| |
II
We zaten op een van de lange banken uit de gymzaal die op het grasveld waren neergezet voor de bowlers. De slager Barney zat op de buitenkant, een bil erop, een eraf, dan had hij minder pijn.
‘Zeg Henko, wat is Holland voor een land?’
‘Er is veel water,’ zei ik.
‘Maar kun je er verdienen?’ Hij gaf zelf het antwoord.
‘Natuurlijk niet! Die landen zijn niets meer. Ze zijn uitgeput. Want wat heb je daar gehad? Twee keer oorlog. Er is niets meer te verdienen.
| |
| |
Dat zie je hier wel. Ze komen allemaal hier, Grieken, Italianen, Duitsers, Nederlanders, Russen.’
‘Barney, jouw beurt,’ riep iemand ongeduldig.
‘All right, eh...’
Barney rolde de bal krachtig naar het andere eind van het veld waar hij ver naast zijn doel bleef liggen. Barney slaakte een kreet van teleurstelling.
‘No good, Barney.’
‘I'll say it's no good! Dat zie ik ook. Weet je wat het is, Henko? We praten te veel.’
De man die ik de theekamer uit had zien sloffen droeg een bowl in beide handen, hij slingerde hem door zijn bovenlichaam te bewegen, en liet hem los. Hij rolde langzaam en bleef in het midden van het veld liggen. De man liep terug naar zijn plaats: Harry, een Engelse timmerman, met zijn gezin naar Australië gekomen om een zaak op te zetten en in zijn eerste jaar ziek geworden, toen hij zijn eigen huis was begonnen te bouwen, een verlamming waarmee geen dokter raad wist.
‘Two up,’ juichtte een jongen van een jaar of zestien van de tegenpartij. ‘Hurray.’ Hij maakte twee stappen op doorzakkende benen die met ijzeren beugels waren verstevigd.
‘Hou je bek, Dave,’ zei Frank, van onze partij.
‘Two up,’ schreeuwde Dave; hij wreef zich in de handen. ‘Oh, goodie, goodie!’
‘Hou je bek,’ dreigde Frank.
‘All right, eh, Frank,’ zei Barney, ‘laat hem. Hij is nog jong.’
‘Two up! Two up!’
Sylvia, van de vijandelijke ploeg, dacht dat er wat leuks gebeurde; ze gilde en fladderde met haar armen.
‘Tsjonge, als ik zo was als Harry... het is triest. Zeg eens, zou jij zo kunnen leven, Henko?’ vroeg Barney.
Hij maakte een gebaar in Harry's richting.
‘Wat scheelt hem eigenlijk?’
‘Hij heeft een nog onbekende ziekte, waardoor hij helemaal slap wordt. En de dokters kunnen er niets aan doen. Ze weten namelijk niet wat het is.’
‘Wat weet Harry ervan?’
‘Hij weet nog van niks. Hij weet er nog helemaal niks van.’
Wally reed naar voren, leunde ver buiten zijn wagen, zijn gezicht
| |
| |
verried hoogspanning, hij aarzelde vijf maal voor hij de bowl losliet.
‘Good on yer,’ riep Harry hem toe.
‘Good on yer, eh, Wally,’ zei Barney. ‘Heb je zijn benen gezien,’ fluisterde hij, ‘zo dun als stokjes, en hij kan ze ook niet meer recht krijgen.’
Een Ford kwam het tuinpad oprijden en stopte voor de hoofdingang. Vijf meisjes kwamen stoeiend naar buiten, en dan Enrico. Hij sloeg de deur dicht, danste op zijn ene been tot hij de krukken goed beet had en liep achter de meisjes aan naar de tafeltjes waar geschaakt en gedamd werd.
‘Enrico,’ zei Barney, ‘automonteur. Italiaan. Hij rijdt veel te hard, daarom heeft hij ook een ongeluk gehad. We krijgen hier veel te veel buitenlanders, Henk. Te veel Italianen, te veel Grieken... Duitsers en Nederlanders ja, die zijn goed.’
