Piña. Daarenboven was Yolande Corsen, een van de zuiverste talenten in De Stoep, Chals zus.
Het zou echter verkeerd zijn te denken dat er zoiets als een groepsideaal bestond. ‘Je holde naar één punt, je wist niet wat het was, maar het zou bereikt worden. Misschien is het bereikt door uit elkaar te gaan,’ zegt Charles Corsen nu in een gesprek ter gelegenheid van de complete heruitgave van zijn De Stoep-gedichten.
Na de opheffing van De Stoep zweeg de dichter Charles Corsen. Hij ging zich meer bezighouden met schilderen en fotograferen. Met een Sticusa-beurs vertrok hij in 1953 naar Nederland om te schilderen. Hij kwam er onder meer in aanraking met Remco Campert, Lucebert en Hans Andreus. Eenmaal terug op Curacao werd hij na enige jaren directeur van TeleCuracao. Hij vindt dat een logisch voortvloeisel uit zijn schrijven, schilderen en fotograferen. In 1977 nam hij ontslag bij het Curacaose televisiestation. Sindsdien leidt hij een eigen tv-produktiemaatschappij.
In het eerste deel van het gesprek met Charles Corsen staat de dichterskring uit de jaren veertig-vijftig centraal. In het tweede deel de gedichten van Charles Corsen.
| |
Een goede, maar geen gelukkige tijd
Het kon heftig toegaan binnen de groep der veertigers. Dat blijkt uit een Simadan-incident, gereconstrueerd uit wat Thelma de Rooy, Tip Marugg en Chris Engels vertelden. Op een Simadan-vergadering kwam René de Rooy met enkele gedichten. De meningen over de kwaliteit waren verdeeld. De discussie nam echter een onverwachte wending, toen René de Rooy laconiek verklaarde: ‘Nu heb ik jullie beet. Dit zijn waardeloze gedichten die ik in drie minuten in elkaar gedraaid heb, op de manier waarop Luc Tournier dicht. Charles en Tip, zien jullie, hoe jullie onder zijn invloed gekomen zijn? Hij heeft jullie altijd beetgenomen. Waardeloos is het. Deze gedichten kan iedereen in drie minuten in elkaar draaien.’
Kan Chal Corsen zich nog iets van het incident herinneren? ‘Inderdaad is René met die gedichten gekomen. Nicolas Piña, Tip, Pierre Lauffer waren erbij, en ik meen ook Luis Daal, maar daar ben ik niet zeker van. Ik vond die gedichten goed, en dat vind ik nog steeds. Ik meen dat anderen het er niet mee eens waren, zeker Piña niet. We hebben het toen verder gehad over de vraag of de tijd die je aan een gedicht besteedt, van belang is. Of je een gedicht in drie
| |
| |
minuten maakt, of in één minuut; in drie maanden of in een jaar, dat maakt voor mij niks uit.’
Toch is het incident rond de gedichten van René de Rooy niet van invloed geweest op de mislukking van Simadan. Charles Corsen: ‘Het mislukken van Simadan is feitelijk een conflict geweest tussen de oprichters. Je kreeg aan de ene kant Nicolas Piña en René de Rooy, die lyrischer en conservatiever waren, en aan de andere kant een Tip Marugg, een Charles Corsen, die meer naar het abstracte toegingen. En daardoor hadden we bij elke redactievergadering heibel. Ofschoon: we zaten heel gezellig bij elkaar. Ik bedoel: we konden elkaar letterlijk de huid vol vloeken.’
Het idee dat er een harmonieuze vriendengroep was, wijst Chal Corsen dan ook verontwaardigd van de hand. ‘Nee, nee. Het was een groep, maar het was niet harmonieus. Juist die tegenstellingen maakten het interessanter. We konden urenlang discussiëren, elkaar uitvloeken. Tip en ik waren tegenstellingen en we waren goed bevriend. Dat zijn we nog, ofschoon we elkaar niet meer ontmoeten. Stel je voor dat Tip veranderd is, of andersom. Dat zit er dik in natuurlijk. De een vangt de klappen van het leven nu eenmaal beter op dan de ander. Maar ik denk dat ik je zo over elk onderwerp kan vertellen wat Tip z'n mening erover is.’
