Naakt twaalfuurtje
(1967)–Henk Romijn Meijer– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 45]
| |
In gesprek met Muriel SparkIn 1957 publiceerde Muriel Spark haar eerste roman, The Comforters, een ingenieus en spits boek, dat geschreven werd op aandrang van de uitgever Macmillan, die een voorschot in haar belegde nadat hij een kort verhaal van haar had gelezen en bewonderd. Sindsdien zijn de boeken elkaar in hoog tempo opgevolgd: Robinson, The Go-Away Bird, Memento Mori, The Ballad of Peckham Rye, The Bachelors, Voices at Play, The Prime of Miss Jean Brodie, The Mandelbaum Gate, alle met een sterk satirische inslag, en waarvan het briljante, uitsluitend over oude en zeer oude mensen handelende Memento Mori en het wat onevenwichtigere The Bachelors het meest bekend zijn geworden in Nederland. Behalve The Mandelbaum Gate zijn het geen groots opgezette romans, ze hebben niet De Maatschappij tot onderwerp, zoals Angus Wilsons' boeken, maar ze pretenderen nergens meer te zijn dan ze zijn en ze geven blijk van een levendige observatie, een hoogst persoonlijke zin voor humor en een spotlust waaraan zelfs de eigen neurose ten prooi valt (in The Comforters), die soms bits en wreed is en waar ikniet gauw genoeg van krijg. | |
[pagina 46]
| |
Haar boeken hadden mij voldoende nieuwsgierig gemaakt om mijn tegenzin tegen literaire bezoeken te overwinnen, maar wie het macabere Memento Mori heeft gelezen, zal mij om mijn schroom toen ik voor haar deur stond niet meteen met de vinger na willen wijzen. De deur wordt geopend door een klein, vriendelijk vrouwtje met verschrikte ogen. Ik kan me niet voorstellen dat ze éénenveertig is. Ze is weinig formeel en haar stijgende roem heeft haar geen zelfverzekerde houding gegeven. Ze staat er wat onelegant bij en al gauw blijkt dat haar pen scherper is dan haar tong. Ze lijkt onzeker en te allen tijde bereid om eigen uitspraken een volgend moment te verwerpen, weinig theoretisch geaard en gemakkelijk van het onderwerp afdwalend. In een radiopraatje, waarvan haar uitgever mij de tekst had toegestuurd, vertelt ze dat ze na de eerste zin van The Comforters te hebben geschreven een briefkaart aan haar vrienden stuurde: Ik ben aan mijn roman begonnen. Toen ik het las, dacht ik: ze liegt het, maar nu geloof ik heilig dat ze tot zoiets in staat is.
‘Je bent pas terug uit Israël?’ ‘Ja, ik wilde het Heilige Land zien, het Eichmann-proces, al de plaatsen waar Jezus heeft geleefd. En ik wilde er de mensen ontmoeten, maar toen ik erheen ging zei ik tegen mezelf, ik ga jullie beslist geen eer bewijzen vanwege zes miljoen doden. Het is erg moeilijk om te zien te krijgen wat je wilt zien. Ze wilden ons steeds in groepen organiseren en ze wilden ons | |
[pagina 47]
| |