‘Die weten wat werken is,’ opperde ik.
Enrico was gaan dammen met een verlamde Roemeense kapper. Vijf meisjes stonden in een halve cirkel achter hem. Enrico stak een vinger op naar de kaalhoofdige kapper, alsof hij hem van vals spel beschuldigde.
‘Wij houden hier niet van Italianen,’ fluisterde Barney met een vies gezicht. ‘We houden nog minder van Grieken,’ zei hij nog zachter, met een schuinse blik op Frank de Maltezer. ‘Ze zijn lui.’
Er klonk geschreeuw vanaf de veranda. Peter en Pennie waren met veel omhaal pingpong aan het spelen.
‘Weet je wat het is met die landen?’
‘Nee.’
‘Er wonen te veel mensen. Dat is de grote fout. Zeg Henko, heb je veel pijn?’
‘Vreselijk veel,’ zei ik.
‘Ik kan 's nachts niet stil in mijn bed liggen. Ik slaap nooit. Zeg, Henko, slaap jij... O God, kijk nou toch eens.’
Sylvia was opgestaan, ze wees gierend op zichzelf, pirouetteerde drie maal, haar geplisseerde rok woei hoog op. Ze gooide de bal in het wilde weg ver de verkeerde kant uit, Dave haastte zich er met rinkelende beugels achteraan. Mr Payne liet van zich horen.
‘Als ik speel wil ik ook zien dat er een beetje belangstelling is voor het spel. Anders speel ik veel liever niet,’ stelde hij voor zichzelf vast. Sylvia's ogen schitterden van pret achter haar dikke brilleglazen.
‘Bernie,’ riep iemand.
| |
| |
‘Yeah?’
Bernie kwam naar voren met zijn dromerig en gesloten gezicht. Barney trok een grimas. Bernie bukte zich en begon te slingeren.
‘Hé Bernie,’ riep Harry.
‘Yeah?’
‘Heb je de bowl?’
‘De bowl?’ Bernie ging weer rechtop staan.
‘Heb je de bowl?’
‘Yeah!’
‘Weet je het zeker?’
‘Yeah. Ik heb de bowl.’
Bernie hield hem op als bewijs. Op de bank werd gelachen.
‘Gooi dan, als je hem hebt,’ zei Harry.
‘Yeah.’
‘All right, Bernie. Gooien,’ zei Barney.
‘Hij heeft hem ook nog,’ zei Harry zacht.
Bernie bewoog zijn schonkige lichaam, zijn hand slingerde vier, vijf maal en even voor hij losliet brak zijn concentratie. De bowl bleef vlak voor hem op het gras liggen.
‘Five up!’ schreeuwde Dave.
Hij kwam opgewonden voorbij met zijn klinkende beugels. Barney keek bezorgd naar Daves knieën die bijna de grond raakten, terwijl hij zwemslagen met zijn armen maakte om overeind te blijven.
‘Ik zei toch dat je je bek moest houden,’ zei Frank.
‘All right, Frank. All right now,’ suste Barney.
‘Zijn we soms niet five up? Five up! Five up!’
‘Hou godverdomme je grote bek!’ Frank trilde van drift, hij hief zijn arm alsof hij wilde vechten.
‘All right, Frank,’ zei Barney.
In de verte sloeg Pennie de pingpong bal vanaf de veranda het grasveld op. Peter hing over de balustrade.
‘Tsjonge, tsjonge,’ zei Barney. ‘Zeg Henko, zou jij in Rusland willen wonen?’
‘Nee, niet graag,’ zei ik.
Het was half een. Twee meisjes deelden soep uit voor een lange rij gekken, doven, spastici, epileptici, onherstelbaar verminkten, mannen sprakeloos gemaakt door beroerte of shock, mismaakten, kreupelen
| |
| |
en lammen in hun wagens, elk met een bordje in de hand, als bij de oude gaarkeukens, bij de ingang van de eetzaal.
