| |
| |
| |
Hoofdstuk II Godsdienstige gebruiken en opvattingen
Ofschoon de meerderheid van de bevolking van de Nederlandse Antillen een Afrikaanse culturele achtergrond heeft, kennen de Nederlandse Antillen geen ‘Afrikaanse’ godsdienst zoals de Winti-godsdienst van Suriname, een syncretisme van Afrikaanse godsdiensten waarbij nauwelijks van christelijke invloed gesproken kan worden. Verschijnselen als de Shango cultus van Trinidad of de Voudou van Haïti of de Santaria van Cuba komen op de Nederlandse Antillen evenmin voor in de geografische vorm die men op de bovengenoemde eilanden aantreft. Maar de afwezigheid hiervan betekent niet dat er op de Nederlandse Antillen geen resten van Afrikaanse cultuur te vinden zouden zijn. Die zijn er wel. Ook de wijze waarop men zijn christelijke godsdienst beleeft, wordt getekend door de Afrikaanse culturele achtergronden van de Antilliaanse bevolking. En het behoren tot een van de christelijke kerken kan samengaan met godsdienstige overtuigingen en praktijken, die in oorsprong niet christelijk zijn.
Dit onderwerp is wat betreft de Nederlandse Antillen nog nauwelijks bestudeerd. Op andere eilanden in het Caribisch, gebied zijn deze ‘afrikanismen’ meer in het oog lopend en hebben daarom ook meer de aandacht getrokken van anthropologen. Op onze eilanden zijn wij nog niet veel verder dan het verzamelen van gegevens en het inventariseren van wat er allemaal leeft aan overtuigingen en gebruiken. Omdat de christelijke kerken nogal tegen deze ‘bijgelovige’ praktijken ageren en ook omdat de politie nog wel eens tussenbeide komt, houden de mensen die van dit soort praktijken hun beroep maken niet veel van publiciteit. Het is moeilijk om exacte gegevens te verkrijgen. Wordt er veel aan gedaan? Wie zijn de mensen die erin geloven? Heeft dit geloof een diepe invloed op het leven van de mensen? - allemaal vragen die niet precies te beantwoorden zijn. Wij weten het eigenlijk nog niet.
Een poging tot inventarisatie van het volksgeloof is het boek van Nicolaas van Meeteren: Volkskunde van Curaçao (Willemstad, 1947). Een meer recente verzameling hebben wij in Paul Brenneker: Sambubu, Volkskunde van Curaçao, Aruba en Bonaire. De eerste negen deeltjes zijn uitgekomen in de jaren 1969-1974. Het tiende en laatste deeltje is onlangs verschenen. Maar pater Brenneker zegt van zich zelf dat hij geen vakman is. Als amateur wil hij alleen maar verzamelen en noteren wat de mensen hem ver- | |
| |
tellen. Interpreteren en verklaren wil hij niet. De Sambubu-boekjes laten daarom heel wat vragen onbeantwoord.
In dit artikel worden eerst de ‘afrikanismen’ beschreven. Daarna wordt gesproken over de christelijke godsdiensten. Aan het slot volgt een tabel van de godsdienstige samenstelling van de bevolking tijdens de volkstelling van 1972.
| |
Brua
Er komt veel ‘brua’ voor op onze eilanden. Volgens Brenneker zijn er een paar honderd ‘hasidó di brua’ op Curaçao, die door mensen uit alle lagen van de bevolking worden geconsulteerd. ‘Brua leeft meer in de stad en de omgeving van de stad dan op de knoek. Meer op Bandariba dan op Bandabao en meer op Bonaire en Aruba dan op Curaçao.’ (Sambubu 1, p. 239).
‘Brua’ - een woord dat waarschijnlijk wel samenhangt met het Spaanse ‘bruja’ - is in feite een verzamelnaam voor allerlei magische praktijken die de grenzen van het natuurlijke overschrijden. Hierom komt brua enigs zins in de religieuze sfeer terecht. Wie aan depressies lijdt, tegenspoed ondervindt, onzeker is, moeilijkheden heeft in liefdeszaken -in één woord: wie zich onmachtig voelt, zal steun zoeken bij iemand die over ‘bijzondere krachten’ beschikt om hem uit zijn nood te verlossen. Zo iemand die er min of meer een beroep van maakt de mensen die bij hem komen te helpen, noemt men de ‘hasidó di brua’ (brua-maker) of ‘trahado’ (werker) of ‘miradó di kos’ (helderziende) of ‘kurioso’ (genezer). Het zijn zeker niet allemaal bedriegers en oplichters. Na 300 jaar kolonialisme en slavernij zijn er veel onzekere mensen in onze gemeenschap en heel wat trahadó menen het eerlijk met hun ‘hulp’. De bona fide werkers zullen nooit van brua spreken.
