| |
| |
| |
Hoofdstuk VII De pers
Inleiding
Een bijdrage leveren over ‘de Pers op de Nederlandse Antillen’ voor een cultureel mozaïek, betekent zich op het zeer complexe terrein begeven van de ontwikkeling van de journalistiek op de Nederlandse Antillen. Complex vooral omdat het uitoefenen van het dagbladbedrijf en het bedrijven van journalistiek op de Antillen gebonden zijn aan enerzijds een aantal beperkende factoren en anderzijds unieke mogelijkheden bieden die men elders niet of niet in die mate aantreft.
Het zijn factoren welke met name de omvang van de markt, de geopolitieke realiteit, het hanteren van meer dan één taal en het vasthouden van een Europese cultuur met al diens uiterlijke vormen in een Caribische Latijns-Amerikaanse leefwereld betreffen.
Wanneer wij ons beperken tot de schrijvende pers dan levert een inventarisatie op dat er op de Nederlandse Antillen momenteel dagbladen, weekbladen en andere min of meer periodiek verschijnende geschriften op de markt worden gebracht in drie verschillende talen: het Papiamentu, het Nederlands en Engels. Opvallend is daarbij dat het Spaans, de taal waarvan de eerste in de kolonie Curaçao verschijnende periodieken zich bij uitstek bedienden, nagenoeg van het toneel verdwenen is.
De meeste Antilliaanse periodieken worden geredigeerd en geproduceerd op het grootste eiland Curaçao en vandaar uit verspreid over de diverse eilanden. De kranten maken daarbij gebruik van het moderne luchtvervoer om het nieuws nog dezelfde dag bij de abonnees van de zes verschillende eilanden te kunnen brengen. Slechts sinds enige jaren begint zich op Aruba een streven te ontwikkelen om eigen bladen te gaan uitgeven, een tendens die samenhangt met de wens naar een souvereine status voor dit eiland maar die zich nog niet heeft geopenbaard in een eigen volledig op Aruba geredigeerd en gedrukt dagblad.
Uit deze korte introductie blijkt reeds de beperking en van de andere kant de ruime mogelijkheden voor de Antilliaanse pers. Men treft er in een gebied met ruim tweehonderdduizend inwoners een veelheid van dagbladen en andere periodieken aan zodat de verscheidenheid van meningen, waarvoor de dagbladpers in West-Europa na de krantenfusies van de laatste jaren met zoveel verve strijdt, in de Antilliaanse situatie in welhaast optimale vorm aan zijn trekken komt. Aan de andere kant heeft men te maken
| |
| |
met deelmarkten als gevolg van het geografisch feit dat er zes eilanden zijn die tot hetzelfde land behoren en tevens als gevolg van de omstandigheid dat Nederlands en Papiamentu - en op de Bovenwinden het Engels - naast elkaar als schrijftaal en als voertaal worden gebezigd.
En het is deze marktsituatie die het vooral voor de dagbladondernemer op de Antillen uiterst moeilijk maakt om in een tijd van sterk stijgende grondstoffenprijzen en loonkosten zijn produkt economisch rendabel te maken, hoewel in het krantenbedrijf het ideologisch doel een even belangrijke rol moet spelen als het winststreven.
De potentiële afzetmarkt van de vier grote Antilliaanse dagbladen t.w. de ‘Amigoe di Curaçao’, met kopbladen voor Aruba en Bonaire, de ‘Beursen Nieuwsberichten’, ‘La Prensa’ en ‘Nobo’ is een combinatie van deelmarkten die te onderscheiden zijn in die van diverse eilanden met elk een zeer specifieke leefgemeenschap en een behoefte aan een op die gemeenschap afgestemde informatievoorziening, met daarnaast nog een duidelijke afbakening van taalgebied.
De eindredacteur in Willemstad die de verantwoordelijkheid op zich neemt voor de selectie, vormgeving en eventuele begeleiding van het nieuws afkomstig van en bestemd voor de diverse eilanden, dient rekening te houden met het feit dat Aruba, Bonaire, Curaçao en de Bovenwindse eilanden bevolkingen hebben met verschillende levenspatronen en een eigen behoefte aan nieuws en informatie. Daarnaast heeft hij te maken met een lezerspubliek dat de voorkeur geeft aan een van de drie min of meer officieel gebruikte talen: Nederlands, Papiamentu en Engels of die een combinatie van twee van deze talen prefereren. Dit laatste is vooral op Curaçao, het eiland met de meest heterogene bevolking van de zes Antilliaanse eilanden merkbaar. Ruim 50 procent van de dagbladabonnees zijn zogenaamde ‘dubbellezers’, dus personen die geabonneerd zijn op meer dan één krant en het overgrote deel hiervan combineert een Nederlandstalig met een Papiamentstalig dagblad. (Gegeven ontleend aan een onderzoek door de gezamenlijke advertentiebureaus van Curaçao.)
