Amerikanen waren die zich geestdriftig toonden over de verhalen en er een of twee opnamen in The Paris Review.
In 1964 ontmoette ik in het huis van Kay Boyle in San Francisco Max Steele, een van de redacteuren van The Paris Review. Het eerste wat hij me vroeg was of ik Van het Reve kende, en of hij nog schreef. ‘Zijn verhalen kwamen voor ons precies op het goede moment,’ zei hij. ‘Ze waren toen precies wat wij zochten.’ Max Steele was, geloof ik, de schoonzoon van Kay Boyle. Hij was een wat onduidelijk persoon van wie mij werd verteld dat hij ‘een of andere gek’ was die ook een beetje knoeide in onroerend goed.
Gerards homosexualiteit was geen gesprekstof in die begintijd, althans niet in mijn bijzijn. Het openhartige lag nog in de kiem besloten. Gerard sprak over rauwe wortels en vitaminen. Hij was in die dagen aan rauwkost verknocht en wist precies hoe je een gezond leven moest leiden. Geen wortel was rauw genoeg, naar zijn smaak. Hij liet me opsommen wat ik al zo op een dag in mijn mond stak, om me daarna te berispen: ‘Dat is helemaal verkeerd, kerel, helemaal verkeerd.’
Het is nooit eenvoudig geweest om goed bij hem te doen. Zijn Engelse periode lag al weer achter hem, het was niet tot een ‘werelddoorbraak’ gekomen. Hij kreeg een geldprijs voor een toneelstuk in manuscript dat hij zelf ‘niet zo erg goed’ noemde. En hij werkte aan een roman over zijn Londense jaren die halverwege bleef