| |
XXIV
Je hoofd tegen herrie beschermen -
Stad blakerde van zomer tot zon en de herrie viel rauw op het lijf. Pneumatische hoorders hielden strategische punten bezet. Ze gehoorzaamden aan hoge bevelen. Mitrailleerden de korst onder hun schoenen aan stukken, hun dreigend dof oog boorde asfalt. Geen tijd voor de maskerade
| |
| |
van waaiende fietsers tegen valkuilen beschermd door roodwitte hekken. Het gele gevaarte hun god die briesend leefkracht blies in hun loodzware phallus. Op het ritme ervan schokte hun halfnaakte lichaam. Zwermende brommers. Het bliksemde in winkelruiten. De verte schudde op losse schroeven. Blauwwitte peilen waarschuwden je verder en zelfs de zachtst gekussende auto overschreeuwde zich. Politieagent! Trek je voelsprieten in, zeg aan mijn oor hoe het anders moet.
Oase de Santekraam. Hier was de stilte. De aardappelzakken gezwicht voor de toestormende welvaart. Dat wordt heimwee, binnenkort. De glansrijke nieuwe portretten, vijf Gabriel Pieczuro's door één Bob van Dantzig! En Hilde koeltjes op de achtergrond die toch de hare was. Pieczuro in dubbelformaat, contrastrijk fijnkorrelig uitvergroot. Een schaduw bewolkte de scherpte van zijn neus. Jehudi Menuhin als Mephistopheles! Gijs grijnzend en klein, Cannegieter bedrukt, maar zonder kikker, grijze olifant, druipsnor, druipoor, druipogen. Hilde, stralend, sloeg een vlerk uit naar kritiek!
Beter zo dan per brief, een brief geeft altijd verlies, trekt altijd een scheur. ‘Dag Hilde.’
Trok zich terug, kromde zich, legde haar hand op de jongste barst in het glas van de vitrine.
‘Een zeer boze Peter Roskam,’ galmde ze, blik afgewend naar het onhandelbaar stuk hout van Dietrich Kletterecke. ‘Een zeer boze Peter Roskam!’ Zo nog drie keer en telkens harder.
‘Wat krijgen we nu,’ viel Peter haar in de rede. Hij hief zijn ogen op naar de plakkaten aangekoekte melk aan de muren, koper ingelijst. ‘Wat krijgen we nu,’ drong hij aan.
‘Een zeer boze Peter Roskam!’ Brachten haar ogen Dietrich van zijn voetstuk? Ze probeerde hem weg te kijken.
‘Wat bedoel je? Wat bedoel je?’ Peter trilde. Wees nonchalant aardig vriendelijk inschikkelijk behulpzaam, spaar kool en geit als je kunt. Hij stond voor schut.
‘Wat bedoel je! Wat bedoel je! Moet jij vragen: wat bedoel je! Dat moet jij vragen! Dat moet jij nog flink gaan vragen en nog huichelen ook erbij! Wat bedoel je! Alsof jij niet zou weten wat ik bedoel! Alsof jij Gijs niet hebt opgestookt om hier dag in dag uit aan te komen zaniken, terwijl wij hier tot over onze oren barsten in het werk, dag in dag uit, tot wij er het habbekras van krijgen, tot wij er groen en geel van zien - alsof jij Gijs niet hebt opgestookt om hier te komen aanzijken dat Peter Roskam woedend is! Ha! Wat bedoel je? Dat bedoel ik, nou goed?’
| |
| |
‘Waar heb je het in godsnaam over, ik -’
‘Alsof wij ons door Gijs op stang laten jagen! Denk je heus, jongen, dat wij zijn waarschuwing nodig hebben? Denk je dat wij bang zijn voor Peter Roskam? Waar heb je het over! En wij hier de hele godganse zomer dat gelul en gezanik van Gijs aanhoren dat Peter Roskam zo woedend is, ha! Peter Roskam is woedend omdat in zijn naam, ja, zijn naam een halve letter verkeerdom staat. Was je bang dat ze je niet zouden herkennen, jongen? Was je in je eer getast? He? Was je bang dat de mensen jouw schitterende naam niet aan de muur zouden prikken omdat er een letter verkeerdom stond? Wat? Een drukfout! Ach, jongen - En dan hier rustig komen vragen waar wij het over hebben. Ik heb het over het weer, nou goed!’ ‘En denk jij werkelijk dat ik dat rotkrantje van jou -’
Zijn mond liep vol speeksel.
‘Rotkrantje! O zo! Precies! Rotkrantje! Ja! De mentaliteit van Peter Roskam! En weet jij soms ook wat het betekent om zonder één cent in twee en een halve week met z'n tweeën een internationale krant uit de grond te stampen op een handpers die -’
‘Ja, dat weet ik,’ blafte Peter. Hij trok zijn jasje uit en legde het over de stoel van de vaste klanten. ‘Dat weet ik! Ik weet namelijk toevallig ook iets van drukken af en ik weet toevallig ook dat je -’
‘En dan komt Peter Roskam ons vertellen -’
‘En dan komt Hilde Potvis mij vertellen -’
‘Peter Roskam - dan komt Peter Roskam ons eventjes met opgestreken zeilen vertellen dat wij er niets van afweten! Om ons eventjes goed op stang te jagen!’