Wat de taal betreft hebben de dagbladuitgevers voor zich reeds een duidelijke keuze gemaakt. Kwam het in vroeger jaren nog voor dat de Curaçaose dagbladen in meer dan een taal hun nieuws en informatie aan de lezers presenteerden, nu is het zo dat de ‘Amigoe’ en de ‘Beurs’ uitsluitend Nederlandstalig zijn terwijl ‘La Prensa’ en ‘Nobo’ in het Papiamentu verschijnen.
Om commerciële redenen publiceert de ‘Amigoe’ sinds kort dagelijks een pagina Engels nieuws dat echter bestemd is voor een zeer beperkt publiek, namelijk de op de Antillen wonende niet Nederlands sprekende buiten- | |
| |
landers en de toeristen. Behalve verschil in taal is er tussen de dagbladen nok verschil in formaat: ‘Amigoe’ en ‘Beurs’ verschijnen in Europees standaardformaat, terwijl ‘La Prensa’ en ‘Nobo’ het meer Amerikaans georiënteerde ‘tabloid-formaat’ hanteren.
Naast vier genoemde grote dagbladen circuleren er op de verschillende eilanden zeer lokaal ingestelde en op stencil of klein-offset geproduceerde nieuwsbladen zoals de ‘News’ en de ‘Local’ op Aruba, de ‘St. Maarten Star’, de ‘Statia Gazette’ op St. Eustatius en de ‘Saba Herald’, die opmerkelijk genoeg allen gebruik maken van de Engelse taal.
| |
Historie
De veeltaligheid van de Antilliaanse periodieken blijkt reeds uit de geboorte van de eerste bladen in de negentiende eeuw. Nadat in 1812 de ‘Curaçaosche Courant’ voor het eerst was verschenen als weekblad (oorspronkelijk onder de naam ‘Curaçao Gazette and Commercial Advertiser’) volgde er een reeks van periodieken in het Nederlands, Spaans, Papiamentu en Engels. Dr. Joh. Hartog, oud-hoofdredacteur van de ‘Amigoe di Curaçao’ geeft in zijn boek ‘Journalistiek leven in Curaçao’ een uitvoerige opsomming van al die periodieken die het licht zagen en meestal na korte tijd weer verdwenen in de periode van 1812 tot aan de Tweede Wereldoorlog.
Die welke niet waren ontstaan uit de behoefte om te ageren tegen actuele gebeurtenissen die de kleine Curaçaose gemeenschap in beroering brachten, hadden tot taak het geloof en de idealen van diverse religies en andere maatschappelijke groeperingen te propageren en te verdedigen.
Als voorbeelden van eerstgenoemde bladen vermeldt Hartog ‘Noticioso’ (1870) onder redactie van de advocaat Abraham Mendes Chumaceiro en gericht tegen het optreden van de toenmalige Venezolaanse president A. Guzman Blanco die later het discriminerende ‘Antillenrecht’ invoerde, een verzwaard invoerrecht voor alle via de Antillen naar Venezuela verscheepte goederen uit represaille voor de steun welke Venezolaanse revolutionairen op het gastvrije Curaçao hadden ondervonden.
Ook de ‘Civilisadó’ - ‘corant di pueblo’ of ‘volkskrant’ zoals de ondertitel luidde - ontstond als gevolg van een actuele gebeurtenis. Dit eerste in het Papiamentu geschreven blad was gewijd aan de affaire Sassen, een procureur-generaal die de achtendertigste koloniale gouverneur Wagner te lijf ging met ingezonden stukken. Aan deze affaire heeft ook ‘De Onafhankelijke’ (een blad dat werd opgericht in 1872) zijn ontstaan te danken. Trouwens ook de eerste krant op de Antillen, de reeds genoemde ‘Curaçaosche Courant’, die zich later ontwikkelde tot ‘Staatscourant’, is opgericht naar
| |
| |
aanleiding van een actuele gebeurtenis: de aardbeving welke op 26 maart 1812 Caracas de Venezolaanse hoofdstad in puin legde en 12.000 slachtoffers eiste.
Men ziet dus dat Curaçaose dagbladondernemers zich niet zozeer door economische motieven lieten leiden bij de oprichting van hun periodieken, noch altijd de verbreiding van bepaalde ideologieën als achtergrond hadden voor hun journalistieke bezigheden.
Plotselinge gebeurtenissen die de gemeenschap in beroering brachten en grote indruk maakten waren voor hen voldoende om zich zonder enige journalistieke noch druktechnische ervaring op het communicatievlak te begeven. Dat hun op puur enthousiasme en weinige vakkennis en ervaring berustende journalistieke escapades meestal een vroegtijdig einde vonden is dan ook niet te verwonderen.
Beter verging het die ondernemers welke uit meer zakelijke overwegingen een periodiek gingen uitgeven zoals de ‘Boletin de la Libreria de Agustin Bethencourt e Hijos’ (1879), een gratis verspreid advertentieblad waaruit later (in 1897) de ‘Diario del Comercio’ ontstond en nog later de ‘Boletin Comercial’ (1908).