‘Les Misérables,’ zei een vrolijke man op zijn Engels.
Wally, die altijd haast had, hing scheef uit zijn wagen en loerde op een kans om door te breken.
‘Geduld hebben, chauffeur,’ zei de man van Les Misérables.
‘Wat?’ vroeg Wally.
‘Oh my God,’ steunde Barney, zijn lichaamsgewicht naar het goede been verplaatsend.
Ik kwam aan een tafel met Robert, Rex en Tom Tate die op zijn vijfendertigste een beroerte had gekregen waarna zijn rechter zij, arm en been, verlamd was gebleven en hij niet meer kon praten. Hij keek je steeds aan alsof hij iets wilde zeggen, trok diepe rimpels in zijn voorhoofd, maar het enige waartoe hij in staat was, was bloody, wat hij eindeloos herhaalde. Hij at zijn soep met zijn linkerhand, blies erop, morste en vloekte, maakte een gebaar alsof hij zijn bord van de tafel wilde stoten, maar hij beheerste zich nog net.
‘Aaah. Bloody, bloody, bloody,’ mompelde hij.
‘Wat is er, Tom?’ vroeg Rex.
‘Bloody.’
Barney had vandaag een nieuwe overbuur gekregen die verwezen in zijn soep roerde. Barney wilde praten, maar de man ging nergens op in. Hij vestigde mijn aandacht op deze vreemde man door naar me te knipogen en gezichten te trekken. Pennie, Peter, Geoff en Malcolm zaten dichtbij de deur aan een tafel apart. Pennie zwaaide met zijn brood en blies met bolle wangen over de tafel.
‘Pennie, Pennie, Pennie, Pennie,’ dreunde Peter met zijn basstem.
Pennie wist een halve boterham ineens af te bijten. Toen hij verwoed begon te kauwen viel een groot stuk met beleg en al uit zijn mond op de tafel. Peter legde er meteen zijn holle hand over. Pennie vertrok zijn gezicht, kauwde en grijnsde en deed een onverhoedse aanval op Peters hand, waarbij hij een schop tegen de tafel gaf.
‘Van mij, van mij, Peter. Van mij. Miss Juniper, Miss Juniper!’
‘Wat is er, Pennie?’
‘Peter heeft mijn brood.’
‘Niet waar, Miss Juniper.’
‘O jullie... Waarom eten jullie niet rustig je eigen brood? Er is toch genoeg?’
| |
| |
‘Peter heeft mijn brood.’
‘Hier dan.’
Peter schoof het platgedrukte stuk in Pennies richting. Malcolm en Geoff zuchtten. Barney schudde zijn hoofd. Hoewel hij zich hier al drie maanden van de ene kamer naar de andere voortsleepte, viel hij steeds nog van de ene verbazing in de andere.
‘Ha.’ Tom vertrok zijn lippen alsof hij zich oefende om weer te leren grijnzen zoals hij het vroeger kon.
Hij keek op zijn handen. Zijn lippen bewogen en plotseling piepte hij met een onverwacht hoge sopraanstem: ‘bloody.’ Hij schrok en keek verwonderd. We lachten alle vier. Tom probeerde nog een paar bloodies, ze kwamen weer op de gewone toonhoogte door.
Van Pennies tafel klonk gekletter van staal op aardewerk. Ze sloegen daar met lepels op lege borden, maar Barneys overbuur bleef voor zich staren zonder acht te slaan op het spastische toneel.
‘Het-is-vandaag-te-warm-voor-soep,’ zei hij meer dan lijzig.
