| |
| |
| |
's Werelds loon
Over belangstelling van de kant van de schrijver heeft de universiteit de laatste jaren niet te klagen, maar in hoeverre de academie de bedrijvigheid van de romancier toejuicht blijft een netelige vraag. Er zijn universiteiten die mensen met een degelijke achtergrond en een neiging tot schrijven tot hun milieu hebben toegelaten, op grond van de veronderstelling misschien dat er bij deze mensen een redelijke kans bestaat op een levendige, stimulerende belangstelling voor literatuur. Het is bekend dat het merendeel van de geleerden in het geheel geen belangstelling heeft, of rancuneus staat tegenover de ‘makers’. De jongere, Amerikaanse universiteiten zijn bij hun benoemingen in dit opzicht ondernemender geweest dan de Europese: een aantal vooraanstaande schrijvers is professor. Niettemin leven veel academici nog steeds vanuit de overtuiging dat een vrij rondlopend schrijver niet ‘gedaan’ behoort te worden, en de schrijvers die men binnenhaalt doen hem of het toch. Isherwood, las ik in een interview, behandelt op zijn colleges Amis, Cooper en zelfs nog jongere schrijvers.
| |
| |
Men kan zich de gevoelens van onbehagen in het milieu wel enigszins voorstellen. Men stelt iemand aan en plotseling ziet men dat de man les geeft over verkeerde zaken en daarbuiten zijn tijd verdoet: hij peutert niet, hij schrijft! Men ziet nog meer: he bites the hand that feeds him! Plotseling wordt de waarde van het eerbiedwaardige milieu in het openbaar en van binnen-uit problematisch gesteld. Want wat de zich in de universitaire sfeer afspelende romans die ik op het oog heb met elkaar gemeen hebben, is de satirische houding ten opzichte van het beschreven milieu. En zo blijft de schrijver toch een buitenbeen, de parasiet, die met zijn gebrek aan respect schaamteloos te koop loopt en door de achterdeur naar binnen komt. De schrijver is zo lang gerespecteerd op een ruime afstand in plaats en tijd, dat hij voorlopig wel wat van een parvenu zal houden.
The Groves of Academe van Mary MacCarthy, is een goed voorbeeld van een onvriendelijk boek over de universitaire machtssfeer: een bitse en scherpzinnige uiteenrafeling van motieven, op een spottende toon opgediend. Niets wordt vergoelijkt. Wie Mary MacCarthy bij zich aan tafel haalt eet niet meer rustig. Natuurlijk zijn er schrijvers met een minder agressieve natuur. De lezer die met Mary MacCarthy niet overweg kan, zal zich misschien beter thuisvoelen bij C.P. Snow. Snow is vaderlijk, ‘begrijpend’ - hij toont begrip voor mensen voor wie de Amerikaanse geen begrip wenst te hebben. Snow is dan ook in wezen geen satiricus: de satiricus kan zich zijn strikte en nogal saaie rechtvaardigheid niet veroorloven.
| |
| |
Ondanks de soms scherpe, hekelende toon richt geen van deze boeken zich overigens tegen de Universiteit. De schrijvers protesteren tegen de afstand die bestaat tussen wat een universiteit zou moeten zijn en wat de mensen ervan maken. Men zou de beperking van het milieu kunnen vergelijken met die van vroegere schrijvers: Trollope's dominees, Jane Austens welgestelde burgers en lagere edellieden.
Jane Austen schreef over deze mensen omdat ze geen ander milieu kende en niet van fantaseren hield. Het bewustzijn van de eigen beperking had een heilzame invloed op haar boeken. Voor ons is het belang ervan niet in de eerste plaats dat zij een verleden maatschappij met uiterste toewijding kon reconstrueren, maar dat het milieu haar in staat stelde om het menselijk gedrag te onderzoeken en aan persoonlijke maatstaven i.c. die van de maatschappij waarin ze leefde, te toetsen. De literaire waarde van Jane Austens boeken wordt, behalve door de hoog ontwikkelde techniek, bepaald door haar scherpe waarneming van het gedrag dat het karakter openbaart. Haar milieu werd de microcosmos waarin ze haar houding kon bepalen.
