Kapitein Blommaert of De Boschgeuzen te Audenaerde 1566-1572
(1841)–Joseph Ronsse– Auteursrechtvrij
[pagina 19]
| |
II.Er hoeft geene mannen kracht
om de borst eens vyands te vinden
- en wie het vaderland waerlyk
lief heeft, ook eene vrouw, vindt
altyd moeds genoeg om het te
verdedigen.
H. Conscience.
Een jong meisje, wier zwarte lokken langs het bleek aengezicht neêrvielen, stond, onder de menigte, de lyken der gesneuvelde vaderlanders aen te staren, en zuchtte. - Bittere tranen ontvloeyden hare groote bruine oogen, by het woord: Lafhartigen! | |
[pagina 20]
| |
Dit meisje was Heloisa, de dochter van Pieter Backereel, welke reeds lang aen Blommaert in echt beloofd was, omdat de jongeling van het begin des opstands, de spaensche tyranny zoo moedig tegengekant, en hare vernieling gezworen had. Dagelyks door haren vader de moorderyen van Philips aenhangers vernemende, begon Heloisa de verachting te gevoelen, die elk ware Vlaming den Spanjaerden toedroeg; en de wreedheden waervan zy te Audenaerde meermalen ooggetuige was geweest, ontgloeyden dermate haren boezem, dat zy, in hoop van het vaderland ten nutte te strekken, zich gestadig in den wapenhandel oefende, en de vrouwelyke werken voor den dolk en het rapier verwaerloosde. Na de aenhouding van Backereel, verliet zy stads muren, om zich in het kasteel van Schoorisse op te houden. Daer werd zy met het doodvonnis der voorname Audenaerdsche burgers bekend, en kwam in hare vaderstad terug, ten einde Backereel een laetste vaerwel te zeggen, en zyn' vaderlyken afscheidszegen te ontvangen. Maer hoe diep moest het meisje niet getroffen zyn, toen zy zich in hare streelende meening bedrogen vond? - By hare aenkomst waren de pynigingen reeds geëindigd: de vryheid telde nieuwe martelaren. De rampzalige weeze keerde naer hare verblyfplaets moedeloos weder, en dacht slechts | |
[pagina 21]
| |
aen middelen, om, met Blommaert en de overige vryheidlievende stadsgenooten, den gruwel aen haren vader en deszelfs medemakkers gepleegd, vreeslyk te wreken. Eene langdurige slapeloosheid bedwelmde hare zinnen; en, daer zy het middel niet kende om hare voornemens te verwezenlyken, poogde zy er van af te zien. Na een ruim tydverloop, begon zy wat ruste te genieten, tot dat Blommaerts terugkomst en het vernieuwen zyner vroeger mislukte aenslagen tot het vrymaken zyner stadsgenooten, haer nogmaels ter ooren gekomen warenGa naar voetnoot(a). | |
[pagina 22]
| |
Op zekeren avond, dat zy op hare kniebank, de gruwelen der Spanjaerden zat na te peinzen, begonnen de schrikkelykste denkbeelden haren geest te folteren; zy werd dervoege er door afgemat, dat hare oogen geene tranen meer vonden: zy nam tot de bede toevlucht; uit het psalmboek, las zy met eene gebroken stemme deze heilige woorden, die meermalen haer vertroost hadden: Roepen, bidden, kermen ende clagen
Tot allen dagen
Wou ick tot u myn Heere goet.
Laet myn gebet u Heer behagen,
Myn siel moet lyden dragen
Sy is vervult met tegenspoet.
Myn leven dunckt my sterven doet.
| |
[pagina 23]
| |
Ick ben tot lyden hier geheel gegeven,
Daer in gebleven;
Myn oogen werden sieck en cranck.
Den heelen dach met suchten en beven
Myn handen heb ick op gheheven,
Tot u gheroepen dattet clanck
Wanneer my hier myn lyden dwanck.
Nu sloeg de ongelukkige hare betraende oogen hemelwaerts, en bleef een' ruimen tyd in de treurigste gedachte verzonken. Ylings regtte zy zich op, nam een gesneden kruisbeeld, dat op de schouwplaet harer kamer pronkte, en na het tegen hare borst gedrukt te hebben, plaetstte zy het op hare bidbank, en zette hare smeekingen voort: Waerom, ô Heer, wildy my versmaden
Van u ghenaden
Dat ghi myn stem wilt hooren niet?