Peter hield met zijn linkerhand zijn rechterpols vast. Zijn lichaam en armen schokten terwijl hij zijn rechterhand naar zijn mond stuwde. Het was stil geworden. Peters schoenen schuurden over de vloer. Zijn hand schokte hoger en bleef hangen. Malcolm en Geoff die hun handen vrij normaal konden gebruiken, aten gulzig zonder op te kijken aan hun schrikbarende hoeveelheden brood. Peters boterham was tot dichtbij zijn mond genaderd, toen Pennie hem zijn brood in beide handen gekneld voorhield. Hij stoote klanken uit. Peter liet zijn brood vallen, rekte zijn hals naar dat van Pennie en beet. Barney slaakte een kreet van teleurstelling.
‘Ah. Bloody, bloody, bloody,’ zei Tom.
‘Hij had het bijna! Zag je dat?’ zei Barney. ‘Nog maar zo'n stukje en hij had het gehad - Ach, weet je wat het is? Die jongens moeten ook hun plezier hebben.’
‘Als-het-zo-warm-is-dan-wil-ik-geen-soep.’
Barney schudde zijn hoofd tegen die man. Hij zag er toch vrij gewoon uit, alleen was hij wat dik.
‘Tsjonge tsjonge. Nou nou.’
Even later kreeg Pennie zomaar een onbedaarlijke lachbui. De meisjes gierden direct mee. Ha ha ha, bulderde Barney opgelucht. Ha ha, bloody bloody bloody bloody, lachte Tom. De zaal schaterde, Miss Juniper hield zich niet langer goed en liet haar gezag door haar vingers
| |
| |
glippen. Wally trommelde opgewonden met zijn vingers op de banden van zijn wagen en vertrok zijn gezicht tot een scheve grijns nu het succes Pennie uitgelaten met zijn armen deed zwaaien. Peter boog zijn bovenlijf brullend over de tafel, zijn overhemd veegde over zijn bord. Thee thee thee, schreeuwde Pennie door het dolle heen, hij sloeg met zijn handen op het tafelblad, thee thee, zijn wangen werden rood, hij boerde, ving het buisje met zijn lippen en zoog zijn wangen vol.
‘Pennie Pennie,’ zei Miss Juniper dringend.
Pennies hoofd schudde, zijn wangen waren tot barstens toe opgeblazen, hij stak een vinger vermanend omhoog, keek even de zaal in en blies zijn mond leeg in Geoffs gezicht. Malcolm gilde, terwijl Peters manlijke bas het verontruste sissen van Miss Juniper overstemde. Bloody bloody bloody, juichte Tom. Geoff streek zijn hand langs zijn druipende gezicht. Zijn brood was doorweekt.
‘Zag je dat?’ vroeg Barney enthousiast aan zijn buurman.
‘Het-is-wel-warm. We-krijgen-misschien-nog-wel-een-onweersbuitje. Als-de-radio-zegt-dat-er-onweer-komt-dan-komt-het-'s avonds.’
Na het eten wandelde ik met Barney over het grasveld. Hoewel onze breuken mijlenver uiteen lagen, hadden we ongeveer hetzelfde tempo.
‘Die is helemaal niet goed! Zag je dat, Henko?’ Ik knikte.
‘Zag je dat?’
‘Ja, helemaal gek,’ zei ik.
We liepen langs de tafel waaraan Peter en Pennie pingpongden met al hun vrijwillige en onvrijwillige energie, lachend, schreeuwend, kreunend. Zo leek hun ziekte een spel; het was alsof ze voor geen geld gewoon zouden willen zijn. Pennie liep beter dan Peter, dus moest hij steeds achter de bal aanhollen waarvan de richting niet te voorspellen viel. Met zijn zwaaiende armen, zijn wild schoppende benen en zijn plooibare magere lichaam en schuddend hoofd leek hij een groteske reuzenspin.
Barney keek meewarig uit zijn onschuldige ogen toen Pennie de bal naar Peter gooide. We bleven staan en ik maakte van de gelegenheid gebruik om over mijn knie te strijken.
‘Mijn knie doet pijn,’ zei ik.
