Brieven van Julius Röntgen
(1934)–Julius Röntgen– Auteursrecht onbekend
[pagina 1]
| |
I Röntgen's Jeugd en ‘Lehmannsgarten’
| |
[pagina 2]
| |
te maken, zooals hij in onze herinnering blijft voortleven. Immers zijn wieg stond in Lehmannsgarten, en vermoedende dat weinigen onder mijne lezers weten wat de naam ‘Lehmannsgarten’ behelsde voor de Röntgens, wil ik er hier in 't kort iets over vertellen, om de beteekenis ervan te verduidelijken. In 't begin van 1800 werd in een der toenmalige buitenwijken van Leipzig een woning-complex gebouwd, bestaande uit een rij zware patriarchale huizen van sober napoleontischen stijl, sterk contrasteerend met de dichtbegroeide daarbij behoorende tuinen, aan de overzijde van den weg, die voor talrijke vogels een ideaal verblijf vormden. Deze kleine wijk op zichzelf ademde een sfeer van landelijk vredig buitenzijn en droeg den naam van Lehmannsgarten. Volgens een oud adresboek van 1847 zouden in deze huizen o.a. Thomascantor E.F. Richter, de violist Ferd. David en ook de componist Mendelssohn Bartholdy een tijd lang hebben gewoond. Omstreeks dien tijd betrok ook de Musikdirektor Moritz Klengel een dier woningen, nadat zijne vrouw Suzette Marie Roger, van fransch-emigrantenafkomst, hem in 1845 door den dood ontrukt was. Moritz Klengel was een musicus van het oude type, speelde uitmuntend klavier zoowel als viool en bekleedde o.a. de betrekking van concertmeester aan het Gewandhausorkest. Nadat hij als zoodanig zijn vijftigjarig jubileum had gevierd en de plaats als aanvoerder der eerste violen aan Ferd. David afstond, bleek hij allesbehalve het orkestspelen te kunnen missen, want op eigen verzoek nam hij, uit zuivere liefde voor het orkest, tot op hoogen leeftijd een plaats in bij de tweede violen! Vele bekende musici uit dien tijd, zooals Hauptmann, Richter, Mendelssohn, Niels, W. Gade, Lachner, Schumann, Max Bruch verkeerden bij hem als vrienden; ook Joseph Joachim, de vermaarde violist, was zijn trouwe bewonderaar en woonde een gedeelte zijner studiejaren bij hem in. Toen in 1848 de achttienjarige Engelbert Röntgen uit Deventer voor zijn vioolstudiën bij Ferd. David kwam, den toenmaligen vioolleeraar aan het Leipziger conservatorium, leerde hij spoedig het gezin Klengel kennen en ook de begaafde dochter des huizes Pauline, eene uitnemende pianiste, waarmede hij in 1854 in het | |
[pagina 3]
| |
huwelijk trad. Het ouderlijk huis der Klengels werd nu ook het zijne, en Engelbert Röntgen, in 1853 opvolger van Ferd. David, bleef daarin wonen tot zijn dood in 1897. Zijn vrouw schonk hem drie kinderen, waarvan Julius de oudste was. In dit gezin werd muziek niet minder beoefend dan bij den schoonvader Moritz Klengel; daarvan getuigen menige voordrachtteekens van de hand van N.W. Gade, Mendelssohn en Joachim in de kamermuziekwerken van Haydn en Mozart, die in de allereerste uitgaven van Breitkopf u. Härtel in de Klengel'sche bibliotheek aanwezig waren. Later behoorde de geheele Brahms-kring en alles wat niet Wagneriaan was, tot de intieme vrienden. Kon het anders, dan dat de jeugdige Julius in deze muzikale atmosfeer opgroeide als musicus, na als 't ware de muziek met de moedermelk te hebben ingezogen? Waar is nu Lehmannsgarten gebleven met zijne schoone herinneringen van huiselijk geluk?.... Verdwenen, opgeofferd aan het verkeer! In 1899 breidde Leipzig zich sterk uit en bleek dit groote blok huizen met zijne heerlijke tuinen, die in het voorjaar schitterden van bloeiende vruchtboomen en schalden van vogelgezang, een hinderpaal voor de steeds aangroeiende stad en 't werd met den grond gelijkgemaakt; de laatste bewoners werden gedwongen hunne oude zoo geliefde woning in deze rustige tuinwijk te ontruimen, en de sedert lang zoo vredig naast elkaar gelegen behuizingen moesten plaats maken voor breede saaie straten; de groote boomen en bloeiende heesters werden meedoogenloos uitgeroeid en een zeer stijlloos gebouwd ‘Künstlerhaus’ staat nu ongeveer op de plaats van Lehmannsgarten, dat voor de Röntgens het symbool bleef van alles wat fijne smaak, kunstgenot en gelukkige familie-samenhoorigheid beduidde. Maar in 't jaar 1855, toen Julius Röntgen het eerste levenslicht aanschouwde, woonde men daar nog onbekommerd en gelukkig, zonder besef van deze treurige toekomstige metamorphose. De kleine Julius toonde al heel vroeg een bizondere begaafdheid voor muziek. Zijn vader gaf hierover zijne verwondering te kennen in talrijke brieven aan zijn grooten vriend, Prof. A.D. Loman, hoogleeraar in de godgeleerdheid aan de Universiteit te Amsterdam. Hij beschreef hoe 't kind op tweejarigen leeftijd reeds precies kon | |
