| |
| |
| |
Chris Engels
De eigen wereld van Chris Engels
De eerste keer dat ik bij Chris Engels op bezoek was, gebeurde er iets merkwaardigs. We zaten te praten over Adema van Scheltema. Opeens zei hij: ‘Kom mee.’ We gingen naar de voorzaal, waar een vleugel stond. Chris Engels dook erachter, gaf enkele roffels vooraf en begon te zingen. Een hoge gebroken, nauwelijks verstaanbare stem. Bruisende, jonge pianomuziek. Een enthousiaste uitdrukking in de oude, tranende ogen. Wat hij zong, was niet te verstaan, maar het ontroerde door de overtuiging die eruit sprak. Iemand in een eigen klankwereld verzonken. Na het slotaccoord draaide Chris Engels zich abrupt naar me toe: ‘Een gedicht van Adema van Scheltema, dat ik in mijn studententijd getoonzet heb.’
De uitnodiging tot dat eerste bezoek was er typisch een van Chris Engels. Ik had hem opgebeld met de vraag, of hij ooit de werken van Gorter gelezen had, omdat sommige woorden in zijn gedichten zo Gorteriaans aandeden. ‘Een interessante vraag,’ antwoordde hij, ‘daar moeten we eens verder over praten.’ Ik vroeg wanneer dat kon gebeuren. Chris Engels: ‘Meteen natuurlijk, komen!’
Zo kwam ik in het unieke Stroomzigt. Typerender dan een beschrijving te geven van wat daar allemaal te zien is, is een anecdote. In het Hilton-hotel was eens een tentoonstelling van Franse expressionisten. Een echtpaar zou er met hun kinderen naar toe gaan en na afloop bij Chris Engels gaan koffiedrinken. Na tien minuten hielden ze de expressionisten voor gezien en gingen naar Stroomzigt. Toen ze na hun bezoek, dat twee uur duurde, wegreden, zei een zoontje: ‘We zijn lang op de tentoonstelling geweest.’
Anecdotes zijn in omloop van mensen die in kaart gebracht zijn, van doden of bijna-doden. En dat is dan ook de gangbare mening over Chris Engels. We weten wat hij gedaan heeft: redacteur van De Stoep, het enige Nederlandse literaire tijdschrift in de oorlog, dat talenten als Tip Marugg, Charles Corsen en Oda Blinder voortgebracht heeft. Schilder die tweemaal op de Biennale van SaoPaulo een eervolle vermelding kreeg en door Sandberg in het Stedelijk Museum van Amsterdam geëxposeerd werd. Oprichter van het Curacaos Museum. Componist van niet onaardige stukken. Arts op Otrobanda. Dichter en prozaïst onder de naam Luc Tournier. Kenner van de Curacaose historie. Naamkundige die de Antilliaanse geografische namen wist te herleiden tot indiaanse stammen.
Maar de anecdotes over Chris Engels bleken te vroeg in omloop te zijn. Hij ontpopte zich als een kundig beschrijver van de petit histoire van Curacao met zijn Brieven aan een koerantier. Dit gesprek werd naar aanleiding van het verschijnen van deze brieven in de Amigoe gehouden.
De studeerkamer-bibliotheek van Chris Engels is een kleine ruimte. De wanden zijn van purperhart, maar nauwelijks zichtbaar door de stampvolle boekenrekken, die tot een halve meter van het plafond reiken. Deze laatste halve meter hangt vol schilderijen. De tafels zijn beladen met folianten en boeken. Chris Engels gaat in een hoekje op een Rietveld-stoel zitten. ‘Ga jij maar aan het bureau zitten schrijven,’ beveelt hij.
| |
| |
Over de Brieven aan een koerantier zegt hij: ‘Ze zijn eigenlijk onverwacht ontstaan. Van de Walle kwam naar Curacao voor de Wereldomroep en bleef nog een paar dagen bij mij logeren. We haalden ouwe koeien uit de sloot. En dat was merkwaardig: je denkt dat jij het alleen onthouden hebt, maar dan blijkt dat een ander hetzelfde bezit heeft, al is het op een andere manier. Van de Walle vroeg voor hij wegging: “Als ik je schrijf, schrijf je me dan terug?” En merkwaardig genoeg deed ik het, want hij wist mij voor de zaak te interesseren. Toen we eenmaal bezig waren, vroeg hij of ik bezwaar tegen publikatie had. Dat had ik niet. Van de Walle vroeg dat, omdat hij wel wist dat ik hier zit en hoe klein het hier is. Ja, en er staat nogal eens iets in!’