‘O ja,’ zei Barney, maar zijn aandacht werd opgeëist door Peter die de bal probeerde te vangen, miste en aanstalten maakte om hem zelf
| |
| |
te halen. Peter kon zijn benen alleen in rust houden als hij stond of zat. Terwijl Pennie zelfs onder ongunstige omstandigheden iets sierlijks behield waren Peters schokken heviger, ze leken hem steeds weer te verrassen. Peter kon zijn knieën niet buigen bij het lopen, hij moest zijn voeten over de grond schuiven en zich vastgrijpen aan alles dat binnen zijn bereik was. De bal was dichtbij de steunpilaar van de veranda blijven liggen. Peter omarmde de pilaar en liet zich naar beneden zakken en greep de bal, terwijl hij zich met de andere arm krampachtig vasthield.
‘Zal ik je eens wat zeggen, Henko?’ zei Barney. ‘Ze houden mij hier niet lang.’
‘Mij ook niet. Wat dacht je?’
Peter gooide de bal op de tafel, hij stuitte en sprong op het grasveld. Pennie vlinderde er achteraan. Peter schreeuwde. Een groep meisjes met ouwelijke gezichten wandelde op het tuinpad. Ze hadden steil haar dat naar alle kanten over hun hoofd viel. Vanuit de gymnastiekzaal klonken het stampvoeten en de kreten van de volleybal spelers.
‘O, jou ook niet?’ vroeg Barney. ‘Mij zeker niet. Want weet je wat het is? Als je hier lang blijft word je zelf niet goed. Het gaat op jezelf over. Zag je die, die, die - Ik weet zijn naam niet eens! Zag je hem, aan mijn tafel?’
‘Ja,’ zei ik. Ik leunde zwaarder op mijn stok dan goed voor mij was. Hoewel het smoorheet was droeg Barney een volledig pak.
‘En als je niet oppast - Ik zal je nog eens wat vertellen. Toen ik hier kwam was er die, die, - Hoe heet hij nou? Goed, maar die had een arm en een been gebroken, op vier plaatsen. Maar verder was er niets met hem. Die zei dat zijn vrouw's avonds tegen hem zei, man, zei ze, je wordt zelf nog helemaal gek, met al die gekken daar. En dat vertelde hij hier aan iedereen!’
Keith, een onhandelbare jongen van zeventien, wat achterlijk, doof, epileptisch, suikerziek, niet in staat om verstaanbaar te praten, met een gebrek aan zijn voet dat hem een hobbelgang gaf en met een kwaadaardig bol gezicht, schoot ons voorbij, achter de meisjes aan. Hij joeg de groep brullend uiteen en achtervolgde er één die van verrukking gilde, toen Keith zijn armen om haar middel knelde en haar stijf tegen zich aandrukte.
‘Tsjonge, ik dacht dat hij haar ging - Begrijp je me, Henk?’
‘Ik weet wat je bedoelt,’ zei ik, hoewel hij het woord had ingeslikt.
| |
| |
Tussen twee hoge spiegels leerden meisjes lopen. Ze naderden strompelend stilletjes tot zichzelf, maakten rechtsomkeert bij elke ontmoeting en trokken zich van de schetterende muziek niets aan, het pittige Marching Along Together, de geliefde grammofoonplaat van Mac, de instructeur, waarop hij vier mannen die de spiegels ver achter zich hadden gelaten gelijkop liet marcheren. Maar één gaf het op. Hij betastte zijn onderbeen met een verongelijkt gezicht. Mac riep: ‘doorzetten, volhouden,’ maar hij kreunde en hinkte naar een bank, honend nagewezen door een halfgaar meisje met zulke dunne benen, dat ze zelfs op haar hoge schaatsschoenen nooit met iemand samen zou lopen.