[pagina 4]
| |
zeggen van welken componist de melodieën waren, die het door zijn vader op de viool hoorde spelen, en hoe het, nauwlijks drie jaren oud, al keurig met twee vingers een toonladder op het klavier speelde, die het dan zeer smaakvol met een triller eindigde. Maar een ‘Wunderkind’ van den kleinen Julius te maken, dat was de ouders geheel tegen den zin en zeer verstandig begint de vader een zijner brieven met: | |
11 Sept. 1859Onze Julius begint tegenwoordig regt goed achteruit te gaan, tenminste is het mij gelukt door veel toereden en negatieve aansporing hem een gedeelte zijner ‘musikalischen Leistungen’ weer te doen vergeten,.... En zoo leef ik niet meer in de gedurige vrees, dat zijn jonge harsens te zeer aangestrengd worden’..... (De aanhaling uit dezen brief is onveranderd weergegeven en de lezer ergere zich niet over de germanismen; men bedenke, dat de vader, Engelbert Röntgen, hoewel in Deventer geboren, 't grootste deel van zijn leven in Duitschland doorbracht en met niemand meer Hollandsch sprak). Vier jaar later schreef de vader hoe 't kind op muzikaal gebied enorm was vooruitgegaan en alles met ‘instinctmässige’ uitdrukking op het klavier speelde, en hoe de ouders er voor zorgden hem alleen goede muziek te laten hooren. Onderwijs in 't vioolspelen leerde het nu ook bij den vader en nog eens verzekerde deze zijnen vriend, dat men toch vooral niet moest denken, dat er een ‘Treibhausoflanze’ van het kind gemaakt werd. In 1864 begon zich het compositietalent voor 't eerst te ontwikkelen, toen, in een gedwongen vacantietijd na de roodvonk, die de drie kinderen had aangetast, Julius op zijns vaders raad, bijwijze van tijdverdrijf, een muziekstukje bedacht en het opschreef. Spoedig volgden langere stukjes en natuurlijk werden de eerste kinderlijke gewrochten aan den belangstellenden vriend in Amsterdam gestuurd. Maar de ouderlijke zorg voor te vroege ontwikkeling bleef steeds waken, en de raad van Moritz Hauptmann, den toenmaligen Cantor aan de Thomasschule te Leipzig werd opgevolgd, om den jongen nog geen lessen in ‘Generalbas’ en Harmonie te geven, maar hem | |
[pagina III]
| |
THOMASCANTOR MORITZ HAUPTMANN 1792-1868
THOMASCANTOR BERNHARD FR. RICHTER 1850-1932
Gen. Musikdir. FRANZ LACHNER Dr Phil.
NIELS W. GADE Muziekdir. te Kopenhagen
| |
[pagina IV]
| |
JULIUS KLENGEL Sr - Dr Phil. 1818-1879
FERDINAND DAVID 1810-1876
‘Lehmannsgarten’
| |
[pagina 5]
| |
te laten ‘schwatzen’ zooveel hij wilde, muziek was zijn moedertaal en hij leerde die spreken eer hij de ‘grammatik’ kende. Een jaar later zond de vader eene sonate van den toen nog niet tienjarigen jongen aan Loman en schreef daarover in zijn grappig verduitscht-Hollandsch: | |
20 April 1865Het blijft voor mij een raadsel, hoe zoo een kind van nog geen tien jaar die combinaties teweeg brengen kan, en welke eene innigkeit en empfindung in dat andante Zoo eene klaar uitgedrukte stemming! Wat ik U hier stuur van Julius is een getrouw afschrift van zijn manuscript en menige kleinigheid heb ik onveranderd gelaten om U een duidelijke voorstelling van zijne wijze van werken te geven; er ontbreekt natuurlijk zeer veel aan voordrachtteekens, daar hij gewoonlijk liever iets nieuws maakt als zich, wanneer het eenmaal klaar is, nog lang daarmee bezig te houden, daar hij zelf te weinig gewicht er op legt; zoo is het ook niet mogelijk hem te bewegen iets van de zaken zelve te speelen; zoolang hij het componeert speelt hij het en vaak de moeilijkste passages het best. doch dan is het afgedaan, en hij speelt ze niet meer....