Zo is in sommige romans de universiteit de microcosmos geworden: een wereldje dat veel gezichten dragen kan. Dat van Kingsley Amis is er, bij voorbeeld, een van clowns and mirrors. De Engelsen zijn trouwens over het algemeen vriendelijker en lolliger dan de Amerikanen, hoewel Randell Jarrells Pictures from an Institution er op dat punt ook wezen mag. Howard Nemerovs The Homecoming Game is nauwelijks een goede roman, maar wel een boek vol authentiek
| |
| |
gevoel en boeiend vooral op momenten waarop Nemerovs melancholiek filosoferende stem zich boven de karakters uit laat horen. William Coopers The Struggles of Albert Woods spaart kool en geit en tracht ons wijs te maken dat alles toch gebeurt zoals het moet gebeuren.
Beter dan al deze boeken vind ik voorlopig Bernard Malamuds A New Life.
Malamud is een joodse schrijver, geboren in Brooklyn, die Engels studeerde aan Columbia University en de laatste jaren les geeft aan Bennington College. De meeste verhalen uit The Magic Barrel (1950) en de roman The Assistent (1957) spelen zich af in het milieu van de kleine joodse middenstand: zwoegende winkeliers, emigranten, haves and have nots, die een vreemd verwrongen Engels spreken, een mengsel van stadhuistaal en slang. Malamuds eerste roman, The Natural (1952), is gesitueerd in de wereld van het beroepshonkbal.
Op de laatste bladzij van A New Life neemt Dr. Gilley, hoofd van de composition department van Cascadia University, Easchester, Cascadia (waarschijnlijk Oregon), een foto van een voorbijrijdende Hudson. Hij is een verwoed amateur fotograaf met een gave voor ‘candid shots’. ‘Got your picture!’ roept hij, op het moment dat de schrijver Malamud eveneens zijn beelden heeft vastgelegd. De auto rijdt verder. Aan het stuur S. Levin, assistent onder Dr. Gilley, naast hem Gilleys vrouw Pauline, achter hen Erik en Mary, de geadopteerde kinderen van de Gilleys. Zij rijden weg van de universiteit waar Levin een jaar tevoren, dertig jaar
| |
| |
oud, na een mislukte jeugd, met krampachtig goede bedoelingen was begonnen - het ‘nieuwe leven’ tegemoet: zonder toekomst dan een huwelijk met een vrouw waarvan hij niet meer houdt, die zwanger van hem is en twee kinderen meebrengt die hem niets zeggen, zonder een baan in het verschiet, zonder aanbeveling, zonder geld, zonder de baard die in Cascadia ongunstig was ontvangen.
Levin, de New Yorker, heeft zich dan in het Westen onmogelijk gemaakt door zijn voortdurende, wat aarzelende kritiek op het universitaire systeem en door Pauline te ontdekken zoals hij, de oostelijke stadsmens, de natuur van Cascadia ontdekt. Zijn illusie dat het in Cascadia mogelijk is om een geheime verhouding met een getrouwde vrouw te hebben wordt gauw verstoord: niets blijft geheim in de provincie. Zo heeft hij, ondanks het voorbeeld van de eerloos verwijderde Leo Duffy dat hij voor zich heeft, zijn kansen verspeeld en blijft hem niets over dan te vertrekken met enkele dubieuze zekerheden en een hoofd vol vraagtekens.
