Kapitein Blommaert of De Boschgeuzen te Audenaerde 1566-1572
(1841)–Joseph Ronsse– Auteursrechtvrij
[pagina 170]
| |
XII.Wat ons de aerde niet kan geven,
Wat uit angsten martling redt,
Hoop en toevlucht, troost en leven
Vinden we in het Heilgebed!
E.J. Landrien.
De verkleefdheid der regeering aen Koning Philips; de tyding, dat de stad Mechelen door de Spanjaerden overrompeld en uitgeplunderd was, en dat verscheidene vaendels krygsknechten zich naer Audenaerde begaven, bragten de Boschgeuzen in de grootste bekommernis. De wraek die zy meermalen over de priesters | |
[pagina 171]
| |
en regeeringsleden hadden willen uitoefenen, woelde nu meer dan ooyt in hunnen boezem; en daer Blommaert, by zyne afwezigheid, hunne driften niet beteugelen kon, scheen het oogenblik geschikt om tot de zwartste gruwelen over te gaen. De op te leggen straf was nog niet vastgesteld, toen reeds eenige der hoofden, welke hevig aendrongen, om de gevangenen aen de galg op te hangen, een groot getal hunner makkers ter merkt zonden, ten einde den opstand voor te komen, welken deze veroordeeling kon te wege brengen. Van den Ryne die zich innerlyk verheugde, by de hoop dat hy zyne woede den teugel zou kunnen vieren, ondersteunde hevig deze uitvoering, en drong er op aen, dat men niet alleen de gevangenen, maer ook alwie de bevelen der Boschgeuzen had tegengekant, van het leven zou berooven. Dit laetste voorstel werd van de hand gewezen, door de gegronde opwerpingen van GhuysGa naar voetnoot(a), die kapitein was aengesteld: doch | |
[pagina 172]
| |
schoon hy beweerde dat men bevelen van wege Prins Lodewyk van Nassau ontvangen moest, alvorens tot eenige maetregelen over te gaen, werd er vastgesteld, dat de dringende noodzakelykheid, waerin men zich bevond, niet toeliet Blommaerts terugkomst af te wachten. Ghuys, die de verantwoordelykheid dezer euveldaden op zich niet nemen wilde, had nauwelyks gezeid, dat elk vaderlander met verachting deze moorden vernemen, en hunne daders verstooten zou; of Van den Ryne en Van Gaesbeke vielen in bitsige woorden uit, en ontvouwden op nieuw al de onheilen die den burgeren ondert 't bestuer der gevangenen over het hoofd waren gekomen. Elk bragt het zyne by; en allen wilden te gelyk hunne voorstellen doordryven. Op Van den Rynes aenhoudend verzoek, werd er onwederroepelyk besloten, dat de leden van het Magistraet, de priesters en verscheidene andere gevangenen, ter uitzondering van den kapellaen des heeren van Pamele, handen en voeten samengeknoopt in de Schelde verdronken zouden wordenGa naar voetnoot(a)!... | |
[pagina 173]
| |
Hoe schrikkelyk ook 't vernemen dezer beslissing voor de inwooners van Audenaerde was; en hoe graeg zy hunne ziel- en stadsbestuerders uit de handen dezer ontmenschte schelmen zouden verlost hebben, vonden zy echter allen tegenstand onmogelyk, en moesten zich vergenoegen met in stilte die rampen te betreuren. De straten waren eenzaem en verlaten: talryke misnoegden stonden het wapen in de vuist, doorschoten de rampzaligen, welke het nog wagen durfden troost in de armen hunner boezemvrienden te zoeken, en scheurden door hunne helsche kreten de harten der moedelooze burgers. Toen de avond geheel gedaeld was, werden de priesters uit het kasteel van Pamele naer het koninklyke slot geleid, alwaer de krygsraed der Boschgeuzen zich verzameld hieldGa naar voetnoot(a). Nauwelyks zaten onze getrouwe zielbestier- | |
[pagina 174]
| |