In 1866 werd dan toch tot lessen bij Hauptmann overgegaan en spoedig schreef Julius twee- en driestemmige fuga's met 't grootste gemak. De jongen ontwikkelde zich in alle opzichten harmonisch, wetenschappelijke en muzikale studiën wisselden elkaar af. - In 't jaar 1869 reisde hij voor 't eerst met zijne ouders mede naar Düsseldorf ter bijwoning van 't Rheinische Musikfest. Aardig is te lezen hoe het jeugdige talent daar tot uiting kwam, in een stukje, geschreven daaromtrent in de Times door een Schotsch musicus, Prof. Sir Herbert OakeleyGa naar voetnoot1, die dat muziekfeest ook bijwoonde en ooggetuige was van de bewondering, die overal gewekt werd door het muzikale genie van den veertienjarigen Julius: One of the most interesting features in connection with this festival was an invitation from Joachim to hear the performances and the compositions of a youth of fourteen of extraordinary pro- | |
[pagina 6]
| |
mise - Julius Röntgen, son of Röntgen of Leipzig who led the first violins. This talented boy played on the pianoforte three preludes and fugues for organ by himself, each of which exhibits a rare knowledge of counterpoint and an intimate acquaintance with the best models of ancient and modern art. He also performed some variations on an original theme of remarkable excellence, and as the composition of a mere child almost magical. But the most astonishing effort of the precocious though at the same time entirely childlike and unsophisticated young genius is a Duo for violin and viola in three movements, which was performed by Joachim and Röntgen senior, the interesting, young composer whose head did not reach to the top of the desks, standing by these two great artists, and turning over for them, in entire oblivion of the audience present, and evidently wrapped up heart and soul in his new work. The boy's face, and his inspired look as if he had caught a ray of the ‘afflatus divinus’ and indeed the whole scene (which would be an apt subject for a painter) is not likely to be forgotten by those present, especially if Julius Röntgen should one day become, as Joachim thinks not unlikely, one of the great masters’. Gelukkig bleef de jeugdige kunstenaar geheel onbevangen en eenvoudig. Zijn vader schreef bij die gelegenheid o.a.: ‘Er nimmt gar keine Notiz davon. Ihm gilt nur die Sache, die Wirkung ist ihm noch ganz gleichgültig....’ Op het volgende Rheinische Musikfest, drie jaren later, verblufte Julius opnieuw de toehoorders met zijne veelbelovende praestaties en in 't daarop volgend jaar, 1873 reisde hij naar Hamburg waar hij op een philhamonisch concert zijn eerste klavierconcert ten gehoore bracht. Het succes was onbeschrijfelijk, men las in de bladen, dat sedert Jenny Lind's optreden het enthousiasme niet zoo groot was geweest. Van dit oogenblik af was zijn naam gevestigd en toen volgden eenige maanden concerteeren met den zanger Julius Stockhausen, waarover Röntgen, nu een jongeling van 18 jaar, zelve in de volgende brieven aan zijne ouders bericht. Maar eerst wil ik nog een beschrijving door hem zelf geven van een bezoek met zijne moeder aan Liszt te Weimar, die hem daartoe had uitgenoodigd. Dit bezoek vond plaats in Maart 1870, eenigen | |
[pagina 7]
| |
tijd na het Düsseldorfer muziekfeest, waarover Sir Herbert Oakeley zoo enthousiast schreef:
