| |
| |
| |
Cola Debrot
Niet blank, niet zwart, maar koffiekleurig
Cola Debrot schreef zijn novelle Mijn zuster de negerin al 45 jaar geleden, generaties Antillianen hebben het werk op school moeten lezen, in Nederland is het bejubeld en heel wat critici hebben erover geschreven. Het lijkt dan ook zinloos om er ter gelegenheid van een nieuwe herdruk een uitvoerige bespreking aan te wijden. De hoofdzaken van het werk zullen immers allang bekend zijn, hooguit valt er in de marge van de details nog wat te knoeien.
De werkelijkheid is anders. Alleen over de vraag wat Debrot voorhad met zijn novelle, is het een en ander geschreven. Bijna niets is er geschreven over de vraag, hoe hij zijn bedoeling gestalte gaf en helemaal niets over de vraag, in welke literaire traditie Mijn zuster de negerin geplaatst moet worden.
De ene Nederlandse literatuurbeschouwer na de andere stelt dat Debrot met Frits Ruprecht de positie van de blanke Antilliaan zou uitbeelden, geslingerd als deze zou zijn tussen Europa en Curacao. Het laatste komt men deze visie weer tegen bij Kees Smit in zijn compilatieve stuk over Debrot in Autonoom. De mening dat Frits Ruprecht zich afvraagt of hij nu wel een yu di Korsou is, berust echter op leesblindheid. Leven op de grens van Europa en Curacao bepaalt voor een groot deel de problematiek van de macamba op Curacao, niet van de blanke Antilliaan, ook niet van Frits Ruprecht.
Als Frits Ruprecht geslingerd zou worden tussen Nederland en Curacao, dan zou hij op zijn minst iets positiefs over Europa te zeggen moeten hebben. Maar nergens in Mijn zuster de negerin wordt er iets goeds over Europa gezegd. Op Curacao denkt Frits terug aan Europa: ‘Ik haatte in Europa de bleke gezichten met hun visachtige kilheid, hun gebrek aan broederlijke en zusterlijke sympathie.’ Tegen Karel, zijn jeugdvriend, zegt hij over Europa: ‘Ik geloof dat je dat werelddeel overschat, ernstig overschat.’ Hij verlangt geen moment terug naar Europa. Daarentegen verlangde hij in Europa wel terug naar Curacao. Hij zoende er een vrouw van dertig jaar innig, omdat de kleur van haar jurk hem deed terugdenken aan de kleuren van zijn eiland. Hij dacht er ‘talloze malen’ aan zijn ouderlijk huis terug ‘des nachts, wanneer hij de slaap niet kan vatten’. Hij heeft er heimwee naar ‘de geur van de kleurlingen’. Uit alles blijkt dat de blanke Antilliaan in Europa een ‘displaced person’ is. Frits stelt dit met zoveel woorden, als hij vindt dat hij in Europa verdwaald is geraakt.
Tegenover de negatieve uitlatingen over Europa staan de positieve over Curacao. Frits noemt zijn eiland ‘zijn oorsprong’ en stelt dat hij ‘zelf ook van dit eiland’ is. De verteller meldt dan ook expliciet dat Frits is ‘teruggekomen in zijn land’. Frits en de verteller twijfelen er geen ogenblik aan dat Frits een yu di Korsou is. De novelle gaat dan ook helemaal niet over het al of niet yu di Korsou zijn van de blanke Antillianen. De novelle gaat over de veranderende positie van de blanke yu di Korsou.
Frits Ruprecht bevindt zich op de grens van verschillende werelden op Curacao. Hij staat tussen blank en zwart Curacao in. De historische ontwikkelingen in de rasrelaties hebben bij hem een punt bereikt dat de oude
| |
| |
verhoudingen gaan verdwijnen. Frits leeft op de grens van blank en zwart en daardoor leeft hij als exponent van de blanke groep ook op een grens: de grens van de oude en de nieuwe tijd. Vóór hem leefden de blanke yu di Korsou apart van de zwarte bevolking. Na hem zal er een nieuw geslacht Curacaoënaars zijn. Zelf bevindt hij zich in de situatie dat hij niet meer met de oude situatie weet te laven, terwijl de komende situatie nog geen gestalte heeft gekregen. Deze tragiek brengt de waas van weemoed met zich mee die over de novelle ligt.