met alle geweld hun fabrieken laten zien, hun nieuwbouw en zo - terwijl ze hier al zo lang nieuwe huizen bouwen. Maar ik ben onafhankelijk gegaan. Ik heb een auto en een gids gehuurd, en zo ben ik overal geweest waar ik heen wilde gaan.’ ‘Je hebt eens in een interview gezegd dat je het thema van de half-jood in een roman wilde behandelen. Is er volgens jou zoiets als “het probleem van de halfjood”?’ ‘Nee, het is geen probleem, het is een situatie. Je weet, ik ben een half-jodin. Mijn vader is een trouwe jood, dat wil zeggen, hij betaalt zijn bijdrage, hij gaat eens per jaar naar de synagoge. Mijn moeder is een achtste joods - het is nogal ingewikkeld, maar als je alles bij elkaar optelt, ben ik half. Ik ben nu katholiek, maar ik houd er niet van om het ene te worden en er het andere voor op te geven. Dat kan ik absoluut niet verdragen. Ik ben zuinig - ik houd niet van mensen die zeggen, nu ben ik dit, ik ben dat niet meer. En wat betekent het, katholiek zijn? Het moet alles omvatten, ja, maar...’ ‘Heb je ideeën voor een roman opgedaan in Israël?’ ‘Nee. Die roman was al af voordat ik erheen ging. Hij heet The Gentile Jewesses.Ga naar voetnoot1. Die titel heeft mijn grootmoeder eigenlijk verzonnen. Iemand vroeg haar eens, wat bent u eigenlijk, Jew or Gentile? En ze antwoordde - ik denk dat ze toen al wat kinds was - “I am a gentile Jewess”.’ ‘Beviel het ze in Israël dat je half joods bent?’ ‘Zodra ze hoorden dat ik een druppel joods bloed in | |
[pagina 48]
| |
me had werden ze bijzonder vijandig. Ze zeiden tegen me, waarom heb je je joodse geloof verraden? En ik had niets verraden. Ik had nooit iets met het joodse geloof te maken gehad. Ze waren vijandig, omdat ik christen ben.’ ‘Was je reis een teleurstelling?’ ‘Nee, nee, ik was niet teleurgesteld, want ik verwachtte niets. Nee, het was opwindend. Ik vond het geweldig. Ze zijn intelligent, ze zijn snel - ze zijn zo snel dat ze je niet eens laten uitspreken. Ik zei tegen ze, je moet me laten uitspreken, je denkt dat je weet wat ik ga zeggen, maar je weet er niets van. Ze zijn ontzettend arrogant. Ze zijn het uitverkoren ras.’ ‘Kunnen we nu wat meer over je werk praten? Ik vind het opvallend dat je eerste roman, The Comforters, zo goed geconstrueerd is. Hoe -’ ‘Vind je?’ (Ze kijkt me verbaasd en vertederd aan.) ‘Ja.’ ‘Wat aardig dat je dat zegt.’ ‘Hoe werk je? Maak je eerst aantekeningen? Verzamel je mensen? Teken je een gedetailleerde plattegrond voordat je de pen op papier zet?’ ‘Nee, niets ervan. Ik maak geen aantekeningen. Of ja, ik maak wel aantekeningen, maar ze helpen me helemaal niet wanneer ik aan het werk ben. Ik kijk er nooit naar. Ik kan heel precies zijn over mijn werk. Ik maak - ik schrijf - Mijn allereerste zin, die is belangrijk. De rest verzin ik terwijl ik schrijf. De intrige, de karakters, ik bedenk niets van te voren, ze ontstaan tegelijk, terwijl ik schrijf. Nee, ik heb geen goed geheugen. Ik begin een roman te schrijven alsof ik een school- | |
[pagina 49]
| |
opstel moet maken. (Ze lacht.) Ik moet in die bepaalde stemming zijn, anders kan ik niet verder gaan. Alsof ik op school een opstel moet maken. Ik schrijf ze erg snel, weet je, drie of vier weken. Soms vertel ik iemand dat ik een roman aan het schrijven ben als ik pas één of twee hoofdstukken geschreven heb, en als hij de volgende keer vraagt, hoe staat het ermee, is het boek af. Ze zeggen vaak tegen me, jij moet ontzettend hard werken, maar dat is toch niet waar. Ik verkwist uren, uren. Maar als ik mijn eerste zin heb geschreven, dan ga ik verder. Ik slaap heel weinig, drie uur of zo. Dan maakt mijn hospita mij wakker met een kop thee en dan ga ik weer verder. Maar als het af is ben ik doodziek. Ik moet acht of negen maanden rusten. Ik praat er niet graag over. Mijn bloeddruk is te laag, ik ben erg ziek. Ik krijg altijd een vreselijke kater. Ik weet niet of dat het wel waard is. - Nee, dat is het eigenlijk niet waard.’ ‘Herzie je veel?’ ‘Nee, bijna niets. Ik herzie kleine stukjes tijdens het schrijven, hier en daar. Dat is alles.’ ‘Angus Wilson zegt dat romanschrijven voor hem een soort tovenarij en bedotterij is. Wat vind je daar van?’ ‘Ja, ik ga altijd uit van het idee dat het een massa leugens is. Niemand kan zeggen dat het waar is. Het leven is niet zo, het leven is langzamer, vervelender - Nee, een verhaal is niet hetzelfde als het werkelijke leven. Het is net als Alice - It's a pack of lies - Ja, tot op zekere hoogte is het natuurlijk waar. Schrijven is eigenlijk zoiets als het leven van aantekeningen voorzien.’ | |
[pagina 50]
| |
‘Bezorgen technische problemen je veel hoofdbrekens? Lees je Henry James?’ ‘Ja, ik bewonder James erg, maar de techniek houdt me eigenlijk helemaal niet bezig. Ik lees niet veel kritisch werk. O ja, ik heb eens een artikel van Allen Tate gelezen - ken je Allen Tate? - en dat vond ik erg goed. Hij zegt erin dat -’ (Ze probeert het artikel te reconstrueren, maar ik begrijp er niets van.) ‘Bij mij is het instinctief. Soms denk ik na afloop, waarom heb ik dit erin gezet? En ik weet het niet. Nee, stijl is voor mij ook geen probleem. Ik ben me helemaal niet van stijl bewust als ik schrijf. Maar er is wel iets waar ik me zorgen over maak en dat is dat ik een stijl zou gaan vormen die voor een bepaald thema niet geschikt is. Elk thema is weer anders en moet op een eigen manier behandeld worden. Ik zou het afschuwelijk vinden als mijn stijl zou verstarren, als het iets onbuigzaams, iets onveranderlijks zou worden. Je vraagt of ik een stijl-ideaal heb? Ik weet het niet. Ik kan het je werkelijk niet vertellen. Ik geloof het eigenlijk niet. Maar er zijn wel drie schrijvers die ik altijd om hun stijl heb bewonderd. Het zijn Proust, Max Beerbohm en Cardinal Newman.’ (De namen van dit vreemde drietal dicteert ze langzaam.) ‘Zijn je karakters gebaseerd op mensen die je kent?’ ‘Nee, het is een soort verteringsproces. Mijn karakters zijn natuurlijk wat ze moeten zijn, ik bedoel, een slecht mens is een slecht mens, een goed mens een goed mens. Maar ze zijn nooit direct aan de werkelijk- | |
[pagina 51]
| |
heid ontleend. Het zijn altijd twee of drie mensen samengevoegd. En er is altijd iets van mijzelf in elk van mijn karakters.’ ‘Ontmoet je het soort mensen dat je in je boeken beschrijft graag?’ ‘Nee, het zijn over het algemeen de mensen die ik in werkelijkheid probeer te vermijden.’ ‘Waarom?’ ‘Ik weet het niet. Het valt me nu pas in. Ik heb dat soort natuurlijk mijn hele leven gekend, het meisje dat onmiddellijk bezwijkt voor de derderangs artiest, dat onmiddellijk voor alles bezwijkt dat maar even artistiek is, en dan is ze gefrustreerd...’ ‘Je sympathiekste karakters zijn verbeten pessimisten. Caroline, in The Comforters, kan het leven alleen verdragen omdat ze de mensen kan zien als karakters in een roman.’ ‘Ja.’ ‘En Ronald, in The Bachelors, zegt: “Het geringste optimisme opent de deur voor teleurstelling.”’ ‘Ja, optimisme heeft een object. Je verwacht altijd nog iets. Maar de ware pessimist verwacht alleen het allerergste en het ergste gebeurt nooit. Het zal allemaal wel erg ingewikkeld zijn. Ik geloof in de terugkeer tot de Openbaring. Ik denk vaak dat werkelijke pessimisten eigenlijk rustiger leven dan de mensen die zo vreselijk opgewekt zijn.’ ‘Voel je je nauw aan Ronald verwant?’ ‘O ja. Ronald is natuurlijk een centrale figuur. Ja, ik voel me erg sterk met Ronald verbonden. Een massa mensen hebben tegen me gezegd dat ze zich sterk aan | |
[pagina 52]
| |
Ronald verwant voelden. Ze vroegen me soms of ik epileptisch ben. Dat ben ik niet. Maar natuurlijk schuilt er wel een epilepticus binnen in me.’ ‘In hoeverre wordt Ronalds katholicisme bepaald door zijn ziekte?’ ‘Ik geloof dat Ronald katholiek zou zijn ook zonder die ziekte. We zijn ten slotte allemaal ziek van binnen. Ik geloof in de zondeval.’ (Ze barst in lachen uit.) ‘Ik geloof in de macht van het kwaad. God is de poppenspeler die aan de touwtjes trekt. Geestelijk gesproken ben ik geen pessimist. Ik zou me nergens over verbazen, wat de mensen ook doen. De beweegredenen achter de daden van de mensen zijn laag en mijn katholicisme heeft me dat leren aanvaarden. Wat de mensen doen als ze de kans krijgen, wat er met de mensen gebeurt die al die verschrikkingen hebben bedreven, dat houdt me voortdurend bezig.’ ‘Een Nederlands criticus zei dat het haar niet de minste moeite kostte om het religieuze standpunt weg te denken uit The Bachelors. Vind je dat het even goed door een niet-katholiek geschreven had kunnen zijn? Of blijkt hier alleen maar uit dat de criticus niet katholiek is?’ ‘Ik weet het niet, ik weet het niet. Misschien heeft ze gelijk.’ (Ze kijkt me verschrikt aan.) ‘Katholiek worden betekende voor mij alleen maar: beseffen wat ik was. Ik was eigenlijk mijn hele leven katholiek geweest. Maar ik houd niet van katholieken. Ik bemoei me niet met katholieken. Ik wil de mensen niet bekeren. Ja, ze had waarschijnlijk gelijk.’ | |
[pagina 53]
| |
‘Heb je, net als Ronald, als katholiek een afschuw van alle andere katholieken?’ ‘Ja, misschien komt het doordat ik geen militant katholiek ben. Ik hoor bij geen enkele partij.’ ‘Dezelfde cirticus zei dat de ondertoon van The Bachelors is: Het leven is shabby.’ ‘Ik wilde over die vrijgezellen schrijven...’ (Ze kijkt alsof ze die opmerking niet erg prettig vindt.) ‘Ze zijn anders dan wie ook, ze zijn ontworteld, ze zijn zo irreëel. Tot je vijfendertigste ben je geen echte vrijgezel. Nee, die ‘shabbiness’ shockeert me niet in 't minst, maar ik zie het hele leven niet zo. Het leven van die vrijgezellen is niet symbolisch voor Het Leven. Ik kan maar één ding tegelijk doen. Ik kan niet over het leven als eenheid schrijven. Ikl zal nooit een major boek over Het Leven schrijven, maar ik hoop dat al mijn boeken samen een soort eenheid zullen vormen.’ ‘Dat hoopt Simenon ook en hij werkt bijna net zo als jij. Wist je dat?’ ‘Nee.’ (Ik heb de indruk dat ze van Simenon niet of nauwelijks heeft gehoord.) ‘Ik wilde nog wat over Caroline vragen. Van Carolines bekering merkt de lezer eigenlijk weinig anders dan de ergernissen. Van een totale ommekeer in haar leven zie je niet veel. Wilde je niet meer laten zien?’ ‘Nee, want dat is impliciet. Ten slotte is er nooit sprake van dat Caroline haar katholicisme zal opgeven vanwege die ergernissen. Ze zijn waar en de waarheid is niet plezierig. Katholicisme is waar. Je kunt niet | |