Heeft Levin zijn kansen verspeeld? Zij lagen in een universiteit waar hij bij toeval en met wat geluk (?) was aangesteld, nadat degene die in Duffys plaats benoemd was op het laatste ogenblik verstek had laten gaan. Levin heeft weinig te bieden, hij beschrijft zichzelf als niet bijzonder begaafd, hij heeft weinig ervaring, en later blijkt dan ook dat hij zijn benoeming heeft gekregen doordat Pauline zijn foto uit de foto's van een aantal sollicitanten had gekozen vanwege Levins droeve blik. Duffy had zelfmoord gepleegd. Pauline was geschokt en Gilley wilde haar zoveel mogelijk
| |
| |
haar zin geven. ‘We're a pretty nice bunch of friendly people engaged in a common endeavor’, had Gilley hem verteld. En, geruststellend: ‘There are no geniuses around to make you feel uncomfortable.’ Vooral wat dat laatste betreft had Gilley geen woord te veel gezegd.
Aan het begin van zijn kortstondige carrière wordt Levin uitvoerig gewaarschuwd door Professor Fairchild, hoofd van de faculteit en zo goed als op pensioengerechtigde leeftijd, vooral tegen bemoeienis met faculteitsdames, en uit de hoedanigheid van zijn waarschuwing valt al heel wat af te leiden over het karakter van de man en de aard van de universiteit, en langzaam onthult Malamud daarna het ongelooflijke provincialisme van dit derderangs instituut. Het blijkt in ontmoetingen en gesprekken die Levin heeft met de stafleden. Niemand heeft belangstelling voor de literatuur die hij gehoopt had te kunnen geven. Hij moet zijn studenten opstellen leren schrijven en elke poging van zijn kant om iets aan de ‘liberal arts’ te doen stuit op onverschilligheid. Fairchild, auteur van The Elements of Grammar (13 drukken!), die nog met woede spreken kan over de rode Roosevelt, is te oud voor verandering, het merendeel van de anderen houdt om politieke redenen te veel rekening met zijn meningen om Levin te steunen; Joe Bucket is te druk bezig met het bouwen van zijn huis voor zijn vrouw en de vijf Buckets; dr. Fabrikant, vrijgezel en academisch de meest begaafde, een geleerde met echte publikaties op zijn naam, maar droger dan gort, is te weinig bemind om iets uit te kunnen richten. In deze universiteit die met een
| |
| |
uiterst persoonlijke, gevoelige ironie wordt beschreven, komt Levin steeds meer geïsoleerd te staan, totdat hem ten slotte bij een verkiezing voor een opvolger van Fairchild, waaraan hij dwaas naïef meedoet en waarbij hij nul stemmen verwerft, duidelijk wordt hoezeer de thermometer van zijn populariteit is gedaald. Aan de verkiezing gaat het gebruikelijke intrigeren vooraf, even weerzinwekkend als vermakelijk, het vriendjesmaken, het gepraat achter elkaars rug, de beloftes-op-voorwaarde. Hierbij komt nog de privé intrige van Avis Fliss, de gefrustreerde oude vrijster met wie Levin eens op het punt van gemeenschap is geweest: een gezwel aan haar borst had hem tot bezinning gebracht. Later dankt ze hem ervoor dat hij gewaakt heeft over haar deugd. Leo Duffy had voortdurend geprobeerd om haar te verleiden, beweert ze nu, en inmiddels verzamelt ze uit jaloezie al het bezwarende materiaal tegen Levin dat ze in haar geoefende vingers krijgen kan. En gelijk met deze academische strubbelingen valt de liefdesgeschiedenis van Levin en Pauline, gelijk met de crisis in Levins carrière valt de crisis in zijn verhouding met Pauline.