Charles Corsen geeft aan, onder welke omstandigheden die discussies zich afspeelden. ‘Het is gebeurd dat we bij Cola Debrot een borrel dronken en op zeker ogenblik zette Estelle, zijn vrouw, ons de deur uit. Ook Cola. Hij jatte de fles mee en we zijn voor de bioscoop Roxy op de grond gaan zitten discussiëren. Cola was niet erg bevriend met Chris Engels.’ Lachend: ‘Volgens Cola leed Chris aan horror vacuum. Je kan je wel voorstellen dat wij, die meer de trend van Chris uitgingen, vegen uit de pan van Cola kregen. We hebben samen veel opgetrokken. Cola was ouder natuurlijk, maar toch, het was een leuke tijd. Een tijd waar ik van denk, dat ze helaas niet meer terugkomt.’
Om duidelijk te maken waarom die tijd niet terug kan komen, haalt Chal een televisieprogramma van Chin Behilia aan. Hij had een programma waarin hij de straat opging en aan iedereen vroeg: ‘Wat is geluk?’ en: ‘Ben je gelukkig?’ Een interessant programma. Natuurlijk onmogelijk om op die vragen te antwoorden. Ik denk dat niemand het geluk kan beseffen op het moment dat hij gelukkig is. Zo gauw hij dat gaat beseffen, dan is het geluk voorbij. Geluk is dus iets van gisteren, of eergisteren, - toen was je gelukkig. Het was een goeie tijd, achteraf bekeken.
Als we weer toenadering tot elkaar zouden zoeken... Dat kan onmogelijk natuurlijk, want De Rooy is dood, Piña is dood, Chris Engels heeft het alleen over de slaven en de indianen en skeletten, Tip heeft zich teruggetrokken... Nee, het komt niet terug.
Opeens levendiger: ‘Er kan weer een andere tijd komen, een andere sfeer, een andere omgeving...’ Neerslachtig: ‘Maar dezelfde, nee... Ofschoon, dat moet ik eerlijk bekennen, het zou toch niet lang geduurd hebben, of deze groep zou uit elkaar gegaan zijn. Het is nu geleidelijk aan gegaan. Maar zouden we bij elkaar gebleven zijn, dan zou het onherroepelijk tot een enorme botsing gekomen zijn. Je holde naar één punt, je wist niet wat het was, maar het zou bereikt worden. Misschien is het bereikt door uit elkaar te gaan.’
Achteraf gezien hebben zij voor lange tijd het gezicht van de Antilliaanse literatuur bepaald. Hadden ze zelf in die tijd het gevoel: wij gaan het maken?
| |
| |
Charles Corsen met een ondertoon van verbazing: ‘Ik denk niet dat wij zo snobistisch waren dat we dachten dat we iets zouden gaan maken. We schreven allemaal, maar zonder dat we het wisten van elkaar. Bij toeval zijn we met elkaar in contact gekomen.’
Hoe verborgen Charles Corsen begon, blijkt uit wat Chris Engels me vertelde. De gedichten van Charles Corsen werden weliswaar gepubliceerd toen de dichter 21 jaar was, maar ze lagen al een paar jaar in een schoenendoos voordat de De Stoep-redacteur ze in handen kreeg. Volgens Chris Engels waren het puberteitsgedichten. Charles beaamt dit. ‘Ik heb ze geschreven toen ik zestien, zeventien jaar was.’
Daarom ziet hij Chris Engels ook niet als voorbeeld, maar als voorloper. ‘Hij was zeker een paar jaar eerder, maar ik had mijn gedichten al, voordat ik De Stoep gelezen had en voordat ik Chris Engels ontmoette. De overeenkomst tussen zijn gedichten en de mijne moet haast wel een kwestie van tijdgeest zijn, want ik kende zijn verzen niet, Ik kende hem wel als onze huisdokter.’