ders in den kerker, of het gerucht van zware voetstappen deed zich hooren, en een man, verzeld door twee anderen, op wier gelaet men, by het licht der fakkelen, de wraeklust kon zien uitglinsteren, bood zich aen om den rampzaligen hun doodvonnis bekend te maken. Nooyt had akeliger omstandigheid onze herders bekommerd: want by de gedachte dat zy den dartelen moordenaers tot offer gingen strekken, ontzonk hun al de moed die hen vroeger had bezield, en een tranenvloed ontsprong de oogen dezer onschuldige mannen. Na zich aen dit eerste gevoel van droefheid te hebben overgegeven, begonnen zy elkander de troostwoorden der Godsdienst toe te sturen; en allen, het voorbeeld van den heer Van Coye volgende, wierpen zich ten gronde, en smeekten den Heiland om genade en moed. De bede had weldra hunne rampen verzacht, en hun de rust doen genieten, welke een zuiver geweten in het akelige oogenblik des doods altoos met zich brengt. Een enkel onder hen deelde in deze ruste niet: maer de gryzaert, die hun-allen ten troostengel verstrekte, naderde weldra den treurigen herder, en, hem in zyne sidderende armen knellendeGa naar voetnoot(a): | |
[pagina 175]
| |
- Welaen, myn lieve deelgenoot, zuchtte hy; verban, bidde ik u, de vrees welke u bevangt, want de kroon der martelaren verwacht ons in een beter leven: gelukkig zyn ze die als wy, voor hunne trouw aen de ware Godsdienst, sterven mogen: stel uwe hoop op hem, die voor ons allen is gekruisigd, en gy zult troost en genade genieten.’ By deze woorden borst de mismoedige herder in onverstaenbare klagten uit: en alwie het heimelyke leven des heeren Van den Upstale niet gekend had, zou welligt gewaend hebben, dat hy voor zyne verzoening met den Albehoeder, ten hoogste bevreesd was. Zoo stond het echter met den man Gods niet; want, aengepord door de woorden zyns deelgenoots, wierp hy zich andermael ten | |
[pagina 176]
| |
gronde; zyn aengezicht raekte de kille aerde des kerkers: hy verduerde de grootste ziele-smart. Hier na regtte hy zich op, sloeg de oogen hemelwaerts, en alles liet in hem de hoop op een beter leven uitstralen. Ter nauwer nood was de stryd geëindigd, waeraen de priester ten prooy was geweest, of de lach der gelukzaligen zweefde op zyn gelaet. Na het genoegen dat hy gevoelde, aen allen medegedeeld te hebben: - Myne heeren, sprak hy met eene kloeke stem, ik heb troost en versterking gevonden, en verheuge my met u, voor het geloof myner vaderen te mogen sterven!...’ Deze woorden maekten een' zoo zachten indruk op de gemoederen der zielzorgers, dat zy zich allen over hun' gemeenschappelyken heilstand verblydden; en den dood als de have van dit martelleven aenzagen! Op eens rukken de afgrysselykste vervloekingen de gevangenen uit hunne hemelsche gedachten; en zy ontwaren eenen man, worstelend tegen een' hoop opstandelingen, welke hem de kleederen van het lyf scheuren. De uitzinnige weêrstand dien hy bood, belette den ontmenschten een' ruimen tyd hun inzicht te volvoeren: doch eindelyk moest de ongelukkige voor het geweld wyken, en werd onder het geroep: dood aen al de uitheem- | |
[pagina 177]
| |
schen! met helsche vreugde in de Schelde geworpen! Deze man was kapitein Royge, welke, zoo wy hiervoren aenhaelden, zich te Browaen als krygsgevangene had overgeleverd. Lieven Rousseel onderging het zelfde lot: echter bleef hy eenigen tyd boven het water vlotten, en, na het hem gelukt was, zyne boeyen los te wringen, klampte hy zich aen een bootjen vast, en bad om genade. Een der wangedrogten sprong toe, en kapte met zyne byl de handen des smeekers af, die in de Schelde zonk. Na men deze gruwelen gepleegd had, kwam de beul de priesters, welke op nieuw in hunne bede verdiept waren, er van aftrekken, om hun, een voor een, ter plaetse der lyfstraf te geleiden. By het zien der onderwerping dezer heeren, gevoelde de man zich als door eene soort van medelyden bewogen, en bleef, verstomd, deze koelmoedige aengezichten bestaren, tot dat een twintigtal keerlen, wier spierige armen met bloed waren bemorst, en in wier oogen razerny en wraek fonkelden, den kerker indrongen, om de bevelen des krygsraeds ten uitvoer te brengen. De naem van Petrus Van den Hende werd uitgeroepen: en de dienaer des Heeren zich tot zyne deelgenooten wendende, om hun het laetste vaerwel te zeggen, werd langs den over- | |
