Van het Reves vermogen om zich te vernieuwen heeft mij vaak verbaasd. Zijn doorbraak naar de ‘brieven’, de bevrijding van de strenge wetten die hij zichzelf had gesteld kon misschien enigszins worden voorzien door wie hem wel eens op dreef hadden gehoord in de huiskamer. Zelf geloof ik dat Fritsies exuberante spraakwater een zekere invloed heeft gehad op ‘the transition from strict functionalism to a kind of glorified irrelevance’ waarin bijzaken opeens tot hoofdzaken werden verheven, zoals in Salingers Zooey gebeurt, en sterker nog - of zwakker, als je wilt - in Seymour, an Introduction. ‘A similar I-know-what-you're-going-to-say-about-me attitude characterizes Van het Reve's Letters, the same self-defence implicit in the irony, the same halfmocking reference to God, which I suspect is a deliberate playing down of the writer's basic seriousness.’ En mijn spijtige conclusie, zo dicht bij de eeuwige zee, was dat de thema's, dat van de Glass familie bij Salinger, en sex-dood-religie bij Van het Reve, de uitputting nabij waren en dat beide schrijvers een punt hadden bereikt ‘beyond which there is little hope, a point of writing with ever greater virtuosity about writing about whatever cannot really be written about, or, in other words, about nothing at all.’
Die woorden sprak ik toen uit tegen dat groepje mij onbekende studenten. Ze kwamen me na afloop bedanken, want Amerikaanse studenten zijn beleefder dan Nederlandse. Dat Salinger al in geen jaren iets meer van