Deze bladen beantwoordden aan de traditionele behoefte die kooplieden al sinds het begin van de zeventiende eeuw hadden aan internationaal nieuws toen de internationale handel en beurzen in opkomst waren. Met de verbetering van de verbindingen en de voortgaande ontwikkeling van de maatschappij groeide de behoefte aan informatie en werd de afzetmarkt steeds groter. Aangezien de meeste kooplieden op Curaçao in die jaren van Spaanse of van Portugees-Joodse afkomst waren en zich in ieder geval bedienden van de Spaanse taal, was er een goede markt voor publicaties in het Spaans met nieuws van internationaal karakter en dan vooral financieel-economisch nieuws. Trouwens Spaans speelde in die jaren überhaupt een belangrijke rol in het culturele leven op Curaçao. Aan het Colegio Santo Tomas b.v. waar jonge Curaçaoënaars hun opleiding genoten, werd in de Spaanse taal les gegeven en in betere kringen werd thuis Spaans gesproken. En dat had Bethencourt - de naam van dit geslacht van uitgevers is nog steeds verbonden aan een handelsdrukkerij op Curaçao - goed begrepen.
De meer op Europese maatstaven afgestemde journalistiek - en de dagbladjournalistiek zowel van de Nederlandstalige als Papiamentstalige bladen op de Antillen draagt wat betreft de redactionele presentatie als de commerciële aanpak nog steeds een uitgesproken Europees karakter - deed zijn intrede met de oprichting van de ‘Amigoe di Curaçao’ in december 1883.
De katholieke missie van de Orde der paters Dominicanen, die het initiatief nam tot de oprichting van dit tot 1935 als weekblad, daarna twee keer
| |
| |
per week en tenslotte sinds 1941 als dagblad verschijnende krant, had een duidelijk sociaal doel voor ogen.
In een ‘Programma’ - een soort intentieverklaring - uitgegeven eind 1883 waarin de verschijning van de ‘Amigoe’ wordt aangekondigd, schrijft de redacteur pater Onderwater dat hij ‘het publiek van het onontbeerlijk wereldnieuws en van de hoofdpunten van onze dagelijkse vaderlandse geschiedenis op de hoogte wil brengen’. De vervulling van de informatieve taak stond dus voorop bij ‘Amigoe’. Maar daarnaast werd in het Programma aangekondigd dat ‘naar onze mening het leven van maatschappij en staat zowel als dat van ieder afzonderlijk mens wordt beheerst door beginselen; vandaar dat niemand tot een juist begrip van de politieke gebeurtenissen zal geraken wanneer hij de ideeën of beginselen die aan de feiten ten grondslag liggen in zijn beschouwing terzijde zou willen stellen. Niemand zal het in zijn leven tot waarachtige beschaving brengen indien bij de hogere en heilige beginselen zijner handelingen buiten rekening mocht laten’. Hier wordt gelijktijdig het zich bemoeien van de katholieke missie met de lokale politieke en maatschappelijke ontwikkelingen als de verdediging van een ideologie (de katholieke levensvisie) door het Bisdom Willemstad aangekondigd. En in de meer dan negentig jaar dat de ‘Amigoe’ op de Nederlandse Antillen verspreid wordt, hebben de achtereenvolgende hoofdredacteuren - tot de jaren van de Tweede Wereldoorlog geestelijken van de Orde der Dominicanen en daarna op contract aangestelde beroepsjournalisten - aan deze gedachte inhoud gegeven.
Een ander belangrijk element dat het ‘Programma’ welk ten grondslag ligt aan de oprichting van de ‘Amigoe’ omvatte is de mededeling dat het blad bedoeld is voor de Curaçaose bevolking en dat met het oog hierop het voornaamste nieuws en de commentaren zowel in het Nederlands als in het Papiamentu zouden worden gepubliceerd. De ‘Amigoe’ wilde dus geen elitaire krant zijn maar een publicatie van de katholieke missie welke zich tot taak stelde door informatieverschaffing en opinievorming een wezenlijke bijdrage te leveren aan de maatschappelijke verheffing van de Curaçaose bevolking. En dat deze formule aansloeg bleek uit het feit dat de ‘Amigoe’ de voornamelijk Spaanstalige publicatie en zelfs Papiamentstalige publicaties van de markt verdrong.
In de volksmond heet het dat Curaçao naast de politici geregeerd wordt door de bisschop en door de Shell. Waarmee eigenlijk gezegd wil worden dat het bisdom en de multinationale oliemaatschappij een grote invloed hebben gehad en nog hebben in de ontwikkeling van de Curaçaose en Antilliaanse maatschappij. De katholieke missie als brenger van onderwijs en cultuur en als pionier op het gebied van medische en sociale verzorging. De
| |
| |
Shell als de belangrijkste werkgever voor de Curaçaose bevolking die in de jaren dat de N.V. Curaçaosche Petroleum Maatschappij zich vestigde (1918) een kommervol bestaan vond in de landbouw, veeteelt en visserij en in slechtbetaalde ambachtelijke werkzaamheden.