[pagina 178]
| |
gestelden kant des kerkers gesleurd, alwaer men zyne kleedingstukken afscheurde en hem als een hoofdmisdadiger de handen samenknoopte!... Hy bood geen' den minsten tegenstand: als een andere Christus bad hy voor zyne moordenaren, en: ‘Heer! uw wil geschiede!... waren de eenige woorden, welke van zyne lippen vloeyden. Wie zou zich kunnen inbeelden, dat de engelachtige onderwerping eens gryzaerts, dien men niets dan zyne getrouwheid aen Godsdienst en Vorst kon ten laste leggen, de razerny der bloedhonden aenvuerde? Zulks geschiedde echter: want zy, die uit haet voor de roomsche leer, zoo gretig naer het bloed harer aenkondigers waren, voelden hun helsche ziel door spyt bezeten, omdat de deugdzame herder den dood en hunne pyniging tartte. Hevig en heviger werden de mishandelingen: doch alwie met koelen moede, 's mans goddelyke houding aenschouwd zou hebben, had moeten bekennen dat er niets aerdsch in hem meer bestond, en dat zyn geest reeds voor den zetel van den Allerhoogste zweefde! De gryzaert, tot op het hemd ontkleed, werd tot aen het venster van den waschhuize gesleept, en het vreugdegeroep der wreedaerts die de bede van den herder overdekte, dreunde in het oor der gevangenen, tot het oogenblik dat men den deelgenoot hunner rampen in | |
[pagina 179]
| |
de opschuimende baren der Schelde had geplonsdGa naar voetnoot(a). De overige priesters onderstonden met het zelfde geduld de zelfde martelpyn, en allen verwisselden in dit akelig oogenblik het tydelyke met het eeuwige, ter uitzondering van Jakob Van Anvaing, welke, op het water bleef dryvenGa naar voetnoot(b), en door eenige landlieden van den dood bevryd werd [6]. Intusschen waren de stadsbestuerders met hun vonnis bekend, en zaten zuchtend op het oogenblik te wachten, dat hen van al hetgeen | |
[pagina 180]
| |
zy op aerde bezaten, voor eeuwig moest afscheuren, toen vrouw Van Wadripond, welke heimelyk in het nieuw kasteel was geleid, zich voor de voeten haers echtgenoots kwam nederwerpen. Alvorens met de beschryving van dit treurtooneel voort te varen, zullen wy zeggen dat, by het vernemen van 's Burgemeesters doodvonnis, de edele vrouw zoo deerlyk werd getroffen, dat eene huivering al hare lidmaten doorliep: het woord: dood! afgrysselyke dood! ging uit haer mond met de smartelykste zuchten gepaerd, en zy gaf zich aen de vreesselykste droefheid over: echter besloot zy eene laetste pooging te beproeven, om 's Burgemeesters vrystelling te bekomen. Eene strael van hoop flikkerde nog in hare oogen: zy wendde zich tot den bevelhebber Ghuys; smeekte hem medelyden met haren zielangst te hebben, en haer het middel aen te duiden om dien te verzachten. Ghuys, die de wraeklust zyner makkers kende, en tot in het diepste der ziel door de bittere klagten van Wadriponds vrouw, getroffen was, spande al het mogelyke in, om die bede niet vruchteloos te laten; en, na haer een weinig troost te hebben bygezet: - Mevrouw, fluisterde hy, wilde de heer Burgemeester ons de hand leenen, alle hoop op redding ware niet verloren. Ga tot hem: zyne beslissing vereischt den grootsten spoed, | |
[pagina 181]
| |