Vanuit het standpunt van de Gilleys op deze wereld heeft hij zijn kansen dus verspeeld. Met evenveel recht kan men zeggen dat hij al zijn kansen heeft aangegrepen en dat de mogelijkheden die Gilley en Fairchild hem voorspiegelen, gegeven zijn karakter, niet werkelijk bestaan. Hij is de idealist die zijn eenvoudige idealen in de provincie schipbreuk ziet lijden. Malamud maakt er geen geheim van hoe provinciaals het Amerikaanse achterland is. Levin neemt zich voor om te
| |
| |
doen wat er van hem wordt verlangd en is er niet toe in staat. Hij wil de sociale taboes respecteren, maar zijn natuur is sterker dan de leer. De onbenulligheid van de colleges die hij moet geven is ontstellend. Hij is oprecht verontwaardigd over de praktijken van sommigen van zijn collega's, hij bekijkt ze met naïeve verbazing en raakt verbitterd over de wijze waarop zijn schuchtere pogingen om verbetering aan te brengen in het systeem worden getorpedeerd.
Levin is een moralist. En met dit woord begint Malamuds verfijnde ironie te werken. In de werkelijk schitterende slotscène, een verhit gesprek tussen Levin en Gilley, op het moment dat Gilley bij Pauline weg is en Levin hem op haar aandringen bezoekt om hem de kinderen af te smeken, vertelt Gilley hem wie en wat Pauline eigenlijk is en stelt hij als voorwaarde voor het afstaan van de kinderen, uit wraak, dat Levin zal beloven geen les meer te geven op universitair niveau:
‘Take it or leave it.’
‘It's unconstitutional,’ Levin shouted. ‘Inhuman, barbaric, immoral.’
‘And what is it when you steal a man's wife and children from him?’ Gilley thundered. ‘Is that so g.d. moral, since you use the word so much?’
Hier ligt de kern van het boek. Levin heeft een geweten, maar wie, vraagt de moralist Malamud, heeft het recht om zich een moralist te noemen? Verspeelt Levin zijn recht van spreken door met de vrouw van een ander te slapen?
| |
| |
Wanneer een eenvoudig antwoord dreigt blijft het uit. Een eenvoudig antwoord houdt nooit steek en levert zijn eigen ironie. Er bestaat geen gelijk. Hiermee wil niet gezegd zijn dat Malamud objectiviteit nastreeft. Zijn sympathie gaat duidelijk uit naar de onhandige, goedbedoelende Levin die hij niet voorstelt als een rots van morele kracht in een valse wereld. In zijn ironie staat Malamud dichter bij Joyce dan bij Lawrence.
Terwijl de liefde tussen Pauline en Levin uitbot, komen Levin en Gilley scherper tegenover elkaar te staan. Gilley ziet in Levin alleen de ondankbare politieke tegenspeler: hij weet voorlopig niets van Levins verhouding met Pauline, maar Levin vermoedt soms in Gilleys negeren ervan een sluwe politiek, want wantrouwen ondermijnt het plezier van de schuldige minnaar. Gilley, die met zijn diverse dure camera's door het boek zwerft en in zijn vrije tijd foto's van schrijvers uitknipt voor een literatuurgeschiedenis-in-platen, is niet zo kwaad als de foto van Pauline en Leo Duffy, bij avond aan het strand, beiden naakt, zou doen vermoeden: de foto werd min of meer per ongeluk genomen. Gilley is vriendelijker dan zijn tegenstander, de rancuneuze dr. Fabrikant, gemakkelijker in de omgang, een handig diplomaat. Gilley - who sometimes read popular fiction to light music on the radio - zal de universiteit leiden tot tevredenheid van de studenten die het nut van de a-vakken niet inzien, en in elk geval van de meerderheid van de staf.
En hoeveel positiefs kan men zeggen over Levin? Niet zoveel misschien, maar Levin heeft wel een zekere onconventionele vrijheid behouden en in zijn kritiek
| |
| |
op het bestel van de universiteit staat de lezer naast Malamud aan Levins kant. Hij laat een wat verbouwereerd protest horen te midden van onverschilligen die het praktisch gelijk aan hun kant hebben. En Levin is de enige die naïef genoeg is om in een verkiezingscampagne een onbaatzuchtige keuze te willen maken. Wat zou voor hem gemakkelijker zijn dan Gilley te vriend te houden door vóór hem te kiezen? Levin ‘ontdekt’ de misstanden waar iedereen het bestaan van kent en die Gilley met een vloed van praktische argumenten verdedigt. Gilley wil het principe volgens welk het beleid wordt gevoerd niet aantasten en verzekert zich daardoor al een grote aanhang. Levin wil proberen de studenten althans enigszins op te voeden door ze in aanraking te brengen met een wereld waarin hij gelooft: de literatuur.