Geluksmiddelen, die men in de vorm van watertjes en poeders ook in de winkel kan kopen, worden veel gebruikt. Amuletten worden veel gedragen. Deze amuletten hebben dikwijls de vorm van een zakje waarin wat boontjes, steentjes, een botje van een zwarte kat, kruiden of een combinatie van deze zaken worden ingenaaid. Heel dikwijls moeten deze amuletten beschermen tegen kwade invloeden. In dat geval worden ze ‘kontra’ genoemd. Met zo'n kontra is men dan goed gepantserd, ‘furá’ (gevoerd), tegen mogelijke kwade invloeden.
Vooral pas-geboren kinderen moeten goed beschermd worden tegen de vele kwade invloeden die hen bedreigen. Hoe gemakkelijk kan niet iemand naar het kind kijken en zo'n blik kan een ramp betekenen. Tegen het ‘boze oog’ (oyada) moet men het kind dan ook beschermen. Indigo
| |
| |
blauw is een goed afweermiddel, wanneer de kruin of het stuitje daarmee is ingewreven. Gewoon blauwsel kan ook dienen, al heeft het minder kracht. Wanneer men thuis komt na het doopsel in de kerk, zal men de baby bewieroken. Ook dat is tegen het boze oog; hoewel anderen dit gebruik willen uitleggen als een teken van eerbied voor het goddelijk leven dat het kind door zijn doopsel deelachtig is geworden.
Een zeer gevaarlijke bedreiging gaat uit van de ‘Ezèh’, ook wel ‘Zèh’ genaamd. Dat zijn mensen die hun vel kunnen afstropen en dan onzichtbaar zijn. Zij zijn dan in staat een mens helemaal leeg te zuigen, vooral pas-geboren kinderen. De eerste acht dagen na de geboorte wordt de baby dan ook iedere nacht zorgvuldig bewaakt. Dit geloof bestaat ook in Haïti en Jamaica en het schijnt terug te gaan op een soort heksen-geloof dat in West-Afrika voorkomt.
Ook op de Bovenwindse eilanden komt brua voor. Daar heet het ‘obeah’. De praktijken vertonen veel overeenkomsten met die van de Benedenwindse eilanden.
Steentjes die men heeft opgeraapt op een kruispunt van wegen, wierook (vooral als die in de kerk gebruikt is en dus is gezegend), water (bij voorkeur wijwater), gedroogde vogeltjes, dierenharten, zand van het kerkhof, de kaarsen die bij een lijk gebrand hebben, een zwarte kip met gekrulde veren - allerlei zaken kunnen nuttig zijn om geluk aan te brengen of ongeluk af te weren. Dit toekennen van bijzondere krachten aan het gebruikte voorwerp zelf heeft ook zijn invloed op de manier waarop medailles en scapulieren gebruikt worden. In deze wijkt het volksgeloof wel enigszins af van de officiële leer van de katholieke kerk die nooit zo'n bijzondere kracht heeft toegekend aan deze zeer geliefde devotionalia.
| |
Genezing
Zeer nauw verwant aan de brua en dikwijls door een en dezelfde persoon in praktijk gebracht is het verschijnsel van de ‘genezing’, ‘faithhealing’ - zoals men het op de Bovenwindse eilanden noemt. De persoon die deze praktijk beoefent, noemt men ‘kuradó’ (genezer). Men consulteert de kuradó om van allerlei kwaaltjes en ziekten bevrijd te worden.
De Encyclopedie van de Nederlandse Antillen - onder het trefwoord: brua - noemt dit verschijnsel kwakzalverij. Vanuit het standpunt van de medische wetenschap zal men misschien moeten zeggen dat het een onrechtmatig uitoefenen is van een simpel soort geneeskunst. Maar men mag het zeker geen ‘boerenbedrog’ noemen, wat gesuggereerd wordt met de om- | |
| |
schrijving ‘kwakzalverij’. In Europa kennen wij het verschijnsel ‘belezen’ en dat is niet zonder meer onzin. Het werkt voor wie er in gelooft. En de belezer - evenmin als zijn Antilliaanse collega de kuradó - is niet per se een bedrieger of een geldafperser. Op de Engelssprekende Bovenwindse eilanden spreekt men van faithhealing en dat is interessant. Men moet er in geloven. Dit geloof kan puur natuurlijk zijn: men heeft vertrouwen in de kuradó. Zo'n geloof kan echter ook een religieuze dimensie hebben: de kuradó is een door God bijzonder begenadigd mens. Faithhealing door handoplegging komt ook voor binnen de charismatische bewegingen die zich zo sterk ontwikkelen binnen de officiële christelijke kerken.