Over zijn debuut vertelt Chal Corsen: ‘Hoe vreemd het ook mag klinken: De Stoep verscheen al enkele jaren. Er waren goeie gedichten bij, gedichten die mij boeiden, want ik schreef ook, maar ik heb het nooit in mijn hoofd gehaald om naar Chrïs Engels te stappen en te zeggen: Nou ja, ik heb gedichten. Ik herinner me een keer thuis. Chris Engels kwam Yolanda De Stoep brengen. Ik wist nooit dat Oda Blinder mijn zus was. Tot op dat moment. As a matter of fact: de gedichten van Yolanda heb ik nooit gelezen voordat ze gepubliceerd werden. Zij de mijne ook niet. Ze was wel geïnteresseerd in mijn schilderijen, maar nooit in mijn gedichten. Die toonde ik aan niemand. Ik schreef ze op achterkanten van declaraties, onder diensttijd. Toen kwam Chris Engels en die zei: “Heb je ook gedichten?” “Ja,” zei ik. En ik heb hem er een heleboel meegegeven.’
Al ziet Charles Corsen geen directe beïnvloeding van Chris Engels, een zekere indirecte beïnvloeding is er wel. ‘Je moet het in de tijd zien. Ik denk dat Tip, Oda Blinder, Luc Tournier, René de Rooy, Nicolas Piña, dat de hele groep elkaar beïnvloedde. Ofschoon we in het begin onafhankelijk van elkaar werkten, is er toch ergens beïnvloeding van elkaar gekomen. Je ontkomt er niet aan.’
In ieder geval is het opvallend dat de dood een thema is dat sterk voorkomt bij Tip Marugg, Charles Corsen, Luc Tournier, Boeli van Leeuwen en Cola Debrot. Charles: ‘Ik weet niet hoe dat komt. Door de omgeving? Door de oorlog misschien, die in die tijd om ons woedde?’ Charles Corsen ontkent dat het in zijn geval te maken heeft met het feit dat hij telegrafist was die berichten over doden en gewonden moest doorseinen; een veronderstelling van Chris Engels. Chal: ‘Nee, die berichten waren allemaal in code.’
Na de opheffing van De Stoep zweeg Charles Corsen. Kwam dat doordat Chris Engels niet meer langs kwam om te vragen of hij nog wat had? Chal: ‘Dat zou een van de redenen kunnen zijn, maar nu niet meer natuurlijk. Het is gewoon een kwestie van kritischer geworden zijn, dat ik niet meer publiceer.’ Even later geeft hij een andere mogelijke verklaring veer zijn zwijgen. ‘Misschien is een van de redenen dat je de tegenklank van vroeger, het klankbord van je vrienden, dat je dat niet meer hebt. Het is een soort kaartspel. Ik bedoel: zo egocentrisch ben je ook weer niet, dat je je eigen gedichten zit te schrijven om weer wat nieuws te beleven. Je wilt ook hebben dat een ander ze
| |
| |
eens leest, anders hoef je ze niet eens op te schrijven, dan is het idee al leuk geweest. Als je ze wel opschrijft, dan heb je er twee redenen voor. Eén ervan is dat je ze weer kunt beleven, een andere reden is dat je het een ander wilt laten beleven. Als je dat niet hebt, waarom zou je dan publiceren?’
Charles zegt niet anders verwacht te hebben dan dat zijn gedichten slecht begrepen zouden werden. ‘Zij die het moesten begrijpen, begrepen ze wel en zij die het niet begrepen... We lachten ons rot als er hier recensies op De Stoep uitkwamen.’
Een grap aanhalend, die uitgehaald werd: ‘Je had hier de Lorito Real. Tip had er ook mee van doen. Er kwam een heel nummer uit met gedichten van Charles Corsen. Absurde gedichten, die ze in het Papiaments vertaald hadden. We hebben ons kapot gelachen. Maar het was niet van Tip, wat ik wel verwachtte, het was van Paatchi van Kampen.’