want de vyand nadert de stad, welke wy zonder de medewerking der burgers en regeeringsleden niet langer bewaren kunnen. Ga, brave vrouw: zeg hem dat de woede der opstandelingen ten top is gestegen; indien uwe smeekingen hem aen zyn eerste besluit niet onttrekken, vrees ik dat hy eerlang met al de anderen, de wraeklust overgeleverd zal zyn.’ Het bevel om Van Wadriponds gade by haren echtgenoot te brengen, was weldra gegeven. Toen men de rampzalige vrouw in de aengeduide kamer leidde, zat de Burgemeester, die zich aen dezen laetsten troost niet meer verwachtte, in de diepste gepeinzen verzonken: het afgematte hoofd hing hem in de handen; zyne armen leunden op eene tafel, en reeds had zyne ega hem tegen hare borst gedrukt, eer hy hare aenwezigheid bemerkte. Groot moest 's mans aendoening by deze liefdebewyzen zyn; want hy kon geen enkel woord vinden, om het wee zyner gade te stelpen. Eindelyk spande hy daertoe zyne krachten in: hy ligtte de ongelukkige, die zich in eene biddende houding voor zyne voeten geworpen had, op, en sprak: - Bedaer, ô bedaer, melieve; laet my als een getrouw koningsdienaer ten grave dalen. - Ten grave dalen!.. Rampzalige!.. huilde de vrouw als eene uitzinnige; ten grave | |
[pagina 182]
| |
dalen!... en my zonder troost aen al de wisselvalligheid des levens overlaten; en ons geliefd kroost uwe vaderlyke zorgen onttrekken... O! bedenk toch, bidde ik u, bedenk de gevolgen, welke uw dood met zich slepen zoude: heb medelyden met myne tranen, met die uwer onschuldige kinderen: zy bidden steeds voor het heil huns vaders: myn moederhart, door te zwaer wee verkropt, kan hun geene verzachting meer toebrengen. De schrikkelyke dood die u over het hoofd zweeft, kan wel een einde aen uwe rampen stellen, doch de onze zal zy vergrooten; ja, altyd zullen wy uwe getrouwheid met bittere tranen beweenen moeten!’ Nu sloeg vrouw Van Wadripond de handen om den hals des Burgemeesters; drukte hare wangen tegen de zyne, en het hoofd op zyne borst latende zinken, bevochtigde zy den ongelukkige met hare tranen, en herhaelde onophoudelyk den naem van Anna, benevens dien hunner overige kinderen. De stadsbestuerder, wiens moed altyd in de netelachtigste omstandigheden, door zyne lotgezellen bewonderd was geweest, voelde zich nu het hart verbryzeld. De onheilen zyner gade, de bittere vervolgingen die men tegen zyn aengebeden kroost zou inspannen, kwamen hem voor den geest: en een traen, een traen van hartgrievend mededoogen rolde op zyne doodsbleeke wangen. | |
[pagina 183]
| |
- Ach! myne rampzalige kinderen! zuchtte hy, wie zal u voortaen tot vader dienen! - Wie? Gy, ô gy, snikte de vrouw: want er is nog een middel om u aen aller liefkozingen terug te geven. - En welk is dit middel? - Dat gy de eischen van de overwinnaers niet geheel verwerpt, was 't smeekend antwoord. Van Wadripond bleef sprakeloos: de afkeer dien hy gevoelde, van zyne vryheid aen meineedigheid verschuldigd te zyn, maekte hem zoo treurig, dat hy het hoofd op de tafel liet zinken. De streelingen zyner vrouw, verdubbelden by de sterke gemoedsaendoening des slagtoffers, die, als zyns-zelven onbewust, zich aen die streelingen overgaf. Wie dit geliefde paer, in elkanders armen gestrengeld, had aenschouwd, zou zich ingebeeld hebben dat zy hoogstgelukkig waren. Maer een uitwendig getier doet zich eensklaps hooren: de deur des vertreks wordt opengestooten, en 't woedend gespuis, dat de priesters ten dood had gebragt, schaert zich vloekend rond de echtgenooten. De vrouw klemt zich vaster tegen den veroordeelde, en: - Genade!... O! genade!... gilt zy. Hare stem verdwynt onder het geschreeuw: de eed aen Oranje wordt nogmaels afgevergd, en de Burgemeester welke al den moed hervat, | |
[pagina 184]
| |