‘Jij komt mij vertellen dat ik er niets van afweet, ik heb mijn mond nog niet open gedaan -’
‘O zo! De internationale naam van Peter Roskam! Gaat dat zien! Er staat een letter op zijn kop! Begrijp jij zelf niet hoe belachelijk kinderachtig je je in je nek laat kijken? Een drukfout in zijn naam!’
Ze snoof, dreunde aangekoekte melk voorbij, bukte zich achter de toonbank waarop twee gelijke stapels Grasp voor het grijpen lagen.
‘Als jij en Gabriel -’ zei Peter kalm. Verveeld, geeuwerig, bedacht hij dat nijd er plotseling in moet schieten, als zin-in-iets, als werklust.
‘Jij weet ook wel dat wij ons vier weken dag en nacht rot hebben gewerkt zonder dat iemand een poot uitstak, dag en nacht, dat wij er het rimram van kregen, om het op tijd af te krijgen en dat was in jouw belang! Zo!’ Haar vinger dreigde. ‘En we hebben het op tijd afgekregen!’ riep ze, ‘en iedereen komt ons van alle kanten feliciteren en dan komt als klap op de vuurpijl
| |
| |
Peter Roskam zeggen dat het een rotkrantje is! Want er zit een drukfout in! Ach jongen, vind jij jezelf niet -’ Ze keek naar Kletterecke. ‘Ja, er zal wel een drukfout in zitten,’ hoonde ze. ‘Misschien zitten er wel twee drukfouten in!’
‘Wat ik wou zeggen, als je een klein ogenblikje grote mond kunt -’
‘Toe maar! Grote mond! Vlerk! En jij -’
‘Nee jij - als jij met Gabriel met z'n tweeën in twee en een halve week of in vier weken of in wat voor gezwets dan ook nog geen tien bladzijden kunt proeflezen, al ben je nou nog zo -’
‘Ga weg! Proeflezen! Daar moet jij mee aan komen zetten! Alsof de wereld om proeflezen draait! Zal ik je eens wat vertellen? Er zijn hier mensen speciaal uit Limburg gekomen om ons te feliciteren! Zo! En dan komt Peter Roskam het presteren om rotzooi te maken over zijn schit-te-ren-de naam die achterstevoren -’
‘Godverdomme! Weet jij toevallig ook hoe Gabriel aan dat stukje is gekomen?’
‘Nee, dat weet ik niet.’
‘Ik zal het je vertellen! Dat stukje heeft hij gewoon uit mijn vingers gejat. Zo heeft hij een hele stapel gejat. Ik weet dat jullie gewend zijn om alles bij elkaar te jatten -’
‘Hou op! Jatten! Schei uit! Ha! Vlerk! Ja! Ja zeker! Gabriel jouw stukjes jatten! Wat verbeeld jij je eigenlijk? Alsof Gabriel niet zwemt in de stukjes! Alsof hij niet de vloer kan aandweilen met stukjes links en rechts! Wat verbeeld je je, jongen Zijn kast staat stijf van de stukjes. Weet je waarom? Omdat ze hem stukjes toesturen! Zo! Omdat ze hun stukjes gedrukt willen zien! Gejat! Jij bent gewoon heel eenvoudig jaloers omdat er niet den stukjes in staan! Ik zal jou eens wat vertellen. Dat stukje dat heb jij heel netjes aan Gabriel gegeven! Omdat je wilde dat hij het drukte! Daar ken ik jou veel te goed voor! Zo! En pas jij maar op, anders word je nog een beetje voor laster uitgedaagd! Daar kun jij voor uitgedaagd worden, jongen!’
Hij boog zich naar haar over.
‘Nooit,’ riep hij, ‘hoor je,’ bewoog zijn hand krampachtig, ‘nooit heb ik Gabriel toestemming gegeven om ze te gebruiken. Hoor je? En ik vind, hoor je, ik vind, dat iemand die mijn stukjes jat in elk geval zo beleefd kan zijn dat hij er geen puinhoop van maakt. En het kan me nog geen donder schelen, ik wil alleen niet dat het nogeens gebeurt, dat schijnt al voldoende belediging voor jullie te zijn. Jij kunt het niet helpen dat je te stom bent om te zien wat hij van dat Engels heeft gemaakt, daar kunnen ze in Ame- | |
| |
rika plezier aan beleven. Ik bewerk zijn bomen toch ook niet met een mes godverdomme.’
‘Dat zou je moeten proberen. Dat zou je moeten proberen! Ha! Probeer dat eens!’