Frits staat tussen blank en zwart in. Dat blijkt uit het verhaalgebeuren. Hij komt terug op Curacao omdat hij met een negerin wil samenleven. Hij is op zoek naar ‘zwartheid en aanhankelijkheid’. Nu is het samenleven met een negerin op zichzelf niets bijzonders. De andere blanke yu di Korsou doen dat ook. Karel stelt dan ook: ‘Niemand zal je verhinderen om in dit land een negerin te hebben.’ Toch voelt Karel dat er bij Frits wel iets bijzonders aan de hand is. Hij voegt er namelijk aan toe: ‘Maar dat je het zo uitschreeuwt, bewijst dat het dieper zit.’
Het zit inderdaad dieper bij Frits. Cola Debrot schuift onder het concrete verhaal een symbolische laag, waarin Frits de exponent is van de blanke yu di Korsou die zich afvraagt, of echt contact met de zwarte Curacaoënaar nog wel mogelijk is.
Frits leeft op de grens van de oude en de nieuwe tijd. De notaris is bijvoorbeeld meer dan alleen maar een figuur die nodig is bij de aankomst van Frits. Door de herinnering aan het whisten stelt Cola Debrot de notaris voor als iemand van dezelfde generatie als Frits z'n vader. Tot tweemaal toe vestigt de notaris de aandacht op zijn dochter Tonia. Daarmee doet hij zich kennen als vertegenwoordiger van een generatie die vond, dat blanke Curacaoënaars onderling dienden te trouwen.
Karel behoort weliswaar tot de generatie van Frits, maar in zijn denkwereld behoort hij tot de oude generatie. Hij maakt zich niet druk om negerinnen; hij gebruikt ze, evenals de vader van Frits dat gedaan had.
Binnen de groep van de blanke Curacaoënaars is Frits Ruprecht een aparte figuur, die zoekt naar een andersoortige relatie met de zwarte Curacaoënaar. Hij wil de raciale scheidsmuren slechten. Men zou zich kunnen afvragen of die muren er wel zijn. Behoren ze in de tijd van Mijn zuster de negerin nog niet tot het verleden?
Een opvallende passage in het werk geeft antwoord op deze vraag. De passage is zo opvallend, omdat Cola Debrot daar opeens de vertelsituatie van Mijn zuster de negerin doorbreekt. Normaal volgt de lezer Frits Ruprecht op de voet, maar als Frits Karel verlaat, rijdt Frits even het verhaal uit, want de lezer blijft bij Karel, die met de agent Toontsji praat.
Uit wat in het verhaal voorafging, weten we dat Frits contact zoekt met de negerbevolking. We weten ook wat de andere blanke yu di Korsou daarvan dachten. We weten echter niet hoe de houding van de negerbevolking tegenover de blanken is. In het gedeelte waarin Cola Debrot de vertelsituatie doorbreekt, komen we dat wel te weten. Het is de enige passage waarin we de gedachten van een zwarte Curacaoënaar krijgen. Over Toontsji heet het: ‘Het deed hem goed de ene blanke te horen afgeven op de andere; te zijnen behoef sloeg de gerechtigheid een wig tussen die mensen die hem als mindersoortig beschouwden.’