[pagina 54]
| |
zeggen: hoe zal ik het vinden. Het is ergerlijk, het is afschuwelijk. Mensen zijn verschrikkelijk. Maar Caroline denkt nooit: zal ik die religie overboord gooien. Ik wilde alleen maar laten zien wat zo'n bekering met zich meebrengt. Ik vermijd de emotionele kant van religie. Mijn bekering betekende werkelijk heel veel voor me. Ik had een zenuwinstoring gehad, ik was erg ziek. Voor ik katholiek werd kon ik niet schrijven. Graham Greene was erg lief toen, hij heeft me twee jaar onderhouden. Ik heb hem maar één keer ontmoet. Ik leefde van niets en ik was te ziek om te schrijven. Daarvoor had ik allerlei baantjes gehad, maar ik hield het nooit veel langer dan veertien dagen uit. De uitgever voor wie ik een tijdje werkte zei dat ik goed en efficiënt was. Dat was aardig van hem, het ontroerde me. Goed en efficiënt! Later, toen ik een verhaal had gepubliceerd, bood een uitgever me een lunch aan. Toen ik hem de £7 zag betalen, dacht ik, ik wou dat je ze mij gaf, of in elk geval mijn deel ervan.’ ‘Is schrijven een vorm van zelf-expressie voor je?’ ‘Het is een dwang, ik beschouw het als een soort roeping. Maar ik verdien er ook mijn brood mee. Voor ik romans begon te schrijven voelde ik alleen minachting voor de romanvorm. Ik vond het helemaal geen vorm. Ik vond het gewoon een luie manier van poëzie schrijven. Ik moest het voor mijzelf uitwerken: wat is de roman? Vlak voor ik begin te schrijven ben ik me er wel van bewust welke vorm het boek zal krijgen. Elke roman betekent een nieuwe vorm voor me. Een schrijver moet het hart van de lezer ontroeren.’ ‘Dat is mooi gezegd, maar je romans zijn satirisch en | |
[pagina 55]
| |
daarbij denk je toch niet in de eerste plaats aan ontroering. Kun je de mensen op papier beter aan dan in werkelijkheid?’ ‘Ik weet het, ik weet het!’ (Ze barst in lachen uit.) ‘Ja, ik ben ontzettend kwetsbaar, iedereen kan me verslaan. Ik krimp gewoon ineen. Ik ben net zo'n spin...’ (Ze bootst met haar vingers een zich opvouwende spin na.) ‘En houd je evenveel van mooie verhalen als de verteller in Robinson?’ ‘Ja, ik ben gek op mooie verhalen. Ik ben altijd voor een verhaal te vinden. Het is vreemd hoeveel mensen er bij me komen met een of ander mooi verhaal. Ik heb er mijn hele leven goed naar kunnen luisteren. Ik weet niet waarom ze altijd bij me komen. Ze schijnen het te voelen - Of misschien ben ik me er alleen maar meer van bewust.’ ‘Hoe sta je tegenover de academische -’ ‘Ja, I'm sorry, maar ik moet vanavond nog naar een feestje. Je kunt komen als je wil, dan kunnen we daar verder praten. Het is bij een jonge dichter die pas zijn eerste bundel uitgegeven heeft gekregen...’ ‘Ik wil heel graag komen. Jonge dichters vind ik...’