die hem voor een oogenblik verlaten had, roept met eene heldere stem: - Liever dood dan meineedig!! Nu stygt de woede der moordenaren ten top: men zwaeyt de bylen in de hoogte; de scheldwoorden: verrader! lafaert! werden den getrouwen en moedigen stadsbestuerder, onder het toebrengen van verscheidene slagen, toegeduwd. Voor de tweede mael wordt hy van zyne vrouw afgerukt, en men leidt hem ter plaetse, waer de overige raedsleden den dood afwachtten, en zich onderling tot standvastigheid aenmaenden. Dezen werden ook van hunne kleederen beroofd: Joannes De la Deuse, die door het lot aengeduid was, om de eerste onder de regeeringsleden omgebragt te zyn, werd uit den kerker gehaeld en den beul overhandigd, die hem, voor eene somme gouds, aen de woede zyner makkers onttrok. De verbitterde schelmen zochten, doch vergeefs, het gevluchte raedslid op, en besloten de uitvoering der veroordeelingen op zich-zelven te nemen. Zulks geschiedde inderdaed: want nauwelyks was Pieter Van der Beken aen zyne vrienden ontrukt, of hy viel onder het moordstael der booswichten, en slaekte den laetsten zucht. Nu was het de beurt van Erasmus Van Wadripond. De man stapte met gebukten hoofde en de handen kruisgewys over elkander gebonden, uit de gevangenis, toen het geroep: | |
[pagina 185]
| |
Loopt! loopt! de vyand!... door een' ruiter, welke in aller yl het koninklyke slot kwam ingerend, werd aengehevenGa naar voetnoot(a). Als verstomd bleef deze op de gebaren der bloeddorstigen staroogen: zyn rapier uit de scheede trekkende, rukte hy den Burgemeester uit hunne handen, en dreigde den kop te verpletteren aen alwien zich aen verdere buitensporigheden zou overleveren. Heil, heil, onzen kapitein! vloog, by honderde stemmen te gelyk, het koninklyke slot rond: de rust werd hersteld; en na Blommaert den opstandelingen bekend had gemaekt, dat de graef Van Reux zich met zyne krygsknechten te Gaver bevond; dat de heer Van Rassegem te Huisse was aengekomen, en dat de karabiniers te Eename post hadden gevat, om Audenaerde in te sluiten, gaf hy bevel dat men op staenden voet stads muren verlaten, en zich naer Vyve-Sint-Eloy wenden zou. Deze tyding ontstelde de Boschgeuzen dermate, dat ze op de gevangenen niet meer dachten. De kostbaerste voorwerpen werden wegge- | |
[pagina 186]
| |
voerd, en Blommaert hield zich op met de zynen aen te moedigen, om, zoo veel mogelyk, de aftogt in orde te doen. Men wierp de vuermonden, die tot versterking der stad dienden, in de vestingen: de opstandelingen stelden zich onder het bevel van Noé De Caron en Willem De Graeve, om zich in den nacht op de aengeduide plaets te verzamelen, en langs daer den Prins van Oranje te vervoegen. Ternauwer nood waren zy gevlucht, of al de burgers verlieten hunne wooningen, om den teugel aen hunne uitgeborsten vreugde te vieren. Vrouw Van Wadripond werd uit het nieuw kasteel gehaeld met de gevangenen, welke onder het geroep van: leve de Koning! by de grootste liefdebetuigingen rond al de straten der stad gedragen werden. De Spanjaerden deden welhaest hunne statige intrede in Audenaerde: de huizen werden ten teeken van verwelkoming met groente behangen: de uitheemsche vlag wapperde op Sinte Walburgas kerk, en al de gevluchte stadsgenooten mogten weêr de langgederfde omhelzingen, in de armen hunner vrouwen en kinderen, smaken. De heeren Van Mullem, De St. Genois en De la Molderye, welke voor de getrouwheid die zy Oranje beloofd hadden, ter dood werden verwezen, bekwamen door de voorspraek van | |
[pagina 187]
| |
mevrouw Van der Meere, de vergiffenis hunner onstandvastigheid; en de lyken der verdronkene priesters werden voor het hoogaltaer der hoofdkerk begraven. Men plaetste er eenen grafsteen, ter gedachtenisse dezer martelaren [7]. |
|