Ick ben ellendich en beladen,
Van joncx vervult met quaden.
Ick ben vercleynt met groot verdriet,
Wanneer uw thoorn is my geschiet.
U vrees my bevangen heeft sonder sparen,
Als waterbaren.
Ghy hebt van my gestelt seer veer
Die ghene die myn vrienden waren,
| |
[pagina 24]
| |
Als ghi woudt openbaren
Op my uw thoorn: beminde Heer
Wilt my verlaten nimmermeer.
Amen.
Het meisje bad, en zuchtte: nogtans kon zy de gewenschte zielevreugd in de bede niet vinden! Aerdsch bleven hare gedachten; de kwellingen van haer' ouden vader vervulden geheel haer harte: de geheugenis der folteringen die hy had ondesrstaen, schokte haer geweldig, en benam haer eindelyk alle kracht. 't Was middernacht. De lamp, welke in het vertrek brandde, verdoofde allengskens, en welhaest was alles in de grootste duisternis gedompeld. Een zware regen stortte onophoudelyk op de kruisramen, en de bliksemslingers, die, in bloedige flonkering, van stond tot stond, op de kalkwitte muren spookten, werden bywylen door de afgrysselykste donderslagen gevolgd. Heloisas oogen vielen langzaem toe: haer hoofd leunde op hare samengevouwde handen; eene zachte rust scheen hare ramp te vervangen. Zy sliep; maer helaes! hare insluimering was aen die der rampzaligen gelyk: de naerste droomen kwelden haren geest; koud zweet druipte in overvloed van hare doodbleeke wangen. | |
[pagina 25]
| |
In deze zielsontsteltenis zag de ongelukkige de schimmen harer gesneuvelde stadgenooten voor zich wandelen: onophoudelyk riepen zy om wraek, en onder de bitterste verwytingen van moedeloosheid, dreunde de naem van Backereel! haer in het oor. De bidbank kraekte onder hare bevende kniën: een geest die zich smeekend voor de anderen plaetste, scheen de oogen styf op haer gevestigd te houden: het witte kleed dat hem bedekte, werd in eens afgerukt, en het meisje herkende haren vader!... Maer, ach! hoe verschilde hy niet van dien, welke haer, in gelukkiger tyden, by elken morgen een' teederen kus op het maegdenvoorhoofd toebragt, terwyl hy Godes zegen voor zyn kind afbad! Zy ontwaerde hem, blootgesteld aen al de pynigingen, die de spaensche dwingelandy had uitgedacht: zyn nek door de nyping van het touw opgezwollen; de ledematen uitgerekt; de doodverw op 't aengezicht. Meer en meer naderde deze geest het droomende meisje; en na haer tegen zyne koude borst geklemd te hebben, drukte hy met zyne dorre vingeren de hand zyner dochter, en zuchtte: - Heloisa! het oogenblik is nog niet gekomen, dat gy u aen de rust overleveren moogt! wreek uwen rampzaligen vader, dien de Audenaerdsche dwingelanden ter dood hebben gebragt. De manhaftige Boschgeuzen, onder | |
[pagina 26]
| |
welken uw verloofde als de moedigste mag gerangschikt worden, hebben uwe medehulp noodig met u zullen zy de vernieling der uitheemschen bewerken; met u het heil hunner vaderen weêrvinden! - Ga! uw Jakob wacht u; voor dat myn laetste wil volbragt zy, zult gy hem, zonder de wraek des Hemels over u te halen, tot echtgenoot niet kunnen aennemen. Het meisje ontwaekte; luisterde met aendacht toe, en stond als verstomd op de plaets te staren, vanwaer deze woorden haer schenen gekomen te zyn. Eene grafstilte bleef in het vertrek heerschen: de donder en het weêrlicht waren voorby, en de bleeke maen, welke eene twyfelachtige klaerheid begon te spreiden, bragt haer iets voor het oog, dat zy vermeende de schim haers vaders te zyn. In mannenmoed rigt zy zich op: schiet die toe, heft een' hartverscheurenden gil aen. De schemeringen, die hare oogen beneveld hadden, waren verdwenen: met doodschen schrik werd zy bevangen; al het ysselyke harer gesteltenis zweefde haer in eens voor den geest, en zy viel in de wanhopigste verbystering ten gronde. Na eenige oogenblikken, stroomden overvloedige tranen haer aengezicht af, en bragten haer als eene onverhoopte verkwikking aen. Door de snikken, die zy nog gestadig | |
