gebrek aan vrouwen bestond. Ze kon er niets over vertellen, zei Gerard, wel alles over prijzen en zo, onbeduidende dingen, ‘maar als je haar vroeg, geef nou eens een gedegen overzicht van de flora en fauna van dat land, dan moest je niet denken dat er wat kwam.’ Gerard stuurde het verhaal dadelijk door naar zijn mederedacteuren, vergezeld van zijn beoordeling: erg goed. Zo deed de kopij toen omslachtig de ronde, want kopieermachines waren er niet.
Ik had Gerard voor het eerst ontmoet op het doctoraalfeest van een psychiater, in 1950 of 1951, de tijd, in ieder geval, toen De avonden nog mijn lijfboek was. Ik kende het uit mijn hoofd en mijn ogen rolden uit hun kassen toen ik iemand zo in het openbaar hoorde spreken, geheel in de trant van het boek. De auteur stelde zich voor in een virtuoze reeks schuttingwoorden en mengde zich daarna in een gesprek. Twee doktoren bespraken vakkundig een hartkwaal en Gerard ging op de leuning van een van hun stoelen zitten. Hij mengde zich in de discussie. ‘Komt van het trappenlopen,’ zei hij, ‘alsmaar de trap op en af, dat wordt te veel, dat is slecht...’ Het gesprek was verziekt en Gerard begaf zich naar de bar.
Zo'n twee weken daarna zag ik ze weer in Kriterion, Gerard en Hannie. Hij herkende me niet. Hannie herinnerde hem een paar keer aan het feest, toen schoot ik hem weer te binnen. Ik leerde ze kennen en bezocht ze af en toe in het huis aan de oude Galerij. Een enkele keer