‘Dat zou ik eigenlijk eens moeten proberen, ja.’
‘Ja zeker! Dat zou je zeker moeten proberen.’
Haar ogen star en wijd, haar vingers frunnikten.
‘Je schijnt niet door te hebben dat dat hetzelfde is.’
‘Dat is heel wat anders.’
‘Dat is precies hetzelfde.’
‘Jij weet helemaal niet wat precies hetzelfde is.’
‘Ik weet verdomd goed wat precies hetzelfde is.’
‘Dat weet je niet, ik zeg het je -’
Alsof de zaak hiermee beklonken was, hurkte ze achter de toonbank. Zocht. Een voetstap ging voetstaps voorbij, nee, bleef staan. Stilte. Een hoed zweefde licht in het raam. Zweefde verder.
‘Ik vind,’ zei hij rustig, ‘als ik Gabriel een redelijke brief schrijf met een redelijk verzoek -’
‘Welke brief?’ vroeg ze fel.
‘De brief die ik hem heb geschreven, welke anders.’
‘Die! Dat was een volstrekt onredelijke beledigende rotbrief.’
‘Hoe weet jij dat? Tegen Gijs beweerde Gabriel dat hij hem niet eens had gelezen.’
‘Dat heeft hij ook niet en dat zal hij ook zeker niet doen. Ha! Wat dacht je!’ ‘Toch weet je dat hij beledigend was? Daar gaan jullie eenvoudig van uit, dat is jullie vak -’
‘Hij heeft er genoeg van gelezen om meteen te zien dat het een smerige beledigende rotbrief was, wat verbeeld je je?’
Besluiteloos hing hij tegen de toonbank. Een kanjer van Kaufmann baadde zich in een teil.
‘Ik vind dat jullie verdomd kinderachtig reageren,’ zei hij moedeloos. ‘Bovendien vind ik het verdomd onbeschoft van Gabriel dat hij geen antwoord heeft gegeven. Ik heb die stukjes nog steeds niet terug.’
‘En ik vind het verrekte kinderachtig van jou om hier aan te komen zetten en op stel en sprong te keer te gaan -’
‘Wie gaat er hier te keer? Je was me te vlug af, ben je dat al weer vergeten? Ik kwam met de vriendelijkste bedoelingen -’
‘En daarom moeten wij zeker ook elke dag van Gijs aanhoren, pas maar op, Peter dit, Peter dat -’
| |
| |
‘En dat lieg je,’ zei hij, plotseling giftig. ‘Jij liegt eenvoudig dat Gijs, jij liegt dat Gijs hier elke dag - Ik zal je vertellen wat Gijs heeft gedaan. Gijs heeft een keer -’
‘Dat lieg ik! Welzeker! Dat lieg ik! Dat zal wel, ja! Nou moet jij eens een keertje luisteren.’ Haar lichaam vermagerd van woede, haar haar strak langs haar gezicht. ‘Jij liegt. Luister je? Jij liegt dat je barst! Jij liegt dat Gabriel jou werk probeert te jatten. Dat lieg je. Vierkant. Punt. Uit. Alsof Gabriel jou niet donders veel publiciteit gratis voor niks geeft en dacht je dat ik niet wist dat jij maandenlang Gijs tegen ons opstookt en wou jij ook beweren dat je niet in de Koehoorn gaat smoezen? En dat je Karmad niet vertelt wat er hier te halen is. Wat krijg je daarvoor? Hè? En dacht jij werkelijk dat het ons een fluit kon verdommen dat jij de hele dag in de Koehoorn rondhangt? Ha! De aap komt donders goed uit de mouw! Dacht jij soms dat wij niet de grootste internationale topfiguren konden krijgen? Ha!’
‘En die beschuldigingen trek je terug.’
‘Ha! Welke beschuldigingen trek ik terug?’
Ze wist niet meer dat ze hem had beschuldigd.
‘Je neemt die beschuldigingen terug!’
‘Ach man, schei uit. Dacht je -’
Woedend nam Peter een Grasp. Zo hard hij kon las hij voor: ‘Immers alleen het kunstwerk kan de bronnen belemmeren -’
‘Ach man!’
‘...de bronnen belemmeren bij de bloei van kunnen belemmeren - Weet je trouwens hoeveel Gabriel me indertijd voor die boom heeft laten betalen? Je zult ervan opkijken!’
Ze deed een uitval naar Grasp. Ze schreeuwde:
‘Als jij nog eens het hart hebt, het simpele hart, om Gijs tegen ons op stang te jagen - O jongen! Dan zal Gijs toch werkelijk de zure appels van jouw vruchten plukken! Dan zal ik Gijs wel even voor je opbellen. Gijs jongen, ik ben vanmiddag per ongeluk met mijn knie, Gijs, lieve -’
‘Oorlog, jongens,’ gilde Gerritje, ‘oorlog, jongens!’