Van de kritiek die kwam, heeft Charles Corsen zich niet veel aangetrokken. ‘Misschien komt het door de hele manier van denken van mij. Als ik een schilderij af heb, dan is het klaar voor mij. Ik doe gemakkelijk afstand van wat ik gemaakt heb. Zo gauw je iets publiceert, heeft de middle-man van Kansas het recht zijn stempel erop te drukken en te zeggen wat hij ervan vindt. Als je een expositie houdt, kan Jan-met-de-pet ernaar komen kijken en zeggen: “Flauwekul”. Het is van hem, het is niet meer van jou. Als je het van jezelf wilt houden, moet je niet exposeren, niet publiceren. Kritiek doet alleen pijn als het helemaal niet ter zake is. Als mensen schilderijen gaan bekritiseren op naar hun gevoelens vermeende symbolieken, dan is het pijnlijk. Je hoeft het niet met een schilderij eens te zijn, of met een gedicht, maar ga er niet iets anders uithalen en dat als kritiek gebruiken.’
Charles knoopt hier zelf een onderwerp aan vast, dat er zijdelings verband mee houdt. ‘Ik ben beslist tegen de tendens van de laatste tijd om alles wat Antilliaans is, meteen het stempel “goed” te geven. Zo wordt de grootst mogelijke kitsch aan de man gebracht. Als dit doorgaat, zal een volgende generatie zien dat wij in een soort chaos leven. Er gebeurt momenteel niks. Enorm veel woorden, maar er gebeurt niks.’
Vroeger zorgde de groep voor leven in de brouwerij. Dat blijkt uit de gedichten in sonnetvorm die Charles Corsen schreef. Hij deed het voorkomen, alsof het vertalingen van ene Miguel H. Romano waren. ‘Ik reed met Tip ergens op Otrobanda. We hadden beiden een stuk in onze kraag. Er was ergens een of andere rumbottelarij, iets van Hermano Hermanos. Zo is hij ontstaan. Wij vonden het leuk om met de gedachte aan Romano rond te lopen. Samen met Henk Dennert en Tip hebben we een biografie van Romano opgesteld. Met foto's, plaatsen waar hij gewoond heeft, zusters, authentieke handschriften, brieven van hem... In Holland was een man die schreef dat die gedichten van Romano subliem vertaald waren. Hij had meer over Romano te vertellen dan wij wisten. Toen hebben we hem een telegram gestuurd: “Romano bestaat niet.” Hij was natuurlijk pisnijdig. Sindsdien konden Tip en ik niks meer goed doen, omdat hij zich genomen voelde. Wat ook ergens de bedoeling was.’
In veel verhalen over vroeger speelt de drank een rol. Was die belangrijk? Charles: ‘Drank is belangrijk. Wij gebruikten geen drugs, drank buiten beschouwing gelaten. In die tijd waren drugs bovendien niet erg bekend. Waarschijnlijk zochten we in de drank het samenzijn.’ Even later: ‘Het was wel
| |
| |
een goeie tijd, maar het was geen gelukkige tijd. Daarom ook waarschijnlijk die alcohol telkens. Zodat de scherpe kantjes niet zo scherp aanvoelden. Om in een roestoestand te belanden.’
Uit deze vriendenkring vertrekt Charles Corsen in 1953 voor een studiereis naar Nederland. Remde dat zijn creativiteit? Charles: ‘Het kunstmilieu in Holland was totaal anders, het klikte niet. Na een paar maanden voelde ik dat ik op Curacao volledig over het paard getild was. Niet alleen ik hoor, maar de hele kliek waarmee we omgingen. Volledig over het paard getild. Die Hollanders waren veel en veel beter.’ Keet hij niet teveel tegen de Hollandse kunstkring op? Chal: ‘Misschien. Misschien ook omdat je je gewoon een kwajongen voelde als je op De Kring kwam. Daar had je Nanninga, nou ja, je kreeg het gevoel dat je feitelijk probeerde erbij te horen en je trok je terug in je schulp,’
Om te peilen naar de verschillen tussen de vroegere Charles Corsen en de tegenwoordige, vraag ik wat hij nu de zin van zijn leven vindt. Meteen komt het antwoord: ‘Die vraag doet me denken aan de schooltijd, toen ze vroegen: “Waartoe zijn we op aarde?” Wij antwoordden: “Om God te dienen en in de hemel te komen.” Jouw vraag zal ik zo beantwoorden: om God te dienen en in de hemel te komen. Iedereen dient God op zijn manier. Iedereen creëert zijn eigen hemel.’ Na een stilte: ‘Of hel. We hebben elk in ons leven ons eigen gouden kalf. Als Mozes nu de berg moest afdalen, dan had hij misschien een paar geboden meer op zijn tabletje moeten schrijven.’