Maar van een gezamenlijke publikatie van de brieven is niets gekomen. ‘Nederlandse uitgevers zijn Nederlandse uitgevers,’ zegt Chris Engels. Het werd te groot. Toen heeft Querido Van de Walle gevraagd een boek te maken waarbij hij ook mijn brieven gebruikte. Dat werd Beneden de wind. Ik hoop één ding van mijn brieven: dat ze de lezer zullen boeien. Van alle ontmoetingen van vroeger is bij mij geen bitterheid overgebleven. Dat had toch gemakkelijk gekund, dat er vijandschap of zoiets was ontstaan. Maar zoals ik schrijf: de eigen pijn is het minst bijgebleven.
Ik geloof daarom niet dat er negatieve reacties zullen komen. Ik zal het je in een beeld duidelijk maken. Vaak heb ik 's morgens geen zin om me aan te kleden. Dan zegt mijn lieve, keurige vrouw: ‘Pas op, anders zien ze je naakt.’ Ik antwoord altijd: ‘Dan ben ik het niet die kijkt, maar een ander. Zo is het ook met die brieven. Als ze een andere interpretatie willen geven, dan ben ik dat niet.’
Vanaf zijn komst op Curacao is Chris Engels een omstreden figuur geweest. Dat blijkt uit zijn verhaal over zijn begin op Curacao. ‘Ik kwam hier omdat ik gevraagd was door Mgr. Verriet. Er moest een katholieke arts komen. De Shell en de marine namen toen een katholieke arts niet zo makkelijk op, de tijden waren toen heel anders. Verriet had het niet getroffen met mij!’ Een hoge, merkwaardig jonge lach, waarbij de mondhoeken naar achteren en omhoog trekken en een klokkend, ondeugend geluid klinkt. ‘Ik kwam hier zonder contract. Na aankomst had ik een interessante ontmoeting met Mgr. Verriet. Het bleek de bedoeling te zijn dat alle paters en nonnen op de zes eilanden mijn patiënten moesten worden. Nou was ik wel katholiek, maar niet zo. Verriet zei: “Maar dan hebt u geen inkomsten.” Ik: “Dat zullen we dan wel zien.” Alle paters en nonnen wisten natuurlijk allang dat er een katholieke arts zou komen. Maar de opdracht van de bisschop om patiënt te worden, kwam maar niet. Dat was aan de ene kant zalig,’ Chris Engels lacht weer, geeft me nu een uitbundige klap op de knie, ‘ik kon mezelf blijven. Ik was onafhankelijk. Want er was natuurlijk altijd een verschil in tempo van denken.
Voor de zusters was het vreemd. Eerst had ik spreekuur in het hospitaal, maar na een paar weken was ik eruit. Ja, ik wil onder de mensen zijn. Doordat ik niet met de missie ging samenwerken, kwam ik onder het volk.’
Ook de carrière van de dichter Luc Tournier begint niet alledaags. Zijn verzenbundel Verzen en penetentie uit 1936 kocht hij vlak na het verschijnen zelf weer helemaal op. Waarom?
Chris Engels: Voor de mensen gaat de dichter en de dokter nu eenmaal niet samen. Dat brengt ze in de war. Zit die dokter me nou als dichter te bekijken of niet? Ik kocht de bundel dus maar op, met de bedoeling het nooit meer te doen.
| |
| |
En alles wat ik tussen 1936 en 1940 geschreven heb, heb ik verscheurd.
Toen brak de oorlog uit. Het werd een publieke functie te schrijven. De mensen werden niet meer opgedeeld in dokters - advocaten - leraren enzovoorts. We hadden te maken met een wereld die op leven en dood streed. Maar ondanks dat het een oorlogstoestand was, hebben we van ons verzet een creatief verzet gemaakt. In De Stoep publiceerden we geen beschouwingen over de vijand.
In een redactioneel artikel heb ik dat eens uitgelegd, toen er in de lokale pers bezwaren kwamen tegen deze houding. Ik schreef toen: ‘Jullie willen hebben dat dichters hetzelfde doen als Goebbels. Wij willen het creatieve stellen tegen de aanranding ervan. Wij willen tegenover de redenering de essentie zetten, en dat is creatie.
Achteraf was dat het sterke van ons: we reageerden verder nooit. Dan kom je in een eindeloze zee van betogende stukken, die je tijdschrift onleesbaar maken. Dat was een standpunt: niet verdedigen, tegen welke aanval dan ook. Hoe zwak een opgenomen werk soms ook was, het stond op zichzelf.’