We nemen voorlopig afscheid, maar voor ik de deur uit ben moet ik de grote flat bekijken en ten slotte wil ze me haar Ierse hospita tonen, die echter heftig vanuit de keuken protesteert dat ze niet op kijkers gekleed is. Dat gaat dus niet door. | |
[pagina 56]
| |
Haar flat staat in een dodelijk vervelende straat in z.o. Londen, Camberwell, vlak bij Peckham, waar The Ballad of Peckham Rye zich afspeelt. In de zitkamer staan kolossale leunstoelen die lekker zitten; ze zijn tussen rood en roze en hebben franje aan de onderrand. Op de schoorsteenmantel staat een goudbronzen klok met een Romeins soldaat erop; de klok is aan weerskanten geflankeerd door een blauwe vaas; boven de klok hangt een bleekgeboren abstract waarop de verf in straaltjes naar beneden loopt. Op haar werkkamer zijn betrekkelijk weinig boeken, en een televisieapparaat dat ze voor een week heeft gehuurd; die week is haar nog te lang. Het feest wordt gegeven door de dichter Sam, die de flat van de historicus Hugh Thomas, schrijver van The Spanish Civil War, voor een tijdje heeft weten los te krijgen. Sam heeft de hele wereld met zijn gedichten afgereisd, heeft ze veel vermaarde mensen onder de neus gehouden en is er tenslotte in geslaagd om ze bij een uitgever van naam gepubliceerd te krijgen. Hij had Muriel Spark eens ontmoet en had in de toevallige ontmoeting voldoende aanleiding tot deze uitnodiging gevonden. Het bleek dat hij gouden bergen had beloofd, maar de meeste beroemde mensen hadden verstek laten gaan. Muriel Spark zit met haar benen onder zich gevouwen in een leunstoel en speelt met de vis die aan een ketting om haar hals hangt. ‘Hij heeft me van alles gevraagd,’ zegt ze. ‘Voor welke krant schrijf je?’ vraagt de schrijver Danny. ‘Ik werk voor geen enkele krant,’ zeg ik trots. ‘Ik ben alle vragen nu vergeten,’ zegt | |
[pagina 57]
| |
Muriel. ‘En ik kan mijn aantekeningen niet meer lezen,’ zeg ik. Ze is bezorgd en verontschuldigt zich. ‘Het spijt me erg, het spijt me, ja, ik praat erg snel, het spijt me. Och, verzin maar wat, dat doen ze toch allemaal. Ik lees nooit een interview, weet je, ik lees er nooit een.’ Ze praat nu niet zo snel meer als bij het interview; ze gebaarde toen veel, wat nogal on-engels is. ‘Ik heb een gedicht over een amulet geschreven, zal ik het opzeggen,’ zegt Sam. Hij wacht tot het doodstil is en begint. Voor poëzie heeft hij een omfloerste, emotievolle stem. Muriel mompelt dat het een goed gedicht is. ‘De mensen zijn slecht, de beweegredenen achter hun daden zijn slecht,’ zegt Muriel. ‘Ik heb een gedicht geschreven over een...’ zegt Sam. ‘Als een medicus iets ontdekt dat een bepaalde ziekte de wereld uithelpt, en hij doet dat uit persoonlijke ambitie, - noem het een slecht motief als je wilt,’ zegt de schrijver Manuel. Hij maakt een gebaar van wat doet het er toe. Muriel kan er geen antwoord op vinden. Ze vertelt hakkelig een verhaal en schenkt thee. Sam ziet kans om nog een gedicht te zeggen. Zijn gedichten zijn niet slecht. Het gesprek gaat verder over thee. Ik geef haar een lift naar huis. ‘Wil je nu nog wat vragen? Of weet je alles?’ ‘Wat vind je je beste boek?’ ‘Ik weet het niet. Altijd het laatste, geloof ik. Iedereen vindt Memento Mori het beste, dat zal het dan wel zijn.’ ‘Hoe vind je Angus Wilson?’ ‘O, hij is een echte schrijver.’ ‘Iris Murdoch?’ ‘Ze is nooit vervelend, ze is nooit vervelend.’ We zijn inmiddels verdwaald. Muriel kijkt wanho- | |
[pagina 58]
| |
pig rond, maar ze weet er even weinig van als ik. ‘Het spijt me ontzettend,’ zegt ze. Ineens schijnt ze iets te herkennen. ‘Als je die en die bocht omgaat, dan kan ik je verder de weg wijzen.’ Ik doe wat ze zegt en dan zijn we ook bijna bij haar huis. ‘Het spijt me dat ik je heb laten komen - zo'n vervelende avond, bah.’ ‘Het ging wel-’ ‘Zo vervelend. Ik dacht dat er veel meer zouden komen, dat we wat konden praten. Manuel vind ik erg aardig. Die heeft iets. Maar die dichter - We zullen moeten afwachten.’ Ze ziet er terneergeslagen, eenzaam en doodmoe uit. |
|