Ik probeer het algemener. Als je de levensloop van Chal Corsen, Tip Marugg, René de Rooy en Nicolas Piña vergelijkt, dan is er een gemeenschappelijke noemer. Vroeger speelden zij met het leven, later ging het leven met hen spelen.
Er valt een lange stilte in de produktiekamer van Charles Corsen. Zijn ogen glijden langs de camera's zonder ze te zien. Zijn beweeglijke handen zijn neergestreken op zijn schoot. Met zijn blik naar de grond zegt hij: ‘We worden bespeeld, ja.’ Mij aankijkend: ‘Maar ik denk dat het ook het besef der jaren is. Dat je daarom niet meer publiceert.’ Wegkijkend en steeds zachter pratend: ‘Dat je daarom denkt: Nee, nee... Het heeft geen nut, het heeft geen zin. Waarom zou je?’
| |
Doen alsof de dood niet bestaat
‘Hoe was het ook weer?’ vraagt Charles Corsen zich af, als ik ter sprake breng, dat het nieuwe hem teleurstelt, terwijl het oude hem niet meer voldoet. Zich herinnerend: ‘Het verleden heeft me bedrogen, het heden foltert me, de toekomst maakt me bang. Ik meen dat die zin door een ter dood veroordeelde in zijn cel geschreven was. Ja, het verleden heeft iedereen bedrogen, het heden foltert iedereen en iedereen is bang voor het nieuwe. Ik wil niet eens verhuizen!’
Met zo'n angst voor het nieuwe is de vernieuwingsdrang die uit zijn gedichten spreekt, verbazingwekkend. Charles is het daar niet mee eens. Hij vindt ‘vernieuwend’ een te groot woord. ‘Ik denk niet dat er werkelijk iets nieuws in gedichten of schilderen bestaat. Vernieuwen gaat geleidelijk aan, je voelt in feite zelf niet dat het een vernieuwing is. Het is geen kwestie van gewild bizar doen, het is iets wat vanzelfsprekend is, dat het zo moet. Waarom? Dat weet ik ook niet.’
| |
| |
Toch benadrukten besprekers het nieuwe in zijn gedichten: het associëren, de wrange beelden, de ingenieuze rijm- en ritmeschema's die de traditionele vervingen. Maar inhoudelijk beperkte men zich tot het aangeven van thema's: een jeugdliefde, schilderen, weemoed, verdriet. Pas naar aanleiding van de Verzamelde Gedichten probeert men de gedachten- en gevoelswereld in kaart te brengen. Ook dit gesprek is daar een poging toe.
De wisselwerking tussen schilderen en dichten boeit de dichter-schilder Charles Corsen. In het gedicht Curacao heeft hij het over ‘mijn vurig schildersbloed’, waar hij in Vroeg rijp, vroeg ervaren van zegt:
Ik heb geen bloed meer in mijn lijf,
het is verf, die uit mijn mond
En tegenovergesteld:
en de woorden vlogen uit.
Charles Corsen over de onderlinge verwisselbaarheid tussen schilderen en dichten die uit deze fragmenten blijkt: ‘Ik weet op bepaalde momenten niet of ik schilder ben of dichter. Ik weet nooit of ik een schilderij maak en daarna een gedicht, naar aanleiding van het schilderij, of andersom.’