Een kuradó op Curaçao ziet zich zelf aldus:
‘Kanker zal ik niet kunnen genezen. Maar veel kwaaltjes hebben een psychische oorzaak. Bij de dokter vindt de patiënt geen baat In mij hebben ze “konfiansa” (vertrouwen). Ze komen psychisch tot rust en dan zullen de somatische kwalen ook wel verdwijnen. Die gave om de mensen hun konfiansa terug te geven heb ik van God ontvangen; daarom vind ik dat er gebeden moet worden, wanneer mensen bij mij genezing komen zoeken.’
Vanuit de psychologie zou men misschien mogen besluiten dat er een parallel bestaat tussen de genezende handoplegging van de charismatische beweging, het zich laten belezen, het gaan naar de kuradó. De inhoud van het geloof zal verschillen, maar het is een geloof in buiten-natuurlijke krachten, een geloof in het ingrijpen van God.
Het veelvuldig consulteren van een kuradó zou er misschien op kunnen wijzen dat het seculariseringsproces op de Nederlandse Antillen nog niet diep is doorgedrongen. Men is misschien niet erg kerks, maar wel leeft men in de overtuiging dat er een hogere macht bestaat van wie de mens afhankelijk is. God heeft het leven van de mens in handen. De mens is niet oppermachtig en zich-zelf-genoeg. En dit geloof is van essentieel belang. Staat er ook niet in het Evangelie te lezen dat Jezus in Nazareth geen wonderen ‘kon’ doen, ‘omdat men geen geloof had’?
Ik vraag aandacht voor deze parallel, niet omdat ik al dit soort gebruiken over één kam wil scheren. Ook niet omdat ik de authenticiteit van de charismatische beweging in twijfel zou willen trekken. Wèl omdat ik dit volksgeloof serieus zou willen nemen. Ik krijg soms de indruk dat te veel mensen er zich met een schouder-ophalen van af willen maken. Men lacht zo graag enigszins spottend over deze zaken. Maar dan gaat men voorbij aan wat er diep in de ziel van de bevolking leeft aan geloof in een boven-natuurlijke realiteit. Erkenning van dit geloof betekent niet dat men het nu ook eens is met de concrete vormgeving hiervan.
| |
| |
| |
Zwarte magie
Wil de kuradó zijn medemens-in-nood helpen, veel wordt er ook aan ‘black magic’ gedaan. Men roept rampen af over mensen en dingen. De hasidó di brua laat zich duur betalen door degenen die zulke negatieve praktijken vragen. En het werkt nog ook, als de persoon tegen wie deze brua gericht is er maar in gelooft. De angst zal deze mens het leven verzuren.
Zwarte kunst is zeker niet christelijk van oorsprong. Het verraadt een mentaliteit waarin wraakzucht sterk aanwezig is. Zulke praktijken gaan in tegen de grondhouding van het christendom. En moeten wij misschien zelfs niet zeggen dat het een caricatuur is van de oorspronkelijke Afrikaanse godsdienst? - zoals een persoon uit Guyana mij eens heeft verteld. De huidige obeah-praktijken (brua) zijn bijna uitsluitend negatief (zwarte kunst). Maar dat waren zij in Afrika oorspronkelijk niet.
De zwarte praktijken zijn nog moeilijker te achterhalen. De brua-maker wenst onbekend te blijven en zal zeker zijn geheimen niet aan de grote klok hangen. En wie hem consulteert zal er evenmin graag over praten, uit vrees voor wraak. Zowel de cliënt als de hasidó di brua worden inderdaad nog al eens bedreigd.
| |
Spirítu en zumbi
Alle godsdiensten getuigen op een of andere manier van een voortbestaan na dit leven. Deze overtuiging kan zeer verschillende vormen aannemen.
In West-Afrika gelooft men in het bestaan van twee (soms zelfs drie) zielen, waarvan de een terugkeert tot zijn Schepper en de ander hier op aarde blijft rondzwerven. Of dit ‘multiple soul concept’ van West-Afrika nog op de Nederlandse Antillen bestaat, heb ik niet kunnen achterhalen. Ik heb niets in deze richting kunnen ontdekken. Wel is men er van overtuigd dat de geest (spirítu) in de buurt blijft, zijn naam kan horen noemen, contact zoekt met de zijnen. Maar het is de ziel die teruggekeerd is tot zijn Schepper.