De Shell werd de redder van de Curaçaose economie en bracht brood op tafel van duizenden Curaçaose gezinnen en het was dan ook geen wonder dat men het in de jaren dertig zonder meer accepteerde toen de Shell een lokale krantenuitgever Otto Cras die de ‘Curaçaosche Volkskrant’ uitgaf ‘uitkocht’ door zijn voornaamste nieuwsbron voor het internationale nieuws - een abonnement op de nieuwsdienst van Aneta-Radio Holland - voor een betere prijs weg te kopen en te monopoliseren. Op die manier werd de tweede Nederlandstalige krant de ‘Beurs - en Nieuwsberichten’ geboren, een krant die jarenlang in handen bleef van Shell-mensen totdat ten tijde van de onverkwikkelijke affaire De Wit (een Nederlandse hoofdredacteur-directeur die om politieke redenen zou worden uitgezet) de aandelen overgingen in handen van politici van de Democratische Partij.
Interessant is te vermelden dat Otto Cras het vóór de transactie waarbij de Shell het persbureau verwierf had gewaagd in zijn ‘Volkskrant’ in nogal felle bewoordingen voor de belangen van de Curaçaose arbeider bij de Shell op te komen. Maar toen de industriële reus de lastige persmuskiet verjoeg werd ook dit aspect door de gemeenschap aanvaard als een noodzakelijk gevolg van de economische vooruitgang.
Met de geboorte van het Papiamentstalige ‘La Cruz’ waarmee het Bisdom Willemstad sinds 1900 de lokale bevolking van nieuws en commentaren ging voorzien, werd de ‘Amigoe’ volledig Nederlandstalig. En aangezien de adverteerders in de twee Nederlandstalige bladen de ‘Amigoe’ en de ‘Beurs’ de media bij uitstek gingen zien waarmee zij het koopkrachtige publiek konden bereiken, ontstond er een overwicht van de Nederlandstalige pers waartegen ook het in 1928 opgerichte ‘La Prensa’ weinig kon uitrichten.
‘La Prensa’ kwam onder redactie van Jorge Bartolomeo Suarez in de eerste jaren uit in een merkwaardige combinatie van Spaans en Nederlands, dus duidelijk gericht op de beter gesitueerden. De aanwezigheid van Amerikaanse troepen op Curaçao en Aruba tijdens de Tweede Wereldoorlog leidde tot invoering van een Engelse pagina. Na de oorlog werd ‘La Prensa’ een volledig Papiamentstalige krant. De aandelen gingen - evenals bij de ‘Beurs- en Nieuwsberichten’ het geval was - allen over in handen van politici van de Democratische Partij en de krant ontwikkelde zich tot partijblad.
Met de komst van het dagblad ‘Nobo’ in november 1973 is er weer enig evenwicht ontstaan tussen de Nederlandstalige en Papiamentstalige pers.
| |
| |
Dat er behoefte bestond aan een onpartijdige Papiamentstalige krant die veel aandacht besteedt aan het lokale nieuws bleek uit de stormachtige groei van ‘Nobo’ van een begin-oplage van 3500 tot momenteel 16.000 exemplaren per dag (de grootste circulatie op de Antillen).
De succesformule van ‘Nobo’ moet voornamelijk gezocht worden in de voor de Antillen nieuwe vorm van distributie, namelijk de straatverkoop. Voordien beperkten zowel de dagbladen als andere periodieken zich tot de huis-aan-huis-bezorging aan abonnees en de verkoop op vaste plaatsen zoals in de boekhandels. Om de straatverkoop te stimuleren ging de redactie van ‘Nobo’ met de zegen van de aandeelhouders (Curaçaose en Arubaanse zakenlieden die het winstoogmerk voorop stellen) over tot een redactionele presentatie die voor het grote publiek zo aantrekkelijk mogelijk is.
Sensationele koppen in grote opmaak op de voorpagina, foto's van ongelukken en misdrijven die voorheen, wanneer ze te bloederig waren, door de krantenredacties achtergehouden werden maar nu gretig aftrek vinden, publicatie van horoscopen en uitslagen van geoorloofde en verboden loterijen, dit alles om de verkoopcijfers verder op te schroeven.
‘Give the people what the people want’ is het concept van ‘Nobo’ dat hiermee het voorbeeld volgt van wat in West-Europa de ‘boulevardpers’ wordt genoemd, maar dat op de Antillen niet als zo negatief wordt ervaren. Wie het offer van de journalistieke kwaliteit en het loslaten van ethische normen betreurt, zou getroost kunnen worden met de gedachte dat met de komst van ‘Nobo’ in ieder geval de leesdichtheid op de Benedenwindse eilanden (‘Nobo’ verschijnt nog niet op de Bovenwinden) is toegenomen en dat de ervaring uit andere landen heeft geleerd dat een volk dat leest een ontwikkeling doormaakt en bij die ontwikkeling overstapt naar kwaliteitslectuur hetzij in de vorm van dag-, week- of maandbladen, hetzij in de vorm van boeken. De behoefte aan een kwaliteitskrant in het Papiamentu en van een opinie-weekblad in dezelfde taal met actuele culturele informatie naast achtergrondinformatie over allerlei ontwikkelingen uit het eigen gebied blijft beter bestaan en zal steeds groter worden.