Eén thema van Mijn zuster de negerin is de relatie tussen de zwarte
| |
| |
Curacaoënaar en de blanke Curacaoënaar. Wie zich afvraagt hoe het komt dat de verhouding tussen beide groepen problematisch is, stuit op het tweede thema van Mijn zuster de negerin. In de relatie van Frits tot de andere blanke yu di Korsou speelde de historie een rol. Dat doet ze ook in de relatie tussen blank en zwart. Het verleden is geweldig belangrijk in Mijn zuster de negerin. Het totale werk beslaat 1777 regels. Slechts 277 hebben uitsluitend betrekking op het heden, in de andere regels gaat het over het verleden, of worden het verleden en het heden op elkaar betrokken. Dat is niet zonder zin, zoals blijkt als de passages die op het verleden betrekking hebben, in chronologische volgorde gezet worden.
De passage die het verst in het verleden teruggrijpt, blijkt de sleutel tot de problematische verhoudingen tussen blank en zwart te bevatten. Het is de passage waarin Frits bij Miraflores aankomt. Hij neemt het landschap dan in zich op. ‘Krijtachtig wit, als een gil in de doorzichtig-groene avond, strekten zich de witgekalkte muren uit, overdadig opgetrokken in een tijd dat slaven uitentreuren muren optrokken, zodra er geen ander werk aan de hand was, zodra er geen kalk of houtskool te branden viel, niet om kokosnoten in de hoge stengels geklauterd werd, het vee niet om aandacht vroeg, de irrigatiewerken niet werden verzorgd.’
De muren waar Frits naar kijkt zijn de slavenmuren. De tijd van de slavernij heeft een langdurig stempel gezet op de rasrelaties. Ze mag dan zelf ten tijde van Mijn zuster de negerin afgeschaft zijn, de rasrelaties zijn in wezen niet veranderd. De negerinnen in de buurt van het stadhuis duiden Frits nog met ‘de jonge heer’ aan. In de jeugd van Frits was Miraflores nog verdeeld in twee delen: één voor de blanken, waar de kleurlingen niet mochten komen, en één waar Frits' vader de kleurlingen te woord stond.
Door de rol van de historie is de relatie tussen blank en zwart er een van meester en knecht. Frits blijkt daar in Mijn zuster de negerin geen genoegen mee te nemen, hij zoekt wezenlijk contact met de andere groep. Maar ook niet elke zwarte Curacaoënaar blijkt zich bij die historische verhoudingen te willen neerleggen. Als een jongen onderwijzer wilde worden, ‘dan was duidelijk wat hem dreef, wat hij beoogde. Hij wilde hogerop, geen knecht meer zijn.’
Dat het thema van de historie niet ondergeschikt is aan het thema van de rasrelaties, maar een zelfstandig thema is, blijkt in de afloop van het verhaal. Frits vindt aan het slot geen negerin als minnares, maar als zuster. De historie is daar de oorzaak van. Ze neemt er de vorm aan van het algemeen menselijke noodlot.
In de afloop blijkt een derde thema het duidelijkst. De historie mag dan noodlottig toeslaan, omdat Frits zijn minnares niet krijgt, aan de andere kant heeft hij een zuster gevonden. Volgens de elementen die het thema van de rasrelaties vormen, betekent dit dat het Frits gelukt is de brug naar de zwarte Curacaoënaars te slaan. In de context van andere elementen uit het verhaal betekent het voor Frits nog iets anders.
Familie is voor Frits iets essentieels: De verteller zegt dat voor Frits zowat alles verloren ging, nu zijn vader en moeder dood zijn. Frits voelt een ‘grote, bijna misselijke leegheid’ als hij beseft dat de schommelstoel op Miraflores leeg zal blijven. De banden van het bloed zijn volgens Cola Debrot belangrijke pijlers van het bestaan. Daarom zorgen blanke vaders ondanks de historisch bepaalde omstandigheden toch goed voor hun gekleurde buitenechtelijke
| |
| |
kinderen. De verteller zegt: ‘wat de mens het meest verraadt, blijft nog steeds zijn eigen hart met de enkele onweerstaanbare opwellingen.’
De zinrijkheid die het leven elders mist, waar in het slot van Mijn zuster de negerin sprake van is, is de zinrijkheid die familie aan het bestaan geeft.