Ik zat op een bank tussen andere breuken in. We hadden een touw met riemen aan onze schoenen vastgemaakt, het touw liep over een katrol en aan het einde ervan hing een gewicht aan een haak dat we met onze geatrofiëerde spieren moesten heffen. De man naast mij telde bij elke slag en riep ‘hup’ als zijn been helemaal of bijna helemaal was gestrekt.
‘Wat voor een gewicht moet ik eraan hangen?’ schreeuwde ik tegen hem boven de muziek uit.
‘Een, twee, drie, hup! Yeah! Wat zei je?’
‘Hoe zwaar moet zo'n gewicht zijn?’
‘Yeah - hoe zwaar. Hier, dat is een goeie voor jou - Een, twee, drie, hup! Hang die er maar aan. Yeah!’
Ik hing het gewicht aan de haak, maar na een paar heffingen zocht ik een lichter en toen een nog iets lichter gewicht.
‘Stuur houden, kapitein,’ riep Mac naar John Shaw, een gezette jongen, die recht probeerde te lopen tussen de twee bomen van een brug. Zijn hoofd wiegde een beetje, alsof hij in trance was. Hij was zesentwintig, de zoon van een Melbournse advocaat. Een ongeneeslijke evenwichtsstoornis maakte zijn loop schommelend en onvast, zodat hij al tweemaal door bijdehante politieagenten was opgebracht wegens dronkenschap.
‘All right, Mac,’ zei John, met een krakende stem.
Hij liep met uitgespreide handen balancerend naar een houten oefentrap, aarzelde op een been, doodstil, en sloeg tegen de grond. Het halfgare meisje gilde, terwijl ze met haar handen in haar dijen kneep.
‘Mac, Mac,’ riep ze.
Mac liep naar John, die op zijn zij lag met een wang op de vloer, om te zien of hij hulp nodig had. Maar John had zó leren vallen dat
| |
| |
hij zich geen pijn deed en er zelf om kon lachen. Hij kroop op zijn knieën naar het trapje, hees zich aan de leuning overeind, sloeg de stof van zijn kleren en liep de treden op, twee gewoon, de derde haperend.
‘It's all right, Mac,’ riep hij.
De man naast mij telde verder. Hij had geen aandacht aan John besteed, hij keek steeds naar de kleine raampjes boven in de muren van de gymzaal. De plaat was afgelopen, de mannen bespraken hun problemen: de voetbal of de paardenrennen. Mac liep heen en weer, haalde een dik touw uit de kast, legde het ergens neer. Hij vond altijd nog werk als iedereen de moed al had opgegeven.
‘Een, twee, drie, hup!’ zei mijn buurman.
‘Waarom is een gymnastiekzaal altijd donker en somber?’ vroeg ik hem.
Hop, hop, hop, hop.
Twee mannen kwamen de zaal op pogo-sticks binnenspringen. De knallen op de vloer en het metaalachtige clank-clank van de veren braken de rust op een eigenaardige, droge manier. De mannen maakten drie sprongen naast elkaar, daarna sloegen ze elk een andere richting uit, naar de zijmuren.
‘Wat? Oh, yeah! Donker! Een, twee, drie, hup!’
Bij de klimtouwen probeerde een halfbloed van een jaar of zeventien zich vanuit zijn wagen omhoog te werken. Zijn lichaam steeg, maar na twee armslagen gaf hij het op, hij plofte terug in zijn wagen en keek naar zijn roodgeschuurde handpalmen. Hij wilde Mac roepen, maar Mac ondersteunde iemand aan het andere eind van de zaal en had geen tijd voor hem.
‘Hij is lui,’ zei mijn buurman met een knik waarmee hij zichzelf gelijk gaf ‘Een, twee, drie, hup.’ Alle breuken bezagen de jongen met een ernstig gezicht.
‘En hij is veel te dik,’ zei een ander, een absolute waarheid.
‘Te dik. Yeah. Hij is te dik. Te dik. Hij is lui. Een, twee, drie, hup.’
‘Nog eens,’ riep Mac, naar hem opkijkend.