Kleuren spelen een opvallende symbolische rol in de gedichten. De geliefde is een blauw geval:
Zeg blauw geval wat doen we verder
alles wat op dit ogenblik waarde heeft, is blauw.
Waarmee associeert Charles Corsen de kleur blauw? Meteen: ‘Met Charles Corsen. Het is mijn favoriete kleur... koel... ver... vreemd... dekkend...’
Maar hoe kan hij dan in Levensideaal zeggen:
geef mij, o geef mij maar geel
Nadenkend: ‘Ja, van wat ik ben en wat ik doe... Is het misschien omdat geel helemaal complementair is van de andere kleuren?’
Veel gedichten hebben het dichten zelf tot onderwerp. Geraffineerd met dubbele bodems in:
| |
| |
Uit dit soort verzen blijkt dat Charles Corsen door het dichten zijn onderbewuste wil leren kennen. Maar tegelijkertijd probeert hij zijn in-gevoelens, zoals hij zijn eigenste gedachten in Doorzichtig vleugelschild noemt, te versluieren. De buitenwereld maakt er anders misbruik van. Charles Corsen corrigeert: ‘Kán er misbruik van maken. Daarom gebruik ik een soort code. Dichten is feitelijk code. Er is geen zinnig mens die zich wil bloot geven. Ik kan me eigen niet in een nudistenkamp voorstellen. Ik heb niks tegen naakt, alleen tegen bloot. Daar is verschil tussen: naakt is iets natuurlijks en normaals, terwijl bloot zijn meteen zwak is.’
Als om het versluieren te illustreren stelt hij: ‘Dat ik zou dichten om mezelf te leren kennen, dat stel jij. Ik analyseer mijn gedichten nooit. Ik dicht omdat ik het leuk vind, het is een behoefte. Het is meer een spel met woorden en met beelden dat je neerpent.’ Ik stel er een citaat tegenover uit Charge.
wat mijn ziel en geest met hopen
vol, in het donker hadden
Hier staat toch dat de dichter zich als opgave stelt zijn onbewuste te exploreren?
Charles geeft een ontwapenende lach als antwoord. Na even denken: ‘Wat je hier naar voren brengt, inderdaad is dat zo.’ Toch weer mystificerend: ‘Maar het is mij persoonlijk nooit opgevallen.’ Houdt Charles van mystificeren? Charles: ‘Ik denk dat iedereen een soort harnas om zich heen bouwt.’
De aanhaling van het blauw geval werkt na: ‘In De wrat op de wang van de duivel heb ik me meer bloot gegeven dan waar dan ook. Als je het goed doorleest, dan zie je dat het éénkleurig is. Ik heb er mezelf, het leven en de maatschappij in bekeken door een Claude-glas, waardoor de kleuren helemaal verwazigen. Je krijgt dus één tonale kleur. Dan kunnen de woorden groen en geel en blauw er wel in voorkomen, maar je brengt ze terug op een zwartwit vlak. Daarom is de herdruk van De wrat op de wang van de duivel niet helemaal gelukkig. In De Stoep was er meer ruimte, zodat het Guernicaachtige zwart-wit beter uitkomt, ofschoon ik het daar heb over het meisje in blauw.’ Spontaan doorpratend over De wrat: ‘Het is een opeenstapeling van beelden, een soort Breughel-geval. Weet je dat het feitelijk een dagboek is? Daar heb ik stukken over de laatste maanden van het jaar uit gegrepen. Zuiver een dagboek.’
Een andere gedachte die herhaaldelijk in de gedichten van Charles Corsen voorkomt, is: in de kunst geef je uiteindelijk geen werkelijkheid; je begint er wel
| |
| |
mee, maar al tijdens het maken gaat het werk een eigen kant op. In Keervers:
En in Con sordino:
Worden weldra een sonnet.