[pagina 27]
| |
loosde, ontwaekte hare oude dienstmeid, welke toesnelde om Heloisa hare moederlyke hulp aen te bieden. Van medelyden sloeg zy de handen te samen, en zich voor hare meesteresse plaetsende: - Ei! me lieve, zuchtte zy, welke smartvolle gedachten komen toch uwe jeugd bestormen? De tranen hebben reeds de roozenkleur uwer wangen verdoofd; dag en nacht doet ge niets dan klagen. Indien gy wist, hoe pynelyk dit myne oude dagen valt, zoudt gy het gebeurde trachten te vergeten. Uwe moeder zaliger, heeft my uwe kinderjaren toevertrouwd, en my, voor zy insliep, den Almogende tot getuige doen aenroepen, dat ik haer, in hare teedere zorgen voor u, zou vervangen hebben: Helaes! deze zorgen blyven steeds vruchteloos, en gy schynt alle hoop opgegeven te hebben. Alles is u onverschillig, Heloisa; gy die vroeger met zoo veel vreugde de heldendaden van uwen verloofde verkondigde, herhaelt niet eens meer den naem van Jakob. Maer..... De oude meende hare troostende woorden voort te zetten, doch het meisje, op wie Blommaerts naem een' zoo zachten indruk maekte, hief nu eerst de oogen op de spreekster, en eene soort van tevredenheid kwam op haer gelaet te voorschyn. Zy rigtte zich van den grond op, vertelde hoe Backereels schim haren moed had opge- | |
[pagina 28]
| |
wekt; en, na een omstandig verhael van al 't voorgevallene en van Blommaerts poogen om de stad uit de spaensche magt te rukken: - Genoveva, ging zy voort, dat de wil myns vaders volbragt worde! overvloedige tranen hebben myne krachten uitgeput; maer geduld en moed zullen my die terug geven. Jakob, myn geliefde Jakob wacht my; met hem zal ik de gevaerlykste plaets tegen de listen onzer vyanden bewaken: ik zal hem onze regtvaerdige wraek uit het oog niet laten verliezen, en zyn leeuwenmoed zal de flauwhartige Spansjaerts schrik aenjagen; ja, myns vaders dolk, dien de wreedaerden my als eenige erfenis lieten, zal altyd myne borst bekleeden, tot Vlaenderens verdediging. Ga, Genoveva, hael myn' mantel en myn wambuis, en voor dat het licht aenbreke, zullen wy de opstandelingen reeds vervoegd hebben. - Jonkvrouw, zyt gy niet bevreesd dat de Spanjaerts, welke des nachts rond zwerven, u ontdekken, en boeyen zullen? - Ten minste niet, Genoveva: de vrymaking onzer gevangene broeders hangt van myne onderneming af, en niets zal my weêrhouden van hun lot te verzachten. Dus sprak zy; en Genoveva volgde, doch met tragen spoed, de bevelen welke zy op eene zoo stellige wyze ontvangen had. Middelerwyl zette Heloisa zich nogmaels op | |
[pagina 29]
| |
hare kniebank neder; eene ongewoone gemoedsstilte versterkte allengs hare krachten, en zy had weldra uitzicht op het haer sedert lang onbekende geluk! Hare stem klom nu met hare gedachten ten hemel, en Godes zegen werd voor haren geliefde, en deszelfs wapenbroederen vurig afgesmeekt. Zeker zoude zy in haer gebed volhard hebben, ware Genoveva er geene stoornis komen aen brengen: een lange zucht werd op nieuw uitgedoofd, en het: vader! rampzalige vader! dat met eene heldere stem de kamer doorgalmde, verschrikte andermael de terugkeerende dienstmeid, welke echter op zich niet nemen durfde Heloisas wil tegen te werken. De