Over een van zijn mederedacteurs (‘Een te groot woord, want een redactie hadden we eigenlijk niet; het was een spontaan samenwerken van mensen die in hetzelfde schuitje zaten’) wil Chris Engels graag een verhaal kwijt. Het gaat over pater Möhlman O.P. die als Wim van Nuland Curacaose portretten in De Stoep schreef. ‘Möhlman en ik hadden samen de grootste collecte uit de geschiedenis van Curacao opgezet voor de oorlogsslachtoffers van Nederland. We haalden 270.000 gulden op in één dag. Na een vergadering liepen we samen terug naar Otrobanda. Ik wist dat hij goed kon preken. Ik had hem eens gehoord over de koperen slang. Dat is een gevaarlijk onderwerp, want de slang is behalve een religieus ook een erotisch symbool. Ik zat toen met verbazing in de kerk, Möhlman was net als Charley Chaplin aan het dansen op de rand van de wolkenkrabber. Elk ogenblik dacht ik: nu valt hij eraf. Maar hij viel niet.
Maar goed, op die wandeling zei ik tegen hem: “Pater, ik heb u horen preken; u kunt ook schrijven,” Toen zei hij: “Ik heb wat geschreven, stukken over een overleden confrater.” Ik: “Ik ben een tijdschrift begonnen, stuurt u het me toe. Maar als u schrijft, schrijft u dan over “fun”, want alle paters denken dat ze over godsdienstige en morele onderwerpen moeten schrijven, en dat is nou net het enige wat ze niet kunnen.” Dat is het begin van de Curacaose portretten.
Möhlman kwam vaak bij ons koffie drinken. Eigenlijk moest hij dan lesgeven. Maar hij zei: “Ik moet over de Drieëenheid vertellen, maar ik begrijp het zelf niet.” En dus dronken we maar koffie.’ Chris Engels lacht weer zijn hoge, klokkende lach.
Möhlman en ik gaan pas uiteenlopen als hij zegt: ‘Ik moet vastenpreken houden op Groot Kwartier. Die wil ik in De Stoep zetten. Ik zal ze literair schrijven.’ Ik zei tegen hem: ‘Alles wat goed geschreven is, zullen we opnemen, maar laat maar eens zien. Als u over Christus schrijft, zal ik extra kritisch kijken.’ Ja, dat zijn gevaarlijke onderwerpen voor priesters. En toen ik las wat hij geschreven had, zag ik: nee, dat is niet goed. Ik liet het anderen lozen. Elias haalde zijn schouders op. Boskaljon zei: ‘Het is niet hetzelfde als de portretten.’ Hendrik de Wit gaf als commentaar: ‘Dat lees ik niet eens.’ Ik wist natuurlijk dat die opmerking er één was tussen schrijvers, want hij had ze wel gelezen. Maar ik besloot het niet te publiceren. Als het onderwerp zelf al tot zulke negatieve opmerkingen aanleiding gaf... Ik heb toen in negen velletjes de
| |
| |
eerste preek geanalyseerd en voor Möhlman uiteengezet waarom het niet goed was. Dat heeft hij toch niet kunnen verwerken, hij is zich langzamerhand terug gaan trekken. Hij had trouwens nog een ander motief. Hij redeneerde dat een pater er voor de gewone mensen is. ‘Die manier waarop ik schrijf, dat doet een gewoon mens niks,’ zei hij. Dat vond ik onzin, want elk dier maakt het geluid dat hij heeft. Maar dat ging tegen zijn missionarisgevoel. Vreemd, want de bisschop wiens secretaris hij was, stond helemaal niet onsympathiek tegenover zijn schrijverij. Die onderschreef dat negatieve gevoel niet dat Möhlman over zichzelf had.
De De Stoep-gedichten van Tip Marugg en Charles Corsen zijn herdrukt door Flamboyant/P. Bij Meulenhoff verschenen bloemlezingen uit Luc Tourniers poëzie en proza. De vraag hoe Chris Engels die hernieuwde belangstelling voor De Stoep verklaart, brengt hem voor het eerst tot zwijgen. Hij kijkt naar het plafond, zuigt aan zijn sigaar die uit is. Begint dan een betoog, als een schoolmeester met de vinger wijzend: ‘Ik zou het het liefst in de oorlog willen zoeken. Die prikkelt tot creativiteit. En dan komen de Antillianen, weliswaar hoofdzakelijk na de oorlog, maar ze kenden de oorlogsberichten goed. De grotere kwaliteit die soms op kritieke momenten ontstaat, is bij hen terecht gekomen. Al spreken Tip Marugg en Charles Corsen niet over de oorlog, hij staat als een scherm achter hen.