‘Oorlog!’
Hij had oorlog gezien op de ets van Doré, Don Quichote, te paard, mager en recht, vredig maanlicht, zijn speer in de hand. Zijn speeksel schuimde, rochelde oorlogsgeweld in het hol van zijn keel.
‘Niet spugen!’ zei Beer. Annetje krijste en schudde haar spierwitte haar. ‘Niet spugen! Denk je erom! Ja jôh, hij spuugt soms in boeken en dan
| |
| |
doet hij ze dicht - Denk je erom! Wat een prachtige uitgave heb jij! Gerritje. Prachtig! Mag ik aanstonds eens kijken? Ja, als hij begint te spugen dan gaat Annetje het natuurlijk ook doen.’
‘Oorlog!’
‘Wat dat toch is, psychologisch, dat spugen -’
‘Ik heb een sleepboot gezien,’ daagde Gerritje uit, ‘met een dik touw en dat trok dat schip en dat ging vooruit als een vliegmachine.’ Hij steeg uit een zittende houding op, ronkte rochelend door de kamer, de vleugels schuin in de bocht. Annetje krijste.
‘Ga toch zitten.’
Ze zat in Peters luie stoel. Opgeruimd riep ze boven het snerpend gegil: ‘Wat hoor ik toch! Heb je ruzie met Gabriel?’
Nu bliezen de kinderen hun bellen in het restant limonade dat hij achter jam had gevonden.
‘Niet te veel spatten,’ zei Beer, ‘luister je nu! Maar wat een onzin! Wat een onzin is dat! Gabriel is helemaal niet boos! Hoe kom je erbij? Wie heeft dat je verteld? Annet! Niet zo spatten!’
De tafel was met stroperige gele limonade overspoeld. Een dun sliertje gelige stroop gleed naar de rand.
‘Dat zal Hilde wel weer rond hebben verteld! Dat doet ze zo ontzettend vaak! En dan moet Gabriel het weer bijspijkeren -’
‘Zal ik een boterham voor de kinderen smeren?’ vroeg Peter ongelukkig.
‘Ach wel nee. Gerritje! Annetje! Gaan jullie eens naar buiten! Vooruit! Gaan jullie eens op straat spelen! Ach jôh, Gabriel is toch nooit boos op iemand! Waarom zou hij boos op je zijn?’
‘Om die brief die ik hem over Grasp heb geschreven.’
‘Die brief? Ach wel nee! Heb je dat krantje gezien? Maar dat ziet er leuk ui-uit! Vind je ook niet dat het er ontzettend leuk uitziet?’
De kinderen stormden naar buiten.
‘Waarom heeft hij me dan nooit antwoord gegeven? Ik wilde die stukjes terughebben.’
‘Ach ja, dat is gewoon een beetje een zwak puntje van hem. Ik heb die brief wel op tafel zien liggen, hij heeft er niets van gezegd! Ik had helemaal niet de indruk dat hij boos was! Hij heeft hem geloof ik nog wel in zijn documentatiekoffer gelegd, zijn documentatie is bijna af! Welnee, hij is helemaal niet boos.’
Zwaaiend met een fietspomp kwam Gerritje binnen.
‘Ivanhoe!’ schreeuwde hij.
| |
| |
‘Ivanhoe!’ krijste Annetje. Ze draafde achter hem aan om de tafel heen en stootte het glas om dat Gerritje had leeggeblazen.
‘Ze hebben net Ivanhoe gezien,’ legde Beer uit, niets verzachtend, ‘op de tv. Gaan jullie weer naar buiten! Maar boos? Nee,’ zei ze beslist, ‘Gabriel is helemaal niet boos.’
Ze deed een poging om een pijp van haar spannende jeans op te trekken. Een vuurrode trui die haar vormen vervormde.
‘Je moet je er niets van aantrekken, van die praatjes die Hilde rondstrooit. Dat is gewoon ziekelijk. Als je eens wist wat ze over mij heeft verteld! Maar wat woon je hier gezellig en wat een gezellig kacheltje heb je daar staan!’
‘Het bed is niet opgemaakt,’ verontschuldigde hij zich. ‘Ik ben er vanmorgen wel aan begonnen, maar het verveelde me ineens, dus liet ik het liggen.’
De voordeur werd dichtgegooid. De brievenbus klepperde hard. De gang op, kijken. Daar zwaaide Gerritje zijn (Peters) fietspomp, Ivanhoe gillend. Annetje krijste en duwde haar vingers beschermend in haar oren. Modderige kiezelstenen gleden door de brievenbus binnen. Een buurkind spoog door de gleuf.
Zodra Gerritje steun in zijn rug wist, rukte hij de voordeur open.
‘Ivanhoe!’
‘Ivanhoe!’ krijste Annetje.
Gerritje danste in een kring van buurkinderen die hem koel richtend bespogen.
Beer zag het aan. Ze liet het erbij. Ze slenterden naar de kamer terug.