Bij de beantwoording van de vraag welke bedoeling Cola Debrot met Mijn zuster de negerin had, blijkt tevens hoezeer de drie thema's (de relatie tussen de blanke en de zwarte Curacaoënaar, de rol van de historie, en de betekenis van familie) met elkaar verstrengeld zijn.
Debrot heeft met Mijn zuster de negerin een novelle willen schrijven over de veranderingsprocessen die zich op Curacao voordoen. Naast het feit dat de historie ervoor gezorgd heeft dat het samengaan tussen blank en zwart Curacao kwestueus is, heeft ze er ook voor gezorgd dat beide groepen de meest essentiële band met elkaar hebben die er tussen mensen kan bestaan: ze zijn familie van elkaar.
De gedachte dat blank en zwart in het Caribisch bekken familie van elkaar zijn, heeft Debrot sinds Mijn zuster de negerin herhaaldelijk uitgesproken. Het laatst nog in Cultureel Mozaïek van de Nederlandse Antillen waarin hij stelt dat niemand op Curacao meer zwart of wit is. Op zijn minst is iedereen van binnen ‘café-au-lait’.
Maar Mijn zuster de negerin heeft niet alleen een typisch regionale boodschap. In de diepste betekenislaag maakt Cola Debrot aan de hand van concreet Curacaose omstandigheden een algemeen menselijke mening duidelijk. Hij wees daar zelf op in een gesprek met Frank Martinus Arion, waar deze in Ruku verslag van doet. Debrot wijst daarin op de tijd waarin hij Mijn zuster de negerin schreef. Bij hem zat ook de bedoeling voor zich te verzetten tegen de rassenfilosofie van de Duitse fascisten.
Deze concrete aanleiding heeft geen sporen nagelaten in de novelle. De grote actuele kracht van Mijn zuster de negerin schuilt in de vertaalbaarheid van de concrete Curacaose situatie naar elke andere situatie waar sprake is van het gescheiden leven van verschillende bevolkingsgroepen onder één dak, zoals Tip Marugg een dergelijke situatie in Weekendpelgrimage noemt.
De literaire kracht van het werk schuilt in de manier waarop Cola Debrot de drie thema's vervlecht. Hij gebruikt de tijd als bindend element. Door Frits in de monoloques intérieur voortdurend terug te laten denken aan vroeger, doch die herinneringen nergens de zelfstandigheid van een flash-back te geven, worden heden en verleden zo sterk op elkaar betrokken dat ze een eenheid vormen. Deze technische truc sluit volledig aan bij de inhoud, die immers stelt dat het verleden geen afgedane zaak is, maar tot in het heden doorwerkt.
Helemaal niets is er tot nog toe geschreven over de vraag in welke literaire traditie Mijn zuster de negerin past. Qua problematiek is het een op en top Caribisch werk. De hele thematiek van de blanke die zijn houding bepaalt tegenover de andere raciale groepen, komt men overal tegen in de Caribische literatuur. De overeenkomsten tussen Mijn zuster de negerin en de Caribische literatuur reiken echter verder dan de problematiek. Precies in dezelfde tijd dat Mijn zuster de negerin voor het eerst verscheen, stonden er in The Beacon, een tijdschrift op Trinidad, verschillende verhalen waarin de rasrelaties gekoppeld worden aan incestueuze verhoudingen op dezelfde manier als Debrot dat in Mijn zuster de negerin doet. Deze opvallende overeenkomst is geen kwestie van plagiaat. De schrijvers van The Beacon zullen het tijdschrift Forum waarin
| |
| |
Mijn zuster de negerin in 1933 verscheen, niet gelezen hebben. Uit correspondentie met Debrot bleek mij dat hij tot 1976 nog niet gehoord had van het bestaan van The Beacon. Een dergelijke frappante overeenkomst valt alleen te verklaren uit het feit dat de historisch gegroeide omstandigheden op verschillende Caribische eilanden identiek zijn.