treurigste gedachten ontstelden meer en meer het hart der bevreesde Genoveva: reeds beeldde zy zich in dat hare meesteresse door de Spanjaerden aengerand, aen hunne moedwillige en wulpsche lusten ter prooy was; en zy bleef spraekloos Heloisa aenkyken, die de vrouwenhuik reeds van kant had gelegd, en met genoegen, hare zachte vingeren op den punt van haren dolk liet slibberen. Weldra omving een met goud gestipt wambuis 's meisjes fyne lenden: een hoed, wiens roodkleurige vederen op eene kanten kraeg neêrvielen, drukte hare schoone hairlokken, en de dolk haers vaders zwierde glinsterend op hare borst. Zoo verliet onze heldin de kamer met lang- | |
[pagina 30]
| |
zame schreden, en kwam tot aen de voorpoort, welke slechts nog hare verdwyning belemmerde. Zy luisterde met stille aendacht; uit vrees van ontdekt te worden durfde ze geen' vryen doorgang aen hare ademhaling geven. Met eene trillende hand werden de grendels uit hunne kokers geschoven: de deur draeyde krysschend op hare yzeren harren, en beide vrouwspersoonen verlieten het kasteel, terwyl er de bewooners in de diepste rust gedompeld waren. De klok bromde tweemael onder den yzeren hamer; de oude sloeg haer hand op de borst, zegende zich met het teeken van 't heilig kruis, en sprak met eene zachte stem: - Dat mynheere sinte Pieter ons van alle onheilen op onze reis bevryde! Het Amen van het meisje volgde op de smeekingen der oude niet: zoodanig was Heloisa aen hare ontwerpen overgegeven, dat deze bede niet gehoord werd. De geleidster wilde de bedenkingen harer meesteres niet stooren, en volgde, zoo ras zy kon, hare schreden op. Reeds hadden beide nachtwandelaressen de kapelle Onzer Vrouwe te Kerselare achter zich gelaten, toen Genoveva het meisjen toeriep: - Ter regter hand, jonkvrouw! - En haer hinkende achterna loopende: 't is langs de diepe straet, vervolgde zy, dat wy Blommaert gemakkelykst vervoegen kunnen. | |
[pagina 31]
| |
- Goed, was 't antwoord; en Heloisa sloeg den aengeduiden weg in. Een lange stilte volgde nogmaels op deze weinige woorden: de wind, welke in de eikenboomen blies, en de dikke waterdruppelen die nog van stand tot stand van de bladen lekten, bragten slechts aen de eentoonigheid der nacht eene kleine verandering by. - Genoveva, zyn wy welhaest in het Edelaerboschs? vroeg eindelyk Heloisa, terwyl zy zich tot hare dienstmeid keerde. - Ik denk, dat wy er digtby zyn. - Kent gy wel die vlakte, vanwaer de spitsige toren van Sinte Walburgas kerk zich in de wolken vertoont? - Menigmael heb ik er, in myne jeugd, gelukkige oogenblikken doorgebragt: nu dat de dageraed nog niet aenbreekt, komt het my min gemakkelyk voor, u er naertoe te leiden: maer, heb geduld, myne goede: ik vermeen dat wy er haest aen zullen komen. - Weet dat er ons niet veel tyds overblyft, en dat onze wapenbroeders, welken zich op de aengeduide plaets verzamelen, hunne beramingen slechts des nachts houden kunnen. De dag van wraek is nakend, en eerlang zal het trotsche Magistraet myns vaders dood te betreuren hebben. Dus sprak het meisje: in hare verontwaerdiging ontwierp zy nieuwe voornemens van wraek, en sloeg de hand aen haren dolk... | |
[pagina 32]
| |