Charles Corsen was radio-telegrafist. Hoeveel oorlogsberichten heeft die niet onder ogen gehad? En Tip Marugg zat bij de schutters die aan de kust de wacht hielden, opdat er geen landingen zouden plaats vinden. Die grotere sfeer met al die eilende... Er zat iets van Rhijnvis Feith in: dezelfde weemoed hangt om de doden. Bovendien: ze woonden aan de begrafenisstoet. Elke dag zagen ze die weer.’
Chris Engels staat opeens op en doet het ritme van een begrafenisstoet voor: het lijkt op het ritme van de gedichten van Tip Marugg.
Moet je eens kijken naar hun poëzie. Ja, een mens leeft toch van zijn zintuigen, en wat hij ziet, dat geeft hij weer. Ze zagen de ontmoeting met de dood. Ook bij Cola Debrot, kijk alleen eens naar diens titels! Charles Corsen schrijft wel over liefde, maar het is doorweven met de dood. Daardoor is hun allure toch een beetje groter dan wat er daarna geschreven is. Ik bedoel dat niet negatief voor de huidigen. Kijk Lauffer begon ook zo. De beste gedichten van Lauffer zijn twee hele kleine compacte gedichten in het Nederlands. Daarna komt hij met Patria, dat is een ander moment, die poëzie is dan gemaakt voor een fond. De anderen schreven niet voor een fond. Dat waren eenzame dichters die de moed hebben gehad de retoriek niet voorop te zetten.
Er is nog een reden, denk ik, voor de hernieuwde belangstelling voor De Stoep. Er zit een voorloper in van wat in Nederland nog ging komen. Als Atonaal in ‘53 verschijnt, zie ik daar gedichten in staan, die ik al ken van Charles en mezelf. In de oorlog hadden de Nederlandse dichters zich niet vernieuwd, maar de Nederlandse poëzie wel!’ Triomfantelijk: ‘Maar dan op Curacao! We hebben in de oorlog een dubbelnummer uitgegeven met uit Nederland gesmokkelde poëzie. Niets nieuws, terwijl alle grote mannen meededen. Er was eigenlijk maar één Hollander die iets nieuws had. Een matroos op een koopvaardijschip, ene J. Braamse. Ik heb nooit meer van hem gehoord, misschien is hij verzopen. Van der Plas in Indië ontdekte dat die Braamse heel vrije bewerkingen van Elliot maakte.’
| |
| |
Chris Engels staat op, pakt een ingebonden editie van De Stoep en gaat er in zitten bladeren. Hij zwijgt langdurig. Hij heeft een bril opgezet, waar de zijkanten van naar voren steken. Zo lezend is hij volkomen in tweegesprek met het papier: een uil door een lichtstraal verblind. Hij spitst zijn lippen, proeft de woorden, roept opeens vrolijk uit: ‘O, Braamse, wat ben je toch tekeer gegaan, jongen!’ Dan mompelt hij weer onverstaanbaar, de lippen nog steeds proevend. Chris Engels is zo een duidelijke demonstratie van de opvatting dat lezen een lichamelijke activiteit is. Zijn hele lichaam is op het papier geconcentreerd; hij beweegt mee met wat hij innerlijk leest. Opeens glijdt er een schaduw over zijn gezicht en de spanning in het lichaam verslapt. ‘Dat is zwak -in het maagdlijk verschiet- nee, dat heeft-ie zwak gezegd.’ Dan komt de spanning weer, nu draaien de handen in de lucht het ritme mee, De ogen blijven op het papier staren als de handen stil zijn gevallen. Een zucht: ‘Die vent had werkelijk...’ Zich losscheurend: ‘Kijk, die jongen moet je toch niet onderschatten, hoor.’ Een hoge, haastige lach, dan: ‘Zo'n gedicht als 1941, dat schreven de andere Hollanders toen nog niet.’ En Chris Engels draagt voor:
Hier zijn geen ogen meer,
dan de duisternis in Egypte.
Hij reikt me De Stoep over, om het gedicht te noteren. We raken in gesprek over een ander gedicht van Braamse.
De hemel: een ziedende damp,
de zon: een brandende lens,
een schip dat dreinend stampt
door zijn hele bemanning verwenst.
dronkemansliedjes zingen.