Naast de overeenkomst qua vervlechting van thema's is er nog een frappante overeenkomst, die weer te verklaren is vanuit identieke omstandigheden. In de (neo-)koloniale wereld van het Caribisch gebied is Shakespeare het symbool van de westerse beschaving. In de literatuur levert dat een vaker voorkomende situatie op. Er zijn verhaalfiguren die pretenderen Shakespeare te lezen, maar in feite lezen ze een detective.
Dat is ook het geval bij Karel. Hij zegt Othello te lezen. Hij wil indruk maken op Frits, en dat doe je in het Caribisch gebied door te pronken met een auteur van buiten. Vanuit Caribisch perspectief gezien is de ontmoeting tussen Karel en Frits begrijpelijker dan uit Europees perspectief. Kees Smit geeft in Autonoom een wonderlijke verklaring. Karel zou Frits waarschuwen voor een omgekeerde Desdemona-verhouding. Daarom zegt Karel volgens Kees Smit: ‘Gun hem zijn Desdemona’. Nu is het al merkwaardig dat Karel Frits aan de ene kant voor die verhouding zou waarschuwen en aan de andere kant zou zeggen: ‘Gun hem zijn Desdemona’, veel merkwaardiger is het echter dat Karel dat helemaal niet zegt. Hij zegt: ‘Gun hem zijn Othella.’ Bovendien moet Kees Smit er bij zijn interpretatie van uitgaan dat Karel ‘Othello’ gelezen heeft, terwijl hij daar helemaal niet de figuur voor is. Als men persé in een werk van een Caribisch auteur over de Caribische werkelijkheid zijn ogen wil sluiten voor wat in de Caribische literatuur vaker voorkomt, omdat de Antilliaanse literatuur allereerst een onderdeel van de Nederlandse literatuur zou zijn, dan moet men bij de uitleg van verschillende passages wel eens vreemde bokkesprongen maken!
Er is nog een derde overeenkomst met de Caribische traditie. In de creoolse Engelstalige literatuur wordt vaak het verval van de oude plantersklasse beschreven. Frits is daar in de Antilliaanse literatuur een voorbeeld van, evenals de ik-figuur uit Weekendpelgrimage van Tip Marugg. Frits is de laatste van een geslacht. De plantage floreert niet meer, het huis in de stad is verwaarloosd, hij heeft zijn leven in Europa verboemeld. Het zijn allemaal aspecten die evenzo te vinden zijn in de werken van bij voorbeeld Jean Rhys, Geoffry Dreyton en Ian Mc Donald. In die werken komt ook een figuur voor, die de blanke inwijdt in de orale negerliteratuur en die zo een belangrijke schakel is in het acculturatieproces. Die rol speelt Pedritoe, de negerkoetsier, in Mijn zuster de negerin.
Aan de andere kant is er ook invloed van buiten het Caribisch gebied aan te wijzen in Mijn zuster de negerin. Dat is echter geen typisch Nederlandse invloed, maar invloed die uitgegaan is van een van de laatste grote internationale stromingen. Sokel wijst in zijn studie Der literarischer Expressionismus op de invloed die er van het schilderij ‘De gil’ van Munch is uitgegaan op het expressionisme. Hij schrijft dat ‘de gil’ een symbool van de expressionisten werd, waarin ze uitdrukking gaven aan begrippen als schuld, incest en verbondenheid.
Deze gil komt driemaal voor in Mijn zuster de negerin. De eerste keer als Frits de slavenmuren weer ziet (schuld), de tweede keer als Frits de slaapkamer
| |
| |
van zijn ouders ingaat (verbondenheid) en de derde keer als gezegd wordt dat Maria de zuster van Frits is (incest). Ze dienen ertoe om het verhaalgebeuren uit de sfeer van het regionale verhaal te halen en een existentiële ondertoon te geven.
