Toergenjew voornamelijk. Hij las weinig boeken tot hun bittere eind, maar wat hij las kende hij zo'n beetje van buiten, zoals Sandforts vertaling van Célines Voyage au bout de la nuit, en later Lolita, waarmee hij opeens, tamelijk verbluffend, wegliep in een tijd waarin de jongens al meer voor hem betekenden dan een meisje van twaalf. Het was vooral het voortdurend suggereren van het verbodene dat hem aantrok in de virtuoze taal waarom hij Salinger ook waardeerde.
Lang voordat ik Gerard in het kantoor van Van Oorschot Lolita in details hoorde navertellen, had ik eens, op de Galerij nog, vóór het eten zijn verhaal ‘Gossamer’ moeten lezen, waaraan hij net de laatste hand had gelegd. Lezen in de nabijheid van anderen vind ik verschrikkelijk en ik werd daarbij nog gestoord door de omstandigheid dat Gerard zijn verhaal zonder meer als een meesterwerk beschouwde. ‘Heb je het uit?’ vroeg hij, ‘vind je dat niet schrijnend, hoe die jongen...’ ‘Wat een rotjongen hè,’ riep Hannie er doorheen. Ik wees hem op een zin in het verhaal die vrijwel letterlijk voorkwam in Werther Nieland en hij zei: ‘Jij kent mijn werk beter dan ik.’ Hij kon zulke kritiek makkelijk aanvaarden.
Nu weet iedereen zo'n beetje alles van hem, mijn herinneringen zijn kruimels. ‘Gossamer’ verscheen in The Acrobat dat in Engeland viel als een baksteen. Gerard gaf me korzelig een exemplaar van het boek dat hij zelf had gebonden in de kaft van het volledig vergeten Ik