| |
Economische mogelijkheden
Uit het voorgaande is duidelijk geworden dat in de loop der jaren talloze dagbladen en andere periodieken zijn onstaan en weer verdwenen op de Nederlandse Antillen, maar ook dat zelfs na de oprichting van het vierde grote dagblad ‘Nobo’ op een moment dat dit uit concurrentie-oogpunt prohibitief leek, er nog plaats lijkt te zijn op een kwaliteitskrant in het Papiamentu.
| |
| |
Historisch gezien heeft het aanbieden van nieuws in de vorm van dagbladen zich op de Nederlandse Antillen evenals in West-Europa ontwikkeld uit de behoefte van kooplieden aan internationale informatie. Met de ontwikkeling van de gemeenschap en de confrontatie met de problematiek van deze ontwikkeling groeit deze behoefte aan informatie en vindt er gelijktijdig een verschuiving plaats van internationale naar lokale informatie.
Beperkten de courantiers zich eind vorige eeuw en nog in het begin van deze eeuw tot het belichten van feiten en stromingen die te maken hadden met Europa en de Verenigde Staten, sinds de komst van de olieraffinaderijen op de Antillen en de confrontatie met de gevolgen van deze ‘industriële revolutie’ voor de Antilliaanse gemeenschap, gingen de dagbladuitgevers en de redacties zich meer bezighouden met het levenspatroon van de lokale bevolking en de specifieke problemen van deze bevolking.
De stormachtige ontwikkeling van de olie-industrie in de jaren veertig bracht tevens een sterke bevolkingstoename en een groei van de afzetmarkt met zich mee. Bij de dagbladen leidde dit tot een behoefte aan verbeterde technische apparatuur om met de vereiste snelheid het nieuws te kunnen produceren en te verspreiden.
Wij hebben reeds gewezen op de problemen welke het verdeelde en verspreide afzetgebied zowel redactioneel als produktie-technisch met zich meebrengt. De dagbladuitgevers hebben te maken met een gebied van zes eilanden die mijlenver uit elkaar liggen (de afstand Curaçao-St. Maarten is gelijk aan die van Amsterdam-Lissabon) en die zelfs per vliegtuig niet met een zodanige frequentie zijn te bereiken dat er sprake is van flexibiele ‘zaktijden’ voor de kranten. Men is met de druktijden en dus met de distributie gebonden aan de vertrektijden van de lijndiensten van de lokale luchtvaartmaatschappij ALM die de op Curaçao gedrukte kranten dagelijks naar Aruba, Bonaire en de Bovenwinden moet vliegen. En aangezien merkwaardigerwijs alle vier dagbladen op dezelfde tijd, namelijk op het middaguur van de persen komen is er een ‘krantenvliegtuig’ ontstaan op een tijdstip dat gunstig is voor de verspreiding op de diverse eilanden, waarmee door de ALM bij het vaststellen van nieuwe vliegschema's terdege rekening wordt gehouden.
Ook per eiland is de bezorging van de dagbladen minder eenvoudig dan in die landen waar men te maken heeft met gesloten woonkernen. Door het bouwpatroon op de Antillen - geen aaneengesloten rijen van huizen zoals in Europese of Amerikaanse steden maar verspreid liggende bungalows - door het niet afgezonderd wonen van Nederlandstalige en Papiamentstalige abonnees zodat er geen sprake kan zijn van huis-aan-huis-bezorging, is het krantenbezorgen een intensieve en kostbare aangelegenheid.
| |
[pagina t.o. 160]
[p. t.o. 160] | |
Ritmische patroontjes van de Curaçaose wals.
(Afbeeldingen bij hoofdstuk 8)
| |
[pagina t.o. 161]
[p. t.o. 161] | |
Links: Quadrant van een ‘ka'i orgel’.
Rechts: ‘Ka'i orgel’-manuscript.
(Afbeeldingen bij hoofdstuk 8)
| |
| |
Wat betreft de produktie maken de afwezigheid van opleidingsmogelijkheden zowel voor redactioneel als grafisch geschoold personeel het noodzakelijk zich van moderne apparatuur te bedienen en er een minimale bezetting op na te houden. De vier Antilliaanse dagbladen worden op twee rotatie-offsetpersen gedrukt, ‘Beurs- en Nieuwsberichten’ en ‘La Prensa’ bij de Drukkerij de Stad N.V. en ‘Amigoe’ en ‘Nobo’ bij Rotaprint Antilles N.V. (voorheen de N.V. Paulusdrukkerij).
Het voorbereidingsproces beweegt zich steeds meer in de richting van vergevorderde fotografische technieken en het gebruik van electronische hulpmiddelen. In de nieuwe drukkerij van Rotaprint N.V. wordt de electronische apparatuur niet alleen gebruikt bij het vervaardigen van het zetwerk op de drukkerij doch ook op de redacties, waarbij journalisten vertrouwd moeten worden gemaakt met het gebruik van IBM-schrijfmachines, Video Data Terminals en scanners.