Daarmee onderscheidt Cola Debrot zich van de verhalen zoals The Beacon ze publiceerde. Hij haalt het thema van de rasrelaties uit de sfeer van de streekroman en koppelt het aan existentiële menselijke situaties. Zijn tijdgenoten in The Beacon bleven aan de puur realistische beschrijving vasthouden. Cola Debrot doet dat niet. Hij behandelt het thema van de rasrelaties in een sfeer waarin de scheiding tussen droom en werkelijkheid, tussen heden en verleden vervaagt. Hij zoekt naar archetypische beelden, die hij constelleert door tegenpolen met elkaar in spanning te zetten. Zo is Frits Ruprecht bij zijn aankomst op Curacao zwaarmoedig en overmoedig, neerslachtig en uitgelaten. Deze techniek past de Caribische auteur Wilson Harris tegenwoordig tot in de uiterste consequenties toe.
Mijn zuster de negerin valt duidelijk in een literaire traditie te plaatsen. Cola Debrot is de eerste in het Caribisch gebied die de problematische rasverhoudingen haalt uit de sfeer van de streekroman en er met behulp van onder meer expressionistische verworvenheden een algemeen-menselijke basis aan geeft.
| |
Roman over de roman
De roman Bewolkt bestaan van Cola Debrot is het meest complexe werk dat hij geschreven heeft. Die complexiteit is er de oorzaak van dat het werk twee totaal verschillende reacties bij lezers oproept. Ofwel ze vinden het een langdradig en verward verhaal, ofwel ze vinden het het beste wat Cola Debrot ooit geschreven heeft. Ik behoor tot de laatste groep. Het werk brengt me telkens in een roes. Bewolkt bestaan lezen betekent: me dronken lezen. Het fascinerend schuiven met droom en werkelijkheid, het doorlichten van de realiteit tot het een irrealiteit wordt en daartegenover het helder weergeven van hallucinaties totdat ze een realiteit worden, de poging verschillende oerthema's met elkaar te verknopen, het doorbreken van de klassieke regels van de roman en tenslotte de heldere stijl die de beschrijvingen een voet boven de werkelijkheid plaatst, ik ben er telkens opnieuw weerloos aan overgeleverd.
Dat komt misschien vooral doordat Bewolkt bestaan een roman is, waarin je telkens opnieuw verbanden ontdekt die je eerst ontgaan waren. Elke volgende keer dat je het werk doorleest of doorbladert, geeft het een beetje meer van zijn constructie prijs, zodat het lezen een ontdekkingstocht blijft. De eerste moeilijkheid die Cola Debrot zijn lezers voorschotelt, is de chronologie. Vooral de hallucinaties van Carlota scheppen in het begin verwarring, omdat je ze pas heel laat als hallucinaties herkent. Verder is Cola Debrot spaarzaam met data, zodat het even puzzelen is, voordat je de gegevens op een rijtje hebt. Maar dan blijkt de tijdsstructuur betrekkelijk simpel te zijn, zoals uit onderstaand overzicht blijkt.
H 1 tot 14 |
in 1928 |
H 14 en 15 |
....hallucinatie van Carlota.... |
H 16 en 17 |
in 1934 |
H 18 |
....dagboek van Hugo Steensma.... |
| |
| |
H 19 tot 29 |
in 1937 |
H 29 tot 32 |
....hallucinatie van Carlota.... |
Vanaf H 32 |
van 1938 tot 1947 |
Ondanks de eerste indrukken van de lezer blijkt Bewolkt bestaan een strakke chronologie te hebben. Cola Debrot is er kennelijk op uit die chronologie te verdoezelen en de lezer in verwarring te brengen. Die verwarring verhoogt hij nog door regelmatig van ruimte te wisselen en verschillende figuren in verschillende hoofdstukken centraal te stellen. Deze verteltechnische aanpak past uitstekend bij de inhoud van het werk. De figuren zijn immers allemaal in vertwijfeling. Zij trachten te leven met een innerlijke chaos. Voor sommigen is dat een te grote opgave: zij plegen zelfmoord of doen er pogingen toe. Deze vertwijfeling, dit bewolkt bestaan, staat centraal in het werk. Dat wordt nog eens onderstreept door de centrale positie die de hallucinaties en het dagboek in de opbouw van het werk innemen.