De jongen maakte een gebaar van doe 't zelf. Toen hij zag dat wij naar hem keken pakte hij het touw weer vast. Hij klom een meter en bleef spartelend hangen. Wij lieten onze benen rusten, schortten ons commentaar op.
‘Verder, hoger,’ riep Mac, waarop de jongen naar beneden gleed. De meisjes sliepten hem uit.
| |
| |
‘Yeah, hij is lui,’ zei mijn buurman.
Hop, hop, hop, hop.
Wally reed binnen. Mac tilde hem uit zijn wagen en legde hem op zijn rug op een schuimrubber mat, waar hij met open mond bleef liggen, zijn knieën omhoog, verstard in de hoek van het zitten. Mac pakte de benen vast onder de knieën en duwde erop met zijn borst. De gewrichten veerden een paar graden mee. Wally greep wild om zich heen op de mat, hij trok aan zijn jasje, plukte aan zijn das. Zijn bril was over zijn voorhoofd gevallen, hij trok gezichten alsof zijn gevoelloze benen hem hevige pijn gaven.
‘Ze zijn vandaag een beetje stijf, Mac.’
‘Yeah. They'll be all right, though.’
‘Oh yeah.’
Mac leunde met zijn volle gewicht op Wally's knieën. Wally tilde zijn hoofd angstig van de mat, hij klakte met zijn tong.
‘Dat is genoeg. Wil je nu wat lopen?’
‘Yeah.’
Mac tilde Wally overeind en hielp hem de twee krukken onder zijn arm te plaatsen en wachtte tot Wally zich in beweging zette met een geluid van krakend leer en de aandacht van ons allen op zich gericht. Wally's benen sleepten over de grond, vlak tegen elkaar. Hij steunde er wat op tussen zijn sprongen. Zijn gezicht gloeide van inspanning. De halfbloed reed door de zaal om bij ons te komen kletsen.
‘Yeah. Je moet naar hem kijken... Ja, kijk maar - kijk maar naar hem,’ zei mijn buurman met een knik.
‘Naar Wally? Waarom?’
‘Waarom? Yeah, waarom? Omdat je lui bent. Daarom. Kijk jij maar naar hem. Een, twee, drie, hup!’
‘Wally heeft veel meer kracht in zijn armen. Want ik heb het ook in mijn armen gehad, ik heb, kijk maar...’
‘Yeah - En jij bent lui.’
De jongen droeg een rood geruite trui, een veel te grote broek en had een sterke pislucht bij zich.
Wally kwam terug, zijn sprongen werden groter, hij hijgde en zweette.
‘Ha. Ik ben niet lui. Vraag maar aan Mac. Mac, Mac, ben ik lui, Mac?’
Hop, hop, hop, hop.
| |
| |
De mannen passeerden elkaar, verbeten voorthoppend. ‘Yeah,’ bromde Mac.
Wally bleef uitgeput bij zijn wagen tussen de krukken hangen. Hij wierp zich erin, terwijl Mac hem op zijn plaats hield, en bleef verwezen kijken.
‘Wil je nog touwklimmen?’ vroeg Mac, nadat hij hem had laten uitrusten.
‘All right.’
Het halfgare meisje begon ineens te lallen tegen haar spiegelbeeld.
‘Nou nou,’ zei de man naast mij.
Wally reed snel naar de touwen en klom met handen en armen tot aan het plafond. Hij keek op ons neer met zijn armen gekromd, alsof hij nog hoger wilde. Wij klapten en riepen bravo toen hij zich naar beneden liet glijden.
‘Yeah. Zie je? Als je zo zou werken, dan zou je misschien nog eens op de been komen! Een, twee, drie, hup.’
‘Yeah. Maar hij heeft het nooit in zijn armen gehad. Ik wel. Kijk maar...
Hop, hop, hop, hop.
Twee mannen ontmoetten elkaar en sprongen met doffe knallen op pogo-sticks de zaal uit.