‘Weet je wat het is? Hilde werkt zo hard en daarom moet Gabriel wel wat van haar accepteren. Als je zag hoe ze zich heeft ingezet voor die reis naar Amerika -’
‘Oorlog! Oorlog!’
Gebonk op de deur. Hard gebel.
‘Wat is dat toch mooi, hè?’ - op weg naar de gang tot de boom.
Van buiten het schelden en vloeken.
‘De buren,’ zei Peter benauwd.
Beer klapte heel hard in haar handen.
‘Jongens, we gaan weg. Ik zal het nog wel eens vragen,’ besloot ze, ‘maar ik weet heus heel zeker dat Gabriel niet boos op je is. En hij vindt dat je heel goed schrijft.’
Peter wachtte tot Gerritje en Annetje goed zaten. Toen, vlak voor de afrit, verlieten de buren opnieuw hun portieken en Gerritje keerde zich om.
| |
| |
Zijn schrale vogelhoofd pikkend als een haan spoog hij dun opgepot speeksel tegen de lip van een dichtbije verkenner. Tuf. ‘Gore gajus,’ schreeuwde de jongen. Een meisje riep: ‘kattepis.’
Boven Beers stralend gezongen daaaaag steeg schelden en schreeuwen en tuffen van spuug, ze was weg.
Ze keek achterom.
‘Daaaaag!’
Zaterdagmiddag, half vier.
‘Beer?’
‘O daaaaag! Zeg, vind je het geen heerlijk weer? Wat ben je aan het doen? Ik ben gewoon helemaal in mijn zomerse zij!’
‘Zeg, Beer, is Gabriel nog thuisgekomen?’
‘Nee, hij is niet thuisgekomen.’ Bedenkelijk.
‘Zou hij vanavond nog thuiskomen?’
‘Nee, jôh. Hij zou mij bellen als hij thuis zou komen eten en dat heeft hij niet gedaan en nu zal het vanavond wel heel laat worden. Maar zal ik hem zeggen dat hij jou morgenochtend moet bellen? Ja, jôh - dat doet hij wel. Ik geloof toch wel dat hij een beetje gebelgd was -’
‘Toch?’
‘Ja jôh - dat moet je hem maar niet kwalijk nemen. Hij heeft soms een beetje een klein egootje! En hij is tenslotte mijn mannetje! Je moet maar denken, Peter, de tijd heelt alle wonden! Daaaaag!’
‘Gabriel?’
‘Ha Peter! Heb je in een tijd niet gezien! Hoe was je vacantie?’
‘Beer zei dat je mij zou bellen -’
‘Ja ja ja, dat ging ik ook doen, maar ik ben niet naar bed geweest, dus je begrijpt -’
‘Ik bel eigenlijk, omdat ik van Hilde de indruk heb gekregen dat je boos op me bent over die brief.’
‘O nee nee nee! Heeft Hilde dat gezegd?’
‘Ik kreeg sterk de indruk.’
‘Dat had Hilde nooit mogen zeggen! O nee nee nee, helemaal niet. Wat heeft Hilde dan gezegd?’
‘Dat je boos bent. Dat je mijn brief een smerige rotbrief vindt, dat soort dingen.’
‘Nee nee, dat is beslist niet waar. Dat heb ik in de verte niet gezegd! Dat had Hilde niet mogen zeggen. Maar ik pest haar daar een beetje mee.’
| |
| |
‘Waarmee?’
‘Ik pest Hilde daar een beetje mee, met die brief.’
‘Hoe bedoel je?’
‘Ik pest haar daar een beetje mee, dat ik ontzaggelijke kwaad word om die soort dingen, dat is heel goed voor haar, begrijp je? Psychologisch.’
‘Ik begrijp er geen barst van.’
Schateren als bij de beste bak.
‘Maar je bent dus niet boos?’
‘Helemaal niet! Helemaal niet! Ha ha! Dacht je dat ik daar boos om was? Maar je brief zit wel in 't archief, dat begrijp je.’
‘Archief?’
‘In het plakboek. Je begrijpt, dat is historisch.’
‘Ja, natuurlijk is dat historisch. Tot ziens.’
‘Ik zie er wel wat in, maar op het ogenblik zie ik er nog geen mogelijkheden voor,’ zei Gabriel om tien over half zes tegen een rose heupbroek, wijnrode hooghakkige laarzen tot vlakbij de knieën, de lentebloesem op een overhemd, een wijnrood vest van flanel, de zwarte wielen van een zonnebril. ‘Als ik je was,’ zei Gabriel, ‘dan raad ik je aan, ga maar daarmee naar de Koehoorn, daar is meer ruimte dan hier.’ Dus pakte de schilder het werk weer in zijn gerafelde D.S., werk dat naar opzet, kleur en vorm gelijk was aan de maker.