- Hoor!... hoor!... helaes, wy zyn verloren, zuchtte Genoveva, welke eensklaps hare meesteres, wier oplettendheid reeds ook door het gerucht van voetstappen was opgewekt, om de lenden vatte. Nauwelyks had zy deze woorden uitgedrukt, of Heloisa duidde haer eenen boom aen, achter welken zy zich verduiken zou. De dienstmeid gevoelde zich allerhevigst verschrikt: Heloisa, die ook een weinig trilde, reikhalsde met omzichtigheid naer de plaets vanwaer dit geruisch kwam, en bemerkte aen de roeren die in het duister glinsterden, en aen het vuer der lonten, welke door den wind werden aengeblazen, dat het wakende krygslieden waren. Dezen zetten langzaem hunne stappen voort, en geen enkel woord kwam tot Heloisa, waerdoor zy zich van hun doelwit verzekeren kon: vrees en hoop vervulden tevens haer gemoed: waren het Boschgeuzen, zy was gered; waren het Spanjaerden, helaes! het lot haers ongelukkigen vaders, of de gevangenis, moest een einde aen haer wraekbesluit stellen. Terwyl zy aen deze geestontsteltenis overgelaten was, naderde de nachtwacht de plaets, waer beide vrouwen zich bevonden: de oude, die in hare bevreesdheid de tael van Vlaenderens beheerschers meende verstaen te hebben, zeeg magteloos ten gronde, en hief een' angstvalligen kreet, welke door al de krygsmannen gehoord werd. | |
[pagina 33]
| |
Dezen bleven stil ter plaets staen: de rapieren trok men uit de scheeden; de mond der zinkroeren werd op de rigting gemikt, van waer het geroep gekomen was, en Heloisa, wie de moed nu geheel ontzonk, ging ook onder den boom vallen, achter welken zy zich verscholen hield, ware haer 't bekende krygswoord: Oranje! niet ylings toegeroepen geweest. - Goede God! wy zyn gered! schreeuwde Genoveva, zich oprigtend, terwyl eene zwakke stem des soldeniers seinwoord met: Bedelzak! begroette. - Dat men ons nadere, sprak trotsig de man, die de anderen tot geleider diende; en onze jonge heldin, gevolgd door hare dienstmeid, ging den Boschgeus, welke ook eenige stappen vooruit kwam, met vertrouwen te gemoet. Een vreugdegeluid wordt uitgegalmd: de namen van Jakob!.. Heloisa!... vliegen elkander ter zelver tyd, uit den mond van beide gelieven tegen. Blommaert liet al de tevredenheid uitschynen, die hy by 's meisjes aenkomst gevoelde. Heloisa prangde haren verlosser in de armen, en by het ontwaren zyns dolks, die het heil des vaderlands bewerken moest, vatte zy met hare poezelige vingeren de gespierde hand des krygsmans, en drukte er, ten teeken van erkentenis, hare bevende lippen luchtjes op. | |
[pagina 34]
| |
Tranen rolden van hare wanden, en kwamen de in elkaêr gevlochtene handen der verloofden bevochtigen... Nu begon de dageraed het Oosten te purperen, en toonde aen de omstanders dees zielroerend schouwspel. Backereels naem weêrgalmde uit ieders mond; allen schaerden zich rond Heloisa, welke hun met den wil haers vaders bekend maekte; allen droegen haer de grootste blyken van genegenheid toe, en staefden by eede, dat zy den hoon hunnen vriend gedaen, bloedig wreken zouden. De bevelhebber vatte zyne geliefde by de hand; en, vergezeld door de oude Genoveva, op wier gelaet de vreugde harer meesteresse van tyd tot tyd een' glimlach deed te voorschyn komen, leidde ze ter plaets waer de hoofden der Geuzen zich verzamelden, en van waer zy eerlang ter overweldiging hunner moederstad voort moesten snellen. De jonge Backereel werd in een verblyf van veiligheid gesteld, en Blommaert begaf zich des anderendaegs naer Bergen, alwaer hy de bevelen van Lodewyk van Nassau ontvangen en de noodige hulptroepen vragen ging, om, in geval van nood, den uitheemschen eenen moedigen tegenstand te kunnen bieden, en den heer De CaronGa naar voetnoot(a), tot wiens vrystelling | |
[pagina 35]
| |
er onophoudelyke poogingen werden gedaen, en met wiens zoon, Blommaert in de grootste vriendschap leefde, uit Audenaerdes gevangenis te verlossen. |
|