‘Mijn moeder koopt een Foxwagon voor me,’ zei Bernie.
Hij zat achterover, zijn onbeheerste vingers rolden een worst, dik aan één kant, dun aan de andere. Hij keek triomfantelijk rond met zijn varkensogen. Bob bleef onaangedaan staren, maar Mr Payne snoof minachtend. ‘Zijn moeder koopt een Foxwagon,’ zei hij tegen de vrouw naast hem.
‘Volkswagen zal hij bedoelen. Hij weet niet eens wat hij zegt.’
De vrouw naast Mr Payne was drieënveertig. Ze boetseerde aan een kleine asbak. Haar ogen waren groot opgezet achter sterke brilleglazen, haar dunne uitgebleekte haar viel over haar voorhoofd. Ze was eens schoonheidskoningin geweest. Er was niets meer van te zien, maar er was nog wel, in sommige opzichten, iets van te merken. Ze was ongetrouwd en had een zenuwinstorting gehad, omdat ze op kantoor door haar meerderen werd tegengewerkt. Mr Payne had zijn vermoeide blik op haar laten vallen en na enkele dagen week hij niet meer van haar zij.
| |
| |
‘Bernie, je moet ze overal even dik maken!’ zei Miss Yoffa, ‘hoe vaak heb ik je dat al niet gezegd?’
‘Het is waar! Eerlijk waar!’ zei Bernie geërgerd.
‘Leugenaar,’ grinnikte Maurice. Zijn olifant stond voor hem. Hij speelde met zijn gehoorapparaat.
‘Het is toch waar.’
‘Bernie, je moet ze overal even dik maken.’
‘Je bent zelf een leugenaar. Miss Yoffa, Miss Yoffa, Miss Yoffa - Is Maurice geen leugenaar, Miss Yoffa?’
‘Hou je gemak toch,’ zei Mr Payne zuur. ‘Van wie krijg jij die Volkswagen dan? Schreeuwer!’
‘Van mijn moeder.’
‘Je moeder! Ha! De kerstman zul je bedoelen.’
‘Nietwaar. De kerstman komt -’
‘Hij gelooft nog in de kerstman,’ zei Mr Payne sarcastisch.
‘Mr Payne, please, please -’ smeekte Miss Yoffa.
‘Nietwaar! Ik geloof niet in de kerstman! Nietwaar! Miss Yoffa, Miss Yoffa.’ Hij kneedde zijn klei tot een bal.
‘Ha ha ha ha de kerstman,’ grinnikte Maurice.
‘Maar als hij komt dan pas ik toch wel op. Mijn moeder zegt -’
‘Zie je wel,’ smaalde Mr Payne, ‘hij gelooft er wel in.’
‘Please, please, please, Mr Payne. Weest u toch verstandig.’
‘Nietwaar.’ Ik geloof niet in de kerstman. Maar ik geloof dat de kerstman de cadeautjes brengt. Dat geloof ik.’ Hij knikte kort: hij had ons overtroefd.
‘Ik word altijd bang als de kerstman komt,’ zei hij.
‘Zie je wel,’ zei Mr Payne, en keek naar Bernie alsof hij hem nu lelijk had vastgezet. Hij fluisterde tegen de zwaar gepoederde vrouw met haar roze konen. Ze knikte instemmend zonder iets te zeggen.
‘In Duitsland toen ik bij de zuiveringscommissie was, geloofde ik aan de kerstman,’ zei Bob, tegen verwachting, verheerlijkt glimlachend bij de herinnering. ‘Gratis wijn, gratis champagne...’ Zijn stem stierf weg.
‘Maakt u die asbak maar eens af,’ zei Miss Yoffa kwaad, ‘u werkt hier helemaal niet.’ Ze keerde hem blozend de rug toe.
‘Ik zou zo terug willen. Gratis wijn, gratis champagne...’
|
|