Het is de grens tussen kunst en werkelijkheid die Charles Corsen boeit. Chal: ‘Waar houdt die grens feitelijk op? Wat is feitelijk kunst? Een onwerkelijkheid. Of werkelijkheid, zoals je het noemen wilt, want als je iets maakt, is het werkelijkheid. Met zo'n Romano schep je een niet bestaand iemand, waar je bij wijze van spreken achter kunt schuilen. Je zou dus Miguel Romano alle mogelijke dingen, tot zijn zelfmoord toe, kunnen laten beleven of herleven, hij is ook zo'n harnas waar ik het over had. Daar komt bij dat je met die Romano de vertaalvorm kon gebruiken. Daarmee was ik in ritme en rijm nog vrijer dan ik al was.’
De dood is misschien wel het centrale thema in de gedichten van Charles Corsen. Elk mens krijgt hem bij zijn geboorte ingeschapen. In De wrat op de wang van de duivel zegt hij:
Doodzijn is een eigen sfeer.
Je komt er van je geboorte niet meer af.
dan noem je het vriendschap!
Je kan alles met alles vergelijken
Dood moeten gaan is de eigenlijke zwakte van de mens en Charles Corsen kan
| |
| |
dat niet aanvaarden. ‘Nee, niemand wil dat aanvaarden,’ zegt hij. Zijn angst voor de dood probeert hij in zijn gedichten te bedwingen door bijna uitdagend te doen alsof hij de dood aanvaardt. Charles: ‘Nee, ik denk niet...’ Hij maakt zijn zin niet af, vraagt geschrokken: ‘Komt dat zo duidelijk uit mijn gedichten naar voren? Zo voel ik het ook. Als je lang genoeg dankt, dat iets zo moet zijn, dan is het ook zo, dan wordt het op de lange duur zo voor je. Dat is een stellige overtuiging van me. Ik denk dat iedereen bang is voor de dood, zo gauw hij iets kan begrijpen. Ik denk dat je enorm pessimistisch bent, als je telkens met de doodsgedachte moet leven. Daarom probeer je het te omzeilen, net te doen alsof het niet bestaat. In De wrat op de wang van de duivel komt het uit.’
Inhakend op wat hij over Romano zei, redeneer ik, dat zo gezien zelfmoord de enige overwinning op de doodsangst is. Charles: ‘Ik had een heel plakboek met alle mogelijke zelfmoordgevallen. De beste manier is: je mond vol wijn, pistool aan je gehemelte en dan trekker overhalen. Het moet rooie wijn zijn. En dan: pats, heel je hersenpan naar boven en die blijft als Oat Meal, als griesmeelpap aan de zoldering hangen.’ Reagerend op mijn vraag: ‘Dit kan je rustig schrijven. Het is iets normaals dat iemand over zelfmoord praat. Ik ben over de vijftig:
Het kan me toch niet meer verdomme
In de gedichten brengt Charles Corsen de kikker steeds in verband met de dood. Kent hij het papiamentse versje van de dori? Met zachte stem zegt hij:
(‘Kikker, kikker, als ik sterf, sterf, wie begraaft me, begraaft me? Ik, ik, ik...’) ‘Ik heb een kikvors als presse-papier. Ja, wat is erger dan een kikker? Dat is de dood. Dat versje is een oud liedje. Een slaapliedje.’
Volgens Chris Engels begraaft men in de Curacaose folklore een kikker met een mens mee. Heeft Charles Corsen zijn kikkerbeeld aan de Curacaose folklore ontleend? Hij ontkent het. ‘Het is het schreien: ‘WAAAAAA!’ Ik voel me geen Curacaos dichter. Ik voel me dichter, punt. De rest is een toevalligheid. Zou ik in China geboren zijn, dan zou ik precies hetzelfde gedicht geschreven hebben. Waarschijnlijk met Chinese achtergronden.’
Charles komt weer terug op het analyseren van gedichten. ‘Natuurlijk begrijp ik ze wel, al is het een spel met woorden, met beelden. Maar zoals jij nu zegt: de kikvors een symbool van de dood, zo ver ga ik niet, zo kritisch ben ik niet.’