Ook deze ontwikkeling stelt de dagbladuitgevers voor financieel-economische vraagstukken, immers de relatief kleine en verdeelde markt beperkt de advertentie- en abonnementeninkomsten van de dagbladen terwijl de aanschaf van moderne produktie-appararuur grote bedragen aan investeringen vergt welke alleen verantwoord is bij grote omzetten.
Gedeeltelijk wordt dit probleem ondervangen doordat zoals gesteld in beide gevallen twee kranten op één pers worden gedrukt en technisch in één drukkerij worden voorbereid, maar de gezamenlijke oplagen van de dagbladen ‘Beurs’ en ‘La Prensa’ (samen 15.000) en ‘Amigoe’ en ‘Nobo’ (samen 27.000) blijven relatief klein wanneer men bedenkt dat momenteel in Nederland b.v. als criterium geldt een oplage van 35.000 exemplaren om een rendabele exploitatie van een dagblad mogelijk te maken. Daarbij moet bovendien in acht worden genomen dat de produktiekosten op een eiland als Curaçao door het feit dat alle grond- en hulpstoffen ofwel uit de Verenigde Staten ofwel uit Canada (krantenpapier) moeten worden ingevoerd, uitzonderlijk hoog zijn. De dagbladuitgevers worden hierdoor genoodzaakt hun andere uitgaven te beperken en dit brengt o.m. met zich mee dat men niet die uitgaven kan doen in de redactionele sfeer om voldoende geschoold personeel aan te trekken en daarmee de kwaliteit van de kranten te verbeteren.
En toch vraagt het krantenpubliek op de Antillen meer dan het nieuws zoals dat van de persbureaus komt of zoals dat lokaal door middel van persconferenties of perscommuniqués wordt verstrekt. Er is behoefte aan nieuws-analyses, aan interviews, aan interpretatie van de ontwikkelingen die van belang zijn voor land en eilanden en aan becommentariëring van het nieuws in de vorm van redactionele hoofdartikelen. Zonder daarop gewezen
| |
| |
te worden beseft het publiek dat voorlichting en opinievorming wezenlijke taken zijn van een dagblad.
Terecht merkte drs. P. Landman in zijn bijdrage ‘Economie en dagbladpers’ op dat het zeer de vraag blijft of een publiek zich een opinie laat opdringen door een krant of dat men een krant accepteert omdat deze een opinie weergeeft die overeenkomt met de eigen mening. Sinds kort wordt aan dit laatste facet een overwegende invloed toegekend. Het gevolg hiervan is dat een krant meer bepaald wordt door externe factoren namelijk de ontwikkeling van het verspreidingsgebied (afzetmarkt) op maatschappelijk, cultureel en economisch terrein. Deze opmerking gaat volledig op voor de Antilliaanse situatie, al zouden wij daarbij ook nog het taalgebied willen betrekken als een van de belangrijkste factoren voor de bepaling van het afzetgebied. Immers hoezeer men zich ook inspant om een kwaliteitskrant te vervaardigen welke beantwoordt aan de normen welke men ten aanzien van nieuwsgaring, nieuwsbegeleiding, opinievorming en presentatie stelt, indien het publiek waaraan men dit produkt presenteert niet of niet geheel in staat is de inhoud te bevatten vanwege een taalprobleem, dan beantwoordt men slechts ten dele aan het doel dat men zich gesteld heeft.
Dagbladen zijn immers massacommunicatiemedia en indien hun lezerskring zich al te zeer beperkt en blijft beperken tot een relatief kleine groep welke men vanwege hun taal, culturele achtergrond en levenspatroon als elitaire krantenlezers zou kunnen aanduiden, dan verliezen zij het karakter van massamedia en zal hun streven naar optimale kwaliteit qua inhoud en vormgeving door financieel-economische factoren een illusie worden.
Vooral de Nederlandstalige bladen op de Antillen zullen daarom in de komende jaren, waarin het streven naar een eigen identiteit van de Antilliaanse bevolking met als voornaamste instrument daarbij het gebruik van de eigen taal, het Papiamentu, zich steeds meer zal gaan manifesteren, zich moeten gaan bezinnen over hun taak en moeten gaan zoeken naar een formule waarbij zij een eigen plaats blijft behouden zonder zichzelf in de Antilliaanse gemeenschap overbodig te maken. Zij zouden dit bijvoorbeeld kunnen doen als brug tussen een Antillen met een Caribisch levenspatroon en met een Caribische informatiebehoefte aan de ene kant en een West-Europees c.q. Amerikaans cultuurpatroon dat zodanig wortels heeft geschoten in de Antilliaanse gemeenschap dat zij, in de komende generatie althans, niet weg te denken zal zijn.
Met de ontwikkeling van de Antilliaanse gemeenschap naar een niveau waar er steeds meer behoefte zal ontstaan aan internationale informatie, niet aleen in de vorm van feitelijk nieuws maar ook op cultureel, sociologisch, wetenschappelijk en ander gebied en met een gelijktijdige ont- | |
| |
wikkeling van het Papiamentu naar een taal met een geaccepteerde schrijfwijze en een meer officieel karakter dan thans het geval is, zal de stap voor de Nederlandstalige bladen naar het Papiamentu dan betrekkelijk eenvoudig kunnen worden gemaakt, en gemaakt moeten worden. Immers een dagblad dat niet meer door de massa verstaan wordt heeft geen bestaansrecht meer, in welke gemeenschap dan ook.
| |
Aard en karakter
Aard en karakter van een maatschappij zijn bepalend voor de structuur van de pers, radio en televisie die in deze maatschappij opereren en de wijze waarop zij hun taak vervullen.