Chris Engels: Het zou toch rechtvaardig zijn, als er ooit een bloemlezing uit De Stoep gemaakt werd, anders verzuipen deze dingen, komen ze nooit terecht.
Er ligt zoveel verborgen in De Stoep. Ik zal je een anecdote vertellen, anecdotes zijn erg mooi. Ik werd opgebeld door iemand die vroeg: ‘Bent u geïnteresseerd in gedichten van Boutens?’ Die was toen dood, dus waren het nagelaten gedichten. Ik naar die man toe. Het bleek een verkoper van kippevoer te zijn. We hebben leuk zitten kletsen. Hij bleek zich van de Nederlandse literatuur afgewend te hebben, die vond hij niet zo interessant als de Engelse. Ja, dat je ooit bij een kippevoerverkoper drie gedichten van Boutens zou vinden, had ik nooit kunnen denken. Die verzen staan niet in de Verzamelde Werken van Boutens, maar wel in... De Stoep!
Er volgt een lange stilte na mijn vraag of hij een verklaring heeft voor het feit
| |
| |
dat juist nu De Stoep weer in de belangstelling staat. Dan: ‘Ik kan het niet weten. Ik kan wel wat verzinnen, maar dan zou ik iets zeggen, waar ik later niet achter sta. Nee, ik weet het niet.’
Er is veel kritiek op Chris Engels. Kort gezegd komt ze hierop neer, dat hij zoveel verschillende dingen doet, dat bijna niets echt goed is. Ook al wordt die kritiek niet vaak openlijk tegen hem geuit, Chris Engels is er heel goed van op de hoogte. Maar hij reageert er nooit op, ondanks zijn strijdersnatuur.
Chris Engels: Ja, ik heb een strijdersnatuur, Maar ook voor eigen zaken? Als ze een museum aantasten, waar ik bestuurslid van ben, dan kom ik in het geweer, dan kan ik heel fel worden. Maar als ik iets schrijf of schilder, dan geef ik geen reactie op kritiek, Ik ben geen deugdzaam mens, ik ben een ondeugdzaam mens, maar reageren doe ik niet. Tenzij u een aanval doet op een persoon die ik bewonder. Iets anders is natuurlijk dat ik op een gegeven moment hoop dat iemand mij verdedigt.
Ze hebben natuurlijk gelijk als ze zeggen dat ik zoveel doe en niks echt helemaal goed. Je zou je op één zaak kunnen werpen, als je daar de moed toe had. Je zou je eenzaam kunnen vastbijten in het schilderen alleen, dat is moedig. De kans dat je dan je levensonderhoud eruit haalt, is enorm klein, Kijk maar eens naar de schildersvrouwen in Europa. De vrouw van Modigliani is het prototype. Die schuift het raampje open als de begrafenisstoet van haar man langs gaat en komt als een vlinder naar beneden. Ze kan ook meebegraven worden. Schildersweduwen kunnen zich niet indenken dat hun man dood is. Ze zien hem nog leven in zijn schilderijen, ze willen er niets van loslaten. Dat is een kunstenaar die zich vasthoudt aan één ding. Wie daarvan afwijkt, is eigenlijk een beetje een bang mens. Het troost me dat Sandberg eens tegen me zei: ‘Een kunstenaar moet er eigenlijk iets naast hebben.’ Ik had altijd gedacht dat ik eigenlijk een bang mens was.
Maar op die kritiek moet ik op de tweede plaats zeggen, dat de heren eigenlijk niet weten waar ze over praten. Over de indianen is er geen enkele die ook maar het begin weet. Chris Engels staat op, begint te schreeuwen, komt vlak voor me staan, maakt kleine driftige schermgebaren; als ik dit niet al eerder meegemaakt had, zou ik me bedreigd voelen.
‘Ik verzamel al 25 jaar alles over rondzwervende namen. Die wil ik achter laten als afscheid. En dan denk ik: “Jongelui, jullie kunnen wel kritiek hebben, maar ik vind het niet erg”. Ik heb een Nederlandse vertaling gevonden in Die nieuwe weerelt der landtschappen ende Eylanden, een boek uit 1563. Het is een vertaling van een brief van Von Hüten, die deel uitmaakte van de eerste expeditie in het binnenland van Venezuela met Von Speyer. Daar staan alle namen in die ze tegenkomen. Dat zijn de pre-historische namen, opgetekend door Europeanen. Het is het doorbreken van de geluidsmuur. Die gegevens hoop ik achter te laten, mijn verklaring van indiaanse namen hier. Dan hebben de echte deskundigen materiaal, en zij moeten maar verder kijken wat er goed van is en wat niet.’