Een ander vaak voorkomend symbool is de maan. Vanwege het licht associeer ik die met blauw. Charles: ‘Dat is wel juist, maar je kunt de maan ook associëren met luna, met lunatico, krankzinnigheid, met verheviging van het leven.’ Lachend: ‘Niemand heeft ooit onderzocht of ik eigenlijk niet maanziek ben.’ Charles geeft hiermee een duidelijke verwijzing naar Maanziek:
| |
| |
van waar ik de blik krijg.
Niemand moet weten van waar het komt, het is de mystificatiedrang die Charles Corsen eigen is. Zo vertelt hij wat dichten is: ‘Het is een drang, een soort buikloop, wroem, het komt eruit en dan doortrekken!’ Die indruk maken zijn gedichten echter helemaal niet. Hij moet er op zijn minst vaak aan verbeterd hebben. Als ik dat zeg, komt Chal met een verhaal dat helemaal tegengesteld is aan het buikloopidee. ‘Ja, ja, natuurlijk. Ik maak een gedicht waarschijnlijk met associaties van woorden. Er komt een bepaald woord bij me op, of een bepaald gevoel dat bepaalde woorden omvat, daar bouw je dan het gedicht omheen. En dan schrijf je dat ding neer. Daarna lees je het nog een paar keer over en dan denk je: “Nee, nee, dat is toch niet wat ik bedoelde.” Dan ga je er een beetje aan schaven en zo.’ Weer terugnemend: ‘Maar toch niet werkelijk erop gaan zitten werken. Meestal komt er ook niet één gedicht, maar een paar gedichten samen. Daarom krijg je bij Miguel Romano, je kan bijna zeggen: een cyclus. Het komt met vlagen. Plotseling krijg je ideeën. Meestal ben je helemaal leeg, dan is er niks. Soms komen ze wel op, maar je schrijft ze niet neer, dan vind je het jammer daarna. Het komt voor dat je later gedichten van jezelf tegenkomt en je je niet eens meer kan herinneren dat je ze zelf gemaakt hebt.
Sommige kan je weer her beleven. Die vind je verrekt goed. Andere vind je na een paar jaren waardeloos, die hadden nooit gepubliceerd moeten worden.’ Hij bladert in zijn bundel. ‘Kijk, In de echo van de Pindus, daar had ik stukken uit moeten laten. De bank in het park, waardeloos! Marigot, waardeloos! Ik heb ze nu allemaal herlezen. Het wekte soms heimwee, soms ergernis. Er zijn sommige gedichten, die je niet meer herkent. Dat zijn net kuikens die zijn weggelopen. Die kennen hun moeder niet eens meer terug.’
Zal de uitgave van het vroegere werk weer tot publiceren stimuleren? ‘Dat ik niet meer publiceer, wil niet zeggen dat ik niet meer schrijf. Ik heb een bundel van 150 gedichten klaar liggen die in een oplage van 100 genummerde exemplaren uitgegeven zal worden. Posthuum.
Maar je kan natuurlijk nooit weten. Ik heb nu in ieder geval ook al het ongepubliceerde werk zitten doorlezen. Ergens heeft het dus wel gestimuleerd. Er zijn gedichten bij uit de tijd van '48-'50. Misschien heb ik daar nu genoeg afstand van genomen. Of geloof je niet dat ik nog gedichten schrijf?’ vraagt Chal opeens lachend. Ik geef een ontwijkend antwoord en vraag of er na herlezing een gedicht is, waar hij een duidelijke voorkeur voor heeft.
Charles: ‘Ja, voor een van de gedichten van Romano.’ Hij begint het luid te zeggen: ze zal nog eenmaal in mijn leven komen...
Opeens valt zijn stem in een onverstaanbaar en haastig gemompel weg. Dan haalt hij diep adem en vervolgt sterk accentuerend:
| |
| |
ik heb haar lief, maar zij
vermoord, door te vergeten!
Na een stilte zegt Charles: ‘Dat vind ik persoonlijk een van mijn beste gedichten, daarin ben ik helemaal bloot.’ |
|