Deze universele stelling geldt ook voor de Nederlandse Antillen.
In hun boek ‘Responsibility in mass communication’ schrijven de Amerikaanse communicatiedeskundigen Th. Peterson en W. Schramm dat er vier typen van massacommunicatiestelsels zijn te onderscheiden: de ‘authoritarian’, de ‘Sovjetcommunist’, de ‘libertarian’ en de ‘social responsibility’ theorie. Nu is dit een typische Amerikaanse benaderingsvorm en uiteraard zal eerst uitgaande van deze indeling moeten, worden nagegaan wat autoritaire, liberale en ‘social-responsable’ maatschappijen zijn. Wat betreft de ‘sovjet-communist’ theorie ligt de zaak duidelijker.
Autoritair geregeerde gemeenschappen zijn die waar bepaalde constitutionele rechten zoals vastgelegd in de universele verklaring van de Verenigde Naties m.b.t. de fundamentele vrijheden van de mens genegeerd dan wel vervangen worden door een meer of minder uitgewerkte ideologie zoals b.v. in nazi-Duitsland, het Indonesië van Soekarno en het Griekenland van de kolonels gebeurde.
De ‘sovjet-communist’ theorie gaat uit van de in de socialistische leer geldende ideologie waarbij de pers een instrument is van partij en staat en uitsluitend de taak heeft te vervullen de gedachten van partij en staat te propageren en te onderstrepen. De liberale theorie gaat uit van de ‘free market place of ideas’ waarbij iedere burger zoveel mogelijk vrijheid zal moeten hebben om zijn mening te uiten en waarbij hij vrij moet zijn om een keuze te maken uit een veelheid van aangeboden informatie. De waarheid zal dan vroeg of laat moeten zegevieren.
Met de ‘social-responsibility’ theorie komen wij terecht in de democratieën van West-Europa en de Verenigde Staten waar aan de pers de verantwoordelijkheid wordt toegekend en opgedragen uitgaande van bepaalde regels van ethiek, een besef van maatschappelijke geëngageerdheid en de verplichting om als ‘waakhond’ op te treden teneinde de rechten en plich- | |
| |
ten van iedere burger te waarborgen. In deze situatie moeten de media zich zo onafhankelijk mogelijk opstellen zowel van overheid als maatschappij en als ‘pressure-group’ optreden.
Om zijn taak op een sociaal-verantwoordelijke manier te kunnen vervullen zal de journalist moeten uitgaan van het recht op informatie van het publiek. Hij zal een bepaalde mate van objectiviteit en eerlijkheid aan de dag moeten leggen en nieuws van commentaar moeten kunnen onderscheiden. Bij zijn berichtgeving en met name bij het leveren van kritiek op vermeende mistoestanden zal hij het principe van ‘hoor en wederhoor’ moeten toepassen en alle betrokken partijen aan het woord moeten laten. Hij moet een weloverwogen en juiste keuze maken van zijn bronnen om zo de betrouwbaarheid van zijn informatie te kunnen optimaliseren.
Het is duidelijk dat al deze voorwaarden niet vervuld kunnen worden in een autoritaire staat of bij de aan nauwe regels gebonden en volledig op propaganda afgestelde persorganen in de socialistische landen.
Wanneer wij nagaan welke van de vier genoemde theorieën van toepassing zijn voor de situatie van pers, radio en televisie op de Nederlandse Antillen dan kan worden geconstateerd dat, gegeven de structuur van de Antilliaanse samenleving en de wijze waarop de media in het verleden en nu nog hun taak vervulden en vervullen, de keuze moet vallen op de ‘libertarian’ en de ‘social-responsibility’ theorieën.
De Antilliaanse gemeenschap is bij gebrek aan een agrarische economie en aan een wijdvertakte industrie door de eeuwen heen aangewezen geweest op dienstverlenende activiteiten. En handel drijven in dit gebied als voorpost van Europese handelshuizen tegenover een door tariefmuren protectionistisch en bijna hermetisch afgesloten Latijns-Amerikaans continent, betekende het hanteren van een vrije markt politiek.
Dat de liberale ‘laisser faire, laisser aller’ gedachte hier een vruchtbare voedingsbodem vond en nog altijd vindt valt onder de gegeven omstandigheden niet te verwonderen.
De eerste courantiers waren, zoals wij eerder hebben gesteld, met hun publicaties vooral afhankelijk en gericht op de kooplieden die zich in de negentiende eeuw op Curaçao vestigden.