‘WirGa naar voetnoot1 gingen zu PrellersGa naar voetnoot2 um mit dem Professor dann zu Liszt zu gehen; auf dem Weg dahin sahen wir uns Weimar ein bissel an, es ist das ledernste Nest was Du Dir denken kannst, Schiller- u. Göthestandbild sieht aus wie ein paar reisende Handwerksburschen. Nach einem halben Stündchen kamen wir an die herrliche Belvédère-Allee, wo Liszt (und auch Preller) wohnt. Bei Prellers tranken wir Caffee und warteten bis Liszt geruhte uns zu ihm holen zu lassen. “Er” liesz aber gar nichts von sich hören.... Am nächsten Morgen meldete mir Preller dasz er nicht mit mir zum “Ungeheuern” gehen konnte und so machten wir aus dasz ich's auf meine eigne Faust versuchen sollte. Also ich “genire mir” gar nicht, gehe zu Liszten 'rauf, der einen Kammerdiener aus Bonn sich mitgebracht hat, der kein Wort Deutsch versteht. Endlich machte ich ihm mein Anliegen verständlich und er führte mich zu seinem Herrn hinein. Liszt war noch mit einem andern zusammen, gegen denen er auf eine Weise kalt und grob war, dasz mir so zu sagen das Herz in die Hose fiel. Ich sagte also Liszt ob und wann es ihm paszte, dasz ich ihm ein Bischen vorspielte und er sagte mir, ich sollte mich gleich hinsetzen. Ich dachte bei mir: “man zu”, springe noch einmal runter und sage der Mama, die untenwartete, sie sollte mit mir hinaufkommen. Dann setzte ich mich an den Bechstein und fing mein a-moll Preludium an; kaum habe ich drei Takte gespielt, unterbricht mich Liszt und macht mir eine lange Vorlesung darüber wie kühn und originell das wäre, u.s.w. Ich fange also noch einmal an, kann aber nicht wieder recht hineinkommen, deszwegen spielte ich lieber meine c-moll fuge und preludium. Die hat ihm nun so gut gefallen, dasz er uns gleich um ½ 12 wieder und zwar zu einer Matinée bei sich eingeladen hat, die jeden Sonntag bei ihm ist.... Jedenfalls will Liszt noch recht viel von mir hören, ich soll ihm in Leipzig besuchen. Du kannst Dir gar nicht denken wie liebenswürdig Liszt gegen uns und besonders gegen mich war. Ich glaube ich habe mit | |
[pagina 8]
| |
meiner c-moll fuge noch Niemandem so viel Spasz gemacht als ihm. Bei jedem Takt, den ich spielte, hatte er irgend eine schmeichelhafte Bemerkung, die dann immer so ungeheuer musikalisch und richtig ist, dasz man von ihm wirklich ungeheueren Respect bekommt. ....Als wir dann später um ½ 12 bei Liszt hinkamen, war schon alles gedrängt voll in der feinsten Toilette, man hörte nichts als französisch, englisch, italiänisch, spanisch, und polnisch, das es einem himmelangst werden konnte. Ich sagte nur zur Mama: “je suis tout chemin”Ga naar voetnoot1. Und mitten unter all diesem Gewühl von Gräfinnen und Fürsten, Liszt wie ein König in seinem einfachen langen Rock! Es war wirklich sehr interessant. Nun fing die Musik an! Natürlich nur Liszt! Zuerst spielten Gebrüder Fern von ihm Festklänge, die wirklich gar nicht so übel waren für 2 Claviere. Liszt dirigierte mit den Fingern dazu. Dann sang Scario Lieder von ihm. Darauf sang eine gräszliche Sängerin ein noch gräszlicheres Unding von Liszt (er begleitete selber) dann spielte Brassin das es-dur concert von Liszt, dann spie!te eine polnische Gräfin den Mephistowalzer von Liszt, aber das musz man sagen, Clavier können die Menschen spielen, das ist wirklich unglaublich. Die Götterverehrung von Liszt ist einem aber wirklich speiwidrig. Nach jedem Stück wurde ihm die Hand geküszt, Bravo wie toll geschriehen und nun so weiter.... Nachdem die Musik vorbei war, verabschiedeten wir uns bei Liszt, der mich der ganzen Gesellschaft als: “Pianist und Componist” vorstellte, und mich küszte dasz es wirklich lächerlich war. Unter all den Lisztianern fanden wir zu unserer groszen Freude wenigstens einen vernünftigen Musiker, nämlich Herrn DietrichGa naar voetnoot2 aus Oldenburg, mit dem wir nachher sehr gemütlich zu Mittag aszen. Man darf hier notabene kein Wort über Liszt sagen, weil der “Ungeheuere” überall seine Spionen hat. Er hat mir auch noch für Morgen ein Billet in eine Kirchenaufführung gegeben, wo nur Sachen von ihm gemacht werden.’ |