Ook de geschiedenis zelf boeit Chris Engels. Hij spreekt graag over de geschiedvervalsing. ‘Het is als twee figuren die getrouwd waren. Eerst zitten ze samen op een bankje en zoenen en vrijen en je weet waar het op af gaat. En dan loopt het na een tijd kapot. Als zij dan naar die vent kijkt, denkt ze: “Hoe heb ik van hem kunnen houden?” En als hij naar haar kijkt, dan denkt hij: “Bij elk wijf had ik desnoods een kind kunnen krijgen, maar waarom juist bij dat kreng?”
| |
| |
Dat heb je tussen de volkeren ook. Als ze elkaar gaan bevechten, wordt de historie herschreven. Nu is het erop gaan lijken, dat Nederland hier pas een rol is gaan spelen, als ze Curacao en Suriname bezetten. Dat is je reinste kletskoek. Niet in de zeventiende eeuw, maar in de zestiende eeuw hebben de Nederlanders hier een grotere rol gespeeld. Hooft heeft gelijk in zijn Nederlandsche Historiën. Die zei dat de tachtigjarige oorlog veel langer geduurd heeft dan tachtig jaar, omdat ze hierachter begonnen is. Bij de zoutpannen van Araya. Toen de Hollanders daar afgegooid werden, begon de strijd. Daar kwamen jaarlijks meer dan honderd schepen. Meneer, dat is een vloot! En in het Handboek van de Nederlandse Scheepvaart staat er geen regel over. De oude Nederlanden dicteerden wat er in de Amerika's moest gebeuren. Karel V, dat vergeten ze vaak, was Heer der Nederlanden. Adrianus van Utrecht voerde de inquisitie in in de Amerika's. Nederlanders waren tijdenlang dominant in de Raad van Indië. De universiteit van Leuven speelt hier een enorme rol. Waar gaat Herman Cortez naar toe als hij Mexico veroverd heeft? Naar Madrid? Naar Valladolid?’ Chris Engels schreeuwt triomfantelijk het antwoord: ‘Naar Brussel!! Dat is de hoofdstad der Nederlanden! Dat zijn kleine symptomen, maar een arts let op de symptomen. En dat noemen ze nu allemaal Spaans...
Willem van Oranje was ook nauw betrokken bij de Amerika's. Hij stond naast Karel V, Hij heeft de brieven van Von Hüten gelezen, diens boek is namelijk aan Willem van Oranje opgedragen. En wie is die Von Hüten? Die is grootgebracht in het Huis van Hendrik van Nassau. Ja, er is al heel vroeg een verbinding tussen de Oranjes en de West.’
We komen terecht bij de petit histoire die Chris Engels in zijn Brieven aan een koerantier van Curacao geeft. Daarin schrijft hij J. van de Walle: ‘Je zult moeten toegeven, dat ik een geheel eigen wereld geschapen heb.’ Chris Engels daarover: ‘Dat is de rijkdom van Curacao. Het geeft het individu de kans zijn eigen wereld op te bouwen. Kijk eens in een Nederlandse plaats als Oegstgecst. Daar staan in alle huizen de boekenkasten op dezelfde plaats; waarschijnlijk met overal dezelfde boeken erin. De tv staat ook overal op dezelfde plaats, met mensen in dezelfde houding ervoor. Als je na het eerste huis geblinddoekt werd, zou je kunnen tekenen hoe het twintigste eruit zag. Het is in Nederland enorm moeilijk je eigen wereld tot uitdrukking te brengen. Hier wonen de mensen in een eigen huis, duur of minder duur. Ze hebben de mogelijkheid zichzelf en hun familie te zijn. Vandaar dat ik geen bewonderaar ben van de volkswoningen die hier en masse opgetrokken worden. Je zet de mensen in een rij en berooft hen van hun eigen persoonlijkheid. Wat blijft er over van de eigen uitdrukking van de mens van hier?
In de geneeskunde verdwijnt de mens ook. De zieke verdwijnt, het wordt een abstracte patiënt. Daar komt nu verzet tegen: de mens van vlees en botten kan niet alleen in chemische reacties beschreven worden. Men verzet zich tegen de massale behandeling. Het lijkt zo economisch, maar je betaalt het in de hoogste eigenschap van de mens: kwaliteit, zichzelf zijn in geestelijke zin.’ |
|