Snel als de bliksem wreef Gabriel zijn handen langs elkaar. Geen verfspat zat erop. Zijn nagels waren schoon. Ontkurkte rusteloos de volgende fles sherry. Pok, deden zijn lippen de kurk na.
‘Een knal als van een fles champagne,’ mijmerde hij, ‘heb je ooit zoiets gehoord? Dat zal bitter tegenvallen. Dat zal bitter bitter tegenvallen.’
‘Vind je die sherry bitter?’ vroeg Hilde afwezig.
Gabriel schonk het glas van Hilde vol en dan zijn eigen glas.
‘Ik dacht een ogenblik dat het champagne was,’ verduidelijkte hij, ‘maar die Rutgers die kijkt wel uit, die vergist zich niet. Tjonge, daar zullen ze in de Koehoorn van opkijken, tjonge tjonge. Hilde! Wat zullen ze daar van opkijken, als die jongen daar komt! Heb je gehoord wat Broodhaan gaat doen?’
Hij sloeg zijn glas achterover. Hij likte zijn lippen.
‘Ik heb Henk meteen gezegd dat f 150 te duur is,’ ratelde Hilde rad. ‘Hij eet en drinkt de hele dag van ons en hij drinkt behoorlijk! Dat hindert niet, maar dan is f 100 goed betaald. Hoeveel foto's heeft hij helemaal gemaakt.’
| |
| |
‘Ja ja ja, dat is te duur. Bob doet het voor niks.’
‘Maar Bob is geen professional, die kan dat niet -’
Zuchtend en gapend veegde Gabriel zijn handen langs zijn broek van verkleurd grijs corduroy.
‘Dat zou wat zijn. Je maakt een fles open en paf! Het is champagne. Wat een verrassing! Wat een verrassing! Maar die Rutgers is een rotschoft. Daar had ik vorig jaar voor f 850 schuld en dat zou ik in werk betalen, maar toen had ik geen werk op dat moment en toen kwam er tijdelijk een ander in die zaak en die wilde ineens al het geld -’
‘Moest je het toen betalen?’ vroeg Hilde geschokt.
‘Dat heb ik tot op de laatste cent betaald. Maar ik verdenk die Rutgers ervan dat hij die andere vent tijdelijk in de zaak had gezet om dat geld te krijgen, want zelf durft hij niet! Dat was een afspraak en die man ging tegen die afspraak in. Het is een grote rotschoft, dat was mij nog nooit overkomen -’
Zijn stem was weggezakt.
‘Broodhaan gaat van zijn vrouw scheiden, omdat hij haar als maitresse wil hebben,’ zei Gabriel en verkneuterde zich. ‘Dat zal hem een beetje geld kosten! Tjonge tjonge!’
Lodderig keek hij op, omdat Gijs binnenkwam. Hij bracht vier schilderijtjes. Hij legde ze op de vitrine, hij knikte stug en trok zijn jas uit. Hij legde zijn jas naast de schilderijtjes op de vitrine en ging zitten. Chagrijnig keek hij voor zich.
‘Zie jij je intellectuele vriendje nog wel eens,’ vroeg Gabriel satirisch. Hij sloeg een glas achterover.
Als antwoord greep Gijs een glas en schonk zich in. Hij sloeg het glas achterover. Hij stak een sigaret op.
Hilde greep de fles, hief hem boven haar hoofd en fronste tegen de bodem. Ze schonk zich in.
‘Heb je Chris nog gebeld?’ vroeg ze Gijs.
‘Zeg, Gijs,’ zei Gabriel.
‘Ja?’ zei Gijs langademig en chagrijnig.
‘Die vriendje van jou, die Peter Roskam, die wordt een beetsje te groot voor zijn agen schoenen! Die heeft veel te grote schoenen voor zichzelf gekocht! Ha! Dat mannetje is verwend, die leeft op te grote voeten!’
Hilde deed niets dan haar rok gladstrijken.
‘Als jij dat mannetje nog eens ziet,’ dreigde Gabriel, ‘zeg hem dat maar! Zeg hem maar, jongen, jij leeft eventjes een beetje op te grote voeten! En zeg hem maar,’ vervolgde hij dreigend, ‘dat ik geen duimbreed wijk. Zeg
| |
| |
jij hem maar dat ik geen millimeter voor hem aan de kant ga! Zeg jij hem dat maar!’
‘Natuurlijk!’ riep Hilde. Ze sloeg het restant van haar sherry achterover. ‘Die Peter die denkt al jaren dat hij ons een beetje naar zijn pijpen kan laten dansen! Ha!’
‘Die mannetje die belt op,’ zei Gabriel, ‘die belt mijn huis op om mij te bedreigen. Die heeft Beer op de telefoon bedreigd. En Beer krijgt de hele dag a-anomie-nieme telefoontjes die haar bedreigen, daar zit jouw intellectuele vriendje achter. Die zal daarvan lusten! Dat komt alleen,’ verklaarde hij, ‘die jongen denkt dat hij door ons slecht wordt behandeld, omdat hij niet overal 30% korting op krijgt, omdat die prijzen omhoog gaan.’ ‘Precies! Hij wil die prijzen tegenhouden.’