Al die tegenstellingen, de onzekerheid van het gelijk, komen tot uitdrukking in die slotscène, enkele bladzijden zoals men ze zelden aantreft. Gilley waarschuwt Levin tegen Pauline. Plotseling is hij scherp, nuchter, zonder vaag idealisme en Levin staat er bij als de dromerige bokkenschieter die hij eigenlijk voortdurend is geweest. Weet Levin dat Pauline habitueel ontevreden is? Dat ze eindeloos doorzeurt over alles wat ze verkeerd gedaan heeft? Dat ze niet kan huishouden? Dat ze al jaren klaagt over haar verloren jeugd? (Ze is tweeëndertig.) Dat haar gezondheid te wensen overlaat? Dat ze moeite heeft met haar menstruatie? Dat de twee kinderen ook geen kleinigheid zijn?
De ironie, impliciet in de titel en het motto uit Ulysses, komt tot uiting in trekjes waarvan men pas
| |
| |
later de betekenis ziet. Zo vertelt Levin aan dr. Fabrikant: ‘I left New York on my own account - seeking, you might say, my manifest destiny.’ En op blz. 125 peinst Levin: ‘Each day his past weighed more. He was, after all, thirty, and time moved on relentless rollerskates. When, for God's sake, came love, marriage, children?’ En heel in het begin (blz. 15) Paulines trotse: ‘He's very talented at candid shots and has won all sort of prizes in almost every category.’ (Pauline heeft van de strandfoto niet geweten; Duffy heeft hem van Gilley gestolen en het negatief vernietigd). De liefde tussen Pauline en Levin beschrijft Malamud met gevoeligheid en een natuurlijke openhartigheid: de ironie ligt in de illusies die deze liefde wekt en de gevolgen ervan wanneer de nuchtere wereld ervan hoort. ‘The point of The Natural is precisely that nature does betray the heart that loves her,’ zegt Kermode over Malamuds eerste roman, en dit is zonder meer van toepassing op A New Life.
Gilley, Pauline, Levin zijn enkele van de overtuigende figuren waaraan dit boek rijk is. Maar Levin, wiens joods-zijn wordt gesuggereerd, zonder dat het de rol gaat spelen die men op grond van zijn andere boeken zou verwachten, geeft ook aanleiding tot enkele van de zwakste passages van het boek. Hij is een fantast en Malamud geeft zijn gedachten tegen het eind vrij spel in een soort lyrische mooischrijverij, fraaie arabesken die de weinig zakelijke levenshouding van Levin wel weergeven, maar die te veel zijn uitgesponnen. Waarbij nog komt dat Levins verleden waarop in de eerste zin: ‘Levin, formarly a drunkard...’ wordt
| |
| |
gezinspeeld en dat zijn positie moet verklaren onvoldoende met zijn persoon verweven is. Ook blijft het een zwak punt dat de prachtig beschreven hefde van Pauline voor Levin een te groot contrast vormt met de satire op het universitaire gedoe, waarbij de humor soms het karakter van slapstick krijgt.
Maar de nerveuze Pauline, die zich bij haar golfspelende, jagende en vissende echtgenoot, die door een vroegere ziekte niet in staat is om haar kinderen te geven, verveelt, de enige onburgerlijke mens die Levin aantreft in een reservaat voor middelmatigen, onweerstaanbaar als ze het beste geeft dat in haar is, is een figuur geworden die alleen iemand met een bijzondere psychologische intuïtie op papier kan brengen en die een blijvende waarde geeft aan de roman.
|
|