Hugo Steensma begon zijn dagboek naar aanleiding van zijn zelfmoordpoging; hij wil in dat dagboek met zichzelf in het reine komen. De hallucinaties van Carlota vinden plaats, nadat zij gehoord heeft van twee zelfmoorden. De eerste hallucinatie na de zelfmoord van Oscar en de tweede na die van Van Manderes vriendin.
Daarmee worden Carlota en Hugo Steensma tot belangrijke figuren uit het werk. Beiden contrasteren. Carlota wordt uit haar lijden verlost door de heks Leelee, terwijl Hugo Steensma zijn doel bereikt: hij krijgt Wanda.
Beide figuren lijken me symbolisch voor een ander facet van de roman. Bewolkt bestaan is ook een roman over het schrijven van een roman. Ferdinand Bournouille is immers bezig materiaal te verzamelen voor een roman die Ēcole de Paris moet heten. Hij maakt er notities voor, schrijft er flarden van.
Men zou zijn toekomstig werk kunnen noemen: ‘de roman van de vertwijfeling’, waarin Carlota geen andere rol zou spelen dan die van een vrouw die komt op de roep uit de diepste vertwijfeling. De situatie van de vertwijfeling zou op zichzelf de hoofdrol vormen, waarbij ironie zou moeten overgaan in zwaarmoedigheid en deze op haar beurt in sarcasme, dat tenslotte in zelfvernietiging zijn einde zou moeten vinden. (p. 73)
Maar halverwege wijzigt Ferdinand zijn plannen. Heette het eerst nog dat Carlota niet de centrale figuur zou zijn, later overweegt Ferdinand:
Hij had begrepen dat hij zijn roman Ēcole de Paris, waarvan hij de titel inmiddels in Bewolkt bestaan had veranderd, niet zou kunnen voortzetten zolang hij niet tot de kern van de tragedie van Oscar en Carlota was doorgedrongen. (p. 203)
En verder denkend over de nieuwe opzet:
Het ging niet alleen om Oscar en Carlota, maar om de gehele westerse hemisfeer of beide hemisferen, waarvan hij er echter slechts één kende. Op welke wijze, zo vroeg hij zich af, zou er weer een eenheid ontstaan tussen de onverzoenlijke tegenstellingen die zich aan de mens opdrongen, tegenstellingen in de buiten-, maar ook in de innerlijke wereld? (p. 207)
| |
| |
De verandering in opzet is een enorme verschuiving. In plaats van een pessimistisch boek, dat met zelfvernietiging zou eindigen, wil Ferdinand nu een boek schrijven met een optimistischer boodschap. Carlota lijkt me daarmee toch het symbool te zijn van de pessimistische lijn. Haar leven eindigt in geen leven: de totale vereenzaming, waarin de grens tussen realiteit en irrealiteit vervaagt, leidt tot een dadenloosheid waarin zelfs niet meer de daad van zelfmoord gesteld kan worden. Hugo Steensma daarentegen lijkt me symbool voor de nieuwe opzet, waarin naar de eenheid tussen de tegenstellingen gezocht wordt. Op welke wijze doet hij dat? Zijn dagboekfragment wordt met deze woorden ingeleid:
Er was reeds een week verlopen toen Steensma plotseling in een van de zwarte cahiers, die hij zich tijdens een van zijn wandelingen had aangeschaft, zijn dagboek begon. Hij gloeide van blijdschap, in de overtuiging dat dit de wijze zou zijn waarop hij aan zijn zielekwelling een eind zou kunnen maken. (p. 214/215)
De conclusie lijkt duidelijk: Hugo Steensma schrijft naar de eenheid toe. Daarmee doet hij precies hetzelfde als degene wiens evenbeeld hij meent te zijn: Ferdinand Bournouille. Want in het dagboek van Hugo Steensma staan de fragmenten uit het dagboek van Ferdinand Bournouille centraal:
Het dagboek begon met een schrille uitroep: ‘Dit dagboek begin ik om mijzelf aan het licht te brengen. Wie ben ik? Het antwoord is even makkelijk als ondraaglijk. Ik ben een van de vele Parsifals die de wereld van heden kent, op zoek naar de nieuwe synthese die zij waarschijnlijk niet zullen vinden.’ Op een andere datum stond geschreven: ‘De synthese wordt niet gevonden, maar slechts beleefd.’ (p. 224)
Ook hier zien we hetzelfde verschijnsel als bij de chronologie: wat zich eerst als verward en divers voordoet, blijkt later eenvoudiger te zijn dan het leek. Ferdinand Bournouille blijkt in feite geen nieuw probleem aan te snijden als hij besluit de oorspronkelijke opzet van zijn roman te wijzigen, hij besluit terug te gaan naar zijn oorspronkelijke probleemstelling: de nieuwe synthese.
Bewolkt bestaan is die nieuwe synthese. Daarin wordt de synthese beleefd. De roman, hoe ogenschijnlijk verbrokkeld ook, vertoont een eenheid in de tegenstellingen. Die eenheid wordt door het schrijven bereikt, zowel door Ferdinand als door Hugo Steensma. De roman over de roman houdt daardoor de boodschap in dat de kunst de verlossing kan brengen.
Het contrast tussen Carlota enerzijds en Ferdinand/Hugo Steensma anderzijds toont nog een belangrijke voorwaarde voor de nieuwe synthese. Ze is realiteitsgebonden. Hugo/Ferdinand blijken beiden de realiteit vorm te geven om orde in hun chaos te scheppen. Carlota daarentegen fantaseert. Dat leidt tot het verlies van het contact met de werkelijkheid. Daardoor kan de verteller de roman besluiten met:
Niet langer zouden de ongelukkigen bonzen op het paneel, dat niet toegeeft, van de eeuwig dichte deur.
| |
| |
De eeuwig dichte deur betekent zowel het leven als de dood. Carlota heeft getracht het leven te bereiken, maar het is haar niet gelukt. Nu ze vergiftigd is, zal ze dat niet langer doen. Maar tegelijkertijd betekent de zin ook dat Carlota niet tevergeefs naar de dood zal verlangen. De slotzin van Bewolkt bestaan toont dat de eenheid tussen de onverzoenlijke tegenstellingen (en welke tegenstelling lijkt groter en onverzoenlijker dan die tussen dood en leven) langs de weg van de ordening van de werkelijkheid in de kunst inderdaad bereikt kan worden.
Voor Ferdinand de Bournouille is de problematiek van de eenheid tussen de tegenstellingen verbonden met de problematiek van de verschillende culturen. Het ging hem immers om
de gehele westerse hemisfeer of beide hemisferen.
Daarmee is Cola Debrot als organiserend auteur zich terdege bewust van zijn Caribische achtergrond. De problematiek van Debrot spruit voort uit de problematiek van de Caribische mengcultuur. Hoe bereikt ze een eenheid, deze cultuur die bestaat uit een mengeling van culturen zoals elders niet voorkomt? Het antwoord van Debrot is: door haar te beschrijven. Dat deed hij in zijn eerste werk, Mijn zuster de negerin, dat deed hij in zijn laatste prozawerk Bewolkt bestaan. De poging in Bewolkt bestaan is alomvattender, omdat hij daarin poogt de Caribische en de Europese cultuur te beschrijven. De aandrift tot dat schrijven blijkt echter dezelfde te zijn als in Mijn zuster de negerin: zijn Caribische afkomst. |
|