‘Precies!’
‘En die prijzen houdt Peter Roskam toch niet tegen. En als hij hier nog eens waagt om te komen schelden,’ dreigde ze Gijs, ‘dan ontzeg ik hem de toegang tot de galerie.’
‘Ik zal het hem zeggen.’
‘Je gaat je gang maar,’ zei Gabriel en sloeg een glas sherry achterover en stak een sigaret in de hoek van zijn mond. Hij koepelde zijn handen als tegen harde wind en ontstak een lucifer. ‘Je gaat maar helemaal je gang!’ Hij zoog aan de sigaret en sloeg tweemaal op zijn buik. ‘Als Peter denkt dat ik de talen niet beheers dat moet hij maar eens komen luisteren en dan moet hij die brief maar eens komen bekijken die een gerenoemeerd professor aan mij heeft verzonden toen ik een artigel voor hem had ingeknort voor Taste. Die brief heb ik in mijn bezit in mijn documentatie. Dat is een brief, daarin geeft die professor mij volkomen volmacht om in een andermans artigelen in te beknotten. En het is om maar eens eventjes een voorbeeld te noemen nog n-noeit voorge-gekomen, dat een professor zelf tegen iemand zegt: je gaat je gang maar! Ga jij maar je gang, want ik vertrouw je! Ik g-geef je een volkomen volmacht! En ga jij dat straks maar eventjes aan jouw Peter vertellen. Peter is geen professor!’
‘Precies,’ smaalde Hilde. ‘En dat zal bij hem nog heel lang duren ook!’ Gabriel doorweekte Gijs' broek met sherry.
‘Zeg jij hem dat maar met mijn eigen woorden. Jouw Peter is helemaal niet bij machte om zijn eigen belangen te behartigen.’
‘Wat bedoel je daar dan mee?’ vroeg Gijs.
‘Daar bedoel ik mee, dat hij zijn eigen belangen niet kent en dat hij ze daarom n-niet kan behartigen! Als ik hem publiciteit geef waar iedereen om vraagt dan gooit hij dat tegen de wind! En zeg hem dan ook maar dat
| |
| |
het op die manier voor ons onmogelijk is om met hem in zee te gaan.’ ‘Maar hoe wil Peter dan met jullie in zee gaan?’ vroeg Gijs.
‘Die mannetje wil wel degelijk met ons in zee gaan, al zegt hij van niet,’ zei Gabriel wild, ‘die heeft al heel lang en steeds weer opnieuw met ons in zee willen gaan, maar wij willen dat niet. Waarom niet? Omdat jouw vriendje niet is te vertrouwen! Jouw vriendje hangt uit bij de Koehoorn -’ Zijn lichaam zwaaide. Hij mompelde een paar onverstaanbare zinnen, sloeg een glas sherry achterover.
‘Belachelijk,’ zei Hilde, ‘het idee! Met Peter Roskam in zee gaan!’
‘Toch geloof ik,’ zei Gijs, ‘dat hij juist niet met jullie in zee wil gaan.’
‘Dat mag jij wel eventsjes geloven, ja,’ zei Gabriel.
‘Heb je die brief van hem werkelijk niet gelezen?’ vroeg Gijs.
‘Die brief zit in mijn documentatie en die blijft in mijn documentatie zitten, dat is historisch. Die brief krijgt hij niet terug, al zou hij daarom smeken, dat zit bij die verzameling. En als jouw Peter denkt dat hij hier nog eens kan openen dan moet hij maar eens eventjes van gedachten veranderen! Want dat zou hij graag willen. Maar de galerie heeft Peter Roskam niet nodig om te openen. Vertel jij hem dat maar.’
Ha!
‘De galerie hoeft maar te kikken,’ zei Hilde, ‘of we hebben Janie Roland Holst om te openen, of Simon Vinkenoog of zelfs Jan Cremer!’
‘Precies! En als ik niet goed zou kunnen vertalen dan had die pr-professor n-noeit en te nimmer zelf die brief geschreven waarin hij aan mij persoonlijk de reinste volmacht geeft en die brief blijft in mijn bezit!’
Hij sloeg een glas achterover en aaide rusteloos de leuning van de bizarre stoel waarop hij zat.