En de dagbladen ‘La Prensa’ en vooral de ‘Beurs- en Nieuwsberichten’ (trouwens de naam zegt het al) hebben gedurende hun geschiedenis behalve partijpolitieke belangen ook de belangen van het lokale zakenleven met nadruk behartigd. Meer dan door de andere media werd door deze twee kranten ruime aandacht besteed aan het wel en wee van de lokale neringdoenden. En door de redacties van beide bladen worden meer dan bij andere media gebruikelijk en ook in afwijking met de voor dagbladen
| |
| |
daaromtrent algemeen gestelde normen concessies gedaan aan de adverteerders door het publiceren van onbetaalde propaganda in redactionele kolommen.
Dat ook bij de nieuwsselectie en bij het begeleiden van het nieuws met redactionele commentaren de belangen van handel en bedrijfsleven voorop worden gesteld en niet die van b.v. werknemers en vakbonden, zou een bewijs kunnen zijn van conservatieve inslag van beide bladen.
Anders was dat bij de door het bisdom opgerichte ‘Amigoe di Curaçao’ en gedeeltelijk ook bij ‘Nobo’. Door de katholieke missie die naast tal van andere instituten ook een krant heeft opgericht en generaties lang in leven heeft gehouden, werd de gedachte van de ‘social-responsibility theory’ zoals die in Nederland in de praktijk werd toegepast geïntroduceerd. De ‘Amigoe’ stelde zich tot taak de belangen van de minderbedeelde bevolking te behartigen en heeft door de jaren heen de sociale verantwoordelijkheid voorop gesteld bij de beoefening van de journalistieke taak. Helaas gebeurde dit in het verleden maar al te vaak op een paternalistische wijze en op de docerende toon welke de missie in de ontwikkelingslanden in die jaren eigen was.
En ook het dagblad ‘Nobo’, dat de bevolking op straat tegemoet gaat, heeft zich sinds de oprichting in 1973 voornamelijk bezig gehouden met sociale vraagstukken en met de noden van de bevolking, al week de ‘verpakking’ van het nieuws af van dat van de andere bladen.
De Antillen zijn een land in beweging en veranderingen in maatschappelijke structuren en daarmee samenhangend wijzigingen in mentale instelling en geestelijke oriëntatie hebben tevens hun invloed op de wijze van taakvervulling door de media. De veranderingen op sociaal-economisch, sociaal-cultureel en socio-politiek terrein welke zich sinds het einde van de jaren zestig op de Antillen in een stroomversnelling voltrekken, hebben niet nagelaten zowel de taakopvatting als de uitoefening van de journalistieke opdracht te beïnvloeden.
Sinds de uitbarsting op Curaçaa van 30 mei 1969, die door de commissie, welke later een onderzoek naar de oorzaken instelde, voor een groot deel werd toegeschreven aan communicatiestoornissen tussen de diverse sectoren van de maatschappij, beijveren zich zowel de overheid als het bedrijfsleven, vakbonden, politieke partijen en andere maatschappelijke instituten ervoor om de gemeenschap zo volledig en zo tijdig mogelijk te informeren over allerlei belangrijke onderwerpen. Daarnaast heeft de pers zich in de afgelopen jaren ontwikkeld in de richting van een meer actieve en zelfs agressieve taakopvatting waarbij men nieuws en informatie niet meer op zich af laat komen, maar in steeds toenemende mate aan actieve nieuwsgaring gaat doen. Dat de brede laag van de bevolking door deze ontwikkeling beter ge- | |
| |
informeerd raakt is duidelijk, al laten het niveau van de informatie en een gerichte kanalisering van de informatiestroom nog veel te wensen over.
In een land waar men zich aan het voorbereiden is op de souvereiniteit hebben overheid en pers de verantwoordelijkheid om door middel van een gedegen en goed opgezet informatieprogramma de bevolking mentaal voor te bereiden op de geboorte van de nieuwe souvereine natie. Met de middelen welke de Antilliaanse dagbladpers heden ten dage ten dienste staan, met de mogelijkheid van de Antilliaanse overheid om gebruikmakend van de eigen voorlichtingsdiensten en van de semi-overheidstelevisie de massa te bereiken en met de ontvankelijkheid van het Antilliaanse publiek voor informatie, moet het mogelijk zijn op sociaal-verantwoordelijke manier bij te dragen tot de maatschappelijke en culturele verheffing van de Antilliaanse bevolking. Dat het decentralisatiestreven dat zich de laatste jaren, vooral op aandrang van Aruba manifesteert, hier een grote rol zal gaan spelen is een gegeven dat men zal moeten aanvaarden. Elk volk heeft het recht om zijn eigen toekomst te bepalen. En elke bevolking van elk Antilliaans eiland heeft het recht op die informatie welke specifiek voor dat eiland van belang is. De taak van de dagbladuitgevers en van de Antilliaanse journalisten zal er zeker niet eenvoudiger op worden, maar wel boeiender.
Norbert Hendrikse
| |
Literatuur
Hartog, J. |
: |
Journalistiek leven in Curaçao, Curaçao, 1944. |
Landman, P. |
: |
Economie en dagbladpers, Cahiers voor Massacommunicatie, Amsterdam, 1970. |
Peterson, Th. & Schram, W. |
: |
Responsibility in mass communicatiou, 1969 III. |
|
|