‘Vind je dat geen prachtige stoel? Dat is een stoel die door Broodhaan is gemaakt, daar kun je een bod op doen, hij staat op duizend gulden, Hilde? Staat hij al op duizend gulden? Die stoel is te koop! Ha ha! En als Peter Roskam soms denkt dat hij kan vertalen -’ Hij zwaaide zijn minachting naar Gijs. ‘Want ik kan minstens zo goed vertalen als Peter Roskam, zo niet beter! Wat heeft hij vertaald, Peter Roskam? Wat heeft Peter Roskam vertaald, vertel jij me dat eens eventjes heel duidelijk! Peter heeft geen naam, hij heeft geen repoetatie en ik wilde hem daarmee helpen, ik heb mij achter hem gesteld en noe geeft die Peter maar eventjes dreigende telefoontjes! Wie is Peter Roskam? Gijs? Vertel jij me dat eens eventjes? Vraag jij dat zelf maar eens eventjes aan Peter Roskam! Wat is Peter internationaal? Ik zal jou eens wat vertellen. Peter Roskam is jaloers. Hij is zuiver jaloers. Hij heeft een grote jaloesie tegen ons, omdat wij op interna- | |
| |
tionaal niveau te werk gaan en Peter komt nationaal nog geen duimbreed van de grond. Die Peter van jou, die staat met twee benen op de grond en die blijft daar staan, die komt daar van die grond n-n-niet af, dat zul je zien! En laat hem maar eens eventjes wachten, dan zul je wat zien! Over den, over vijftien jaar, dan breekt de repoetatie los en dan staat Peter Roskam nog met zijn hangende pootjes op de grond! Die Peter is geen hoogvlieger! Zal ik jou eens eventjes wat vertellen? Wat? Die Peter van jou heeft geen allure!’
Hij rukte een fles sherry open.
‘Ik spreek alle acht en negentig dialecten van Amerika, dat is bekend, daar m-mag iedereen naar komen luisteren, en nog vier talen vloeiend en mijn vader was burgemeester van dat dorp, die moest zijn hele leven mensen officiëel ontvangen op dat hoe-heet-je, hoe heet dat ding, die stond dag en nacht klaar om mensen te ontvangen in het stadhuis - Bordes! En die was het hoofd van de politie en die kon vechten als een leeuw, die was een gele grote sterke man, als die je een klap gaf, nou, reken maar! Dan suizelde het wel! En Peter Roskam kent niemand! Gijs? Wat? Kent iemand Peter Roskam? Heeft iemand ooit van hem gehoord? Wie praat er openlijk over Peter Roskam? Wat? Als jij hier op straat gaat staan vlak voor de deur en je vraagt dan aan iedereen die bij wijze van spreken voorbij gaat: wie is Peter Roskam, en dat zijn dan bij wijze van spreken allemaal mensen die jou en mij stuk voor stuk kennen van naam, en Hilde ha ha!, dacht jij dan dat daar iemand bij was die ooit, ooit van Peter Roskam bij naam had gehoerd? Wie is hij?’ vroeg hij Hilde, vroeg hij Gijs. ‘Wie is Peter Roskam? En waarop denkt hij dat hij kan vertalen? Wat? Ook die roezie,’ richtte hij zich tot Hilde, ‘die roezie van laatst dat jij met hem hebt gevoerd in mijn huis, die roezie over die schilders van laatst, die roezie over Bos-Bosnegers en Grevelenveld, tjonge tjonge, dat was wat! Dat was een roezie! Dat was een roezie! Dat was een roezie zoals wij nog noeit hebben gevoerd met zijn allen en hij wist niks daarover te zeggen! Hij had daar niet van terug, van die roezie! Hilde? Hij is noeit daarvan teruggekomen!’
‘Was dat nog in je oude huis?’ vroeg Gijs.
‘Ja ja ja, mijn oude huis en Beer was daarbij.’
‘Is er dan nog een kans voor mij?’
‘Ja ja ja! Daar is een grote kans. Dat is niet alleen een kans, dat is meer dan een kans, dat is een grote waarschijnlijke zekerheid! En als jij, Gijs, bij wijze van spreken de volgende week een schoorsteen in mijn nieuwe huis aanlegt, dan kun je daar zo zonder meer in dat oude gaan zitten! Je gaat
| |
| |
je gang maar! Je neemt je vrouwtje en je kindertjes maar mee onder je arm en je gaat maar zitten, dat is zonder meer voor elkaar.’
Gijs stond in gedachten op om naar huis te gaan en luisterde nog even naar Gabriels verhaal dat hij sneller kon zwemmen dan ‘die vent van de olympische spelen’, tenminste als hij oefenen zou.
‘En elke ochtend ben ik stipt om zeven uur in het zwembad,’ hield hij Gijs waarschuwend vast, ‘met Gerritje en met Annetje, daar maak ik twee wilde waterratten van. Geweldig. En ik zwem elke ochtend stipt om zeven uur met ze mee om ze op te voeren, n-nog noeit heb ik een enkel keertje overgeslagen, daar w-weet die bad-badmeester van mee te praten, dat kun je bij die badmeester navragen, zeg dat maar aan je vriendje! Nog n-noeit, alleen de dag dat ik voorholteshoofdontstekening had, toen was ik ziek, toen mocht ik niet zwemmen. Die ba-badmeester die kent me bij naam!’
|
|