De zumbi is de geest van een slecht mens die geen rust kan vinden na zijn dood en daarom blijft ronddwalen. Een vaste rustplaats zou geborgenheid betekenen en die heeft de mens door zijn manier van leven nu juist verspeeld. Al ronddwalend vormt de zumbi een bedreiging voor de mensen. Er wordt ook wel gezegd dat een zumbi de geest is van zo'n slecht mens dat hij zelfs in de hel niet wordt toegelaten. Vooral rond middernacht en in de omgeving van kerkhoven kan men zumbies aantreffen.
Dit geloof in spiritu en zumbies is zeer diep geworteld. Veel kontras worden gebruikt om zich te pantseren (fura) tegen hun kwade invloed. Aan de
| |
| |
andere kant moet gezegd worden dat het contact met deze geestelijke wereld de mens kan helpen tijdens de vele onzekerheden waarin hij hier op aarde te leven heeft. ‘Montamentu’ (spiritistische bijeenkomsten) is enorm ‘in’ en wordt zeer veel beoefend. Er is beïnvloeding vanuit Haïti door de Voudou-cultus en men wil in Haïti in de leer gaan om te weten hoe men met de wezens uit die andere wereld moet omgaan.
Vooral ook speelt dit geesten-geloof een rol in veel praktijken rondom dood en begrafenis. Men brandt acht dagen (soms wel veertig dagen lang) een olie-lampje, ‘mariposa’, tot troost van de overledene die nog in zijn kamer verblijft. Men loopt om het huis heen, wanneer het lijk wordt uitgedragen, om de geest de weg te laten kwijtraken. Men houdt acht dagen lang een dode-wake, de ‘ocho dia’. Rondom een altaartje met kruisbeeld en wat kaarsen wordt de rozenkrans gebeden. Op de laatste dag duurt dat bidden veel en veel langer. En als alles afgelopen is, wordt het altaartje afgeruimd. Allen gaan staan, maar laten de doorgang van het altaartje naar de huisdeur vrij. De geest van de overledene, die onder het altaartje heeft gehuisd, moet de kans krijgen om het huis te verlaten. Soms zal het afruimen van het altaartje werkelijk een ‘afbreken’ zijn en gaat men met veel spektakel en stokken de geest verjagen. De laatste jaren zien wij echter steeds meer dat de nabestaanden de ocho dia (de acht dode-waken) in de kerk komen bidden.
Op vele huizen vindt men boven de deur een kruis (meestal zwart van kleur) geschilderd. Dat moet de boze geesten beletten om binnen te komen. Om zes uur in de namiddag moet men het licht aansteken, want de geesten houden niet van licht; waar licht brandt komen zij niet binnen.
Ook de heiligen van de katholieke kerk kunnen de mens in contact brengen met de geestelijke wereld. Er bestaat een grote belangstelling voor heiligen-verering. En daarbij spelen beelden en prenten een zeer belangrijke rol. Deze visuele voorstellingen brengen het ongrijpbare geestelijke meer nabij. Men kan in sommige huizen dan ook hele ‘altaren’ aantreffen vol met heiligen-beelden. Zij beschermen en helpen de mens in zijn talloze noden.
En onder deze geesten treft men ook figuren aan die niet direct de geest van een afgestorven familie-lid of een van de christelijke heiligen zijn. Op de meeste huis-altaartjes treft men ook aan de afbeelding van Maria Lionza, een mythologische figuur die in Venezuela een grote verering geniet. Zij troont daar tussen de christelijke heiligen tezamen met haar gezellen: een Indiaan en een Budha-achtige figuur.
Een geest die speciale aandacht verdient is de ‘almasola’ of de ‘armasol’. Is hij een dienstknecht van de duivel? is hij de duivel zelf? Het volksgeloof
| |
| |
wil dat wie een verbond met de almasola aangaat, daar voor zijn hele leven aan vast zit. Rijke goederen kan hij verwachten, maar hij moet er duur voor betalen: de almasola eist mensenoffers. De politie zit met een aantal onopgeloste gevallen van spoorloze verdwijning, waarvan men het niet uitgesloten acht dat het om mensenoffers aan de almasola gaat. Vrouwen dansen geheel naakt voor het altaar van de almasola en zij hebben gemeenschap met deze mannelijke geest. De almasola eist dan wel haar liefste kind op. Zij steekt het kind een speld in het lichaam, waardoor het dagenlang huilt. Zo kan de almasola zich niet vergissen. De kinderen zullen zeker jeugdig sterven. Ook de vrouw zelf wordt soms door de almasola opgeëist: zij lijdt aan een toenemende verstandsverbijstering en gaat dood. Wel krijgt de vrouw enige macht over de almasola en kan hem op haar vijanden afsturen.
Het schijnt dat deze bizarre vorm van contact met de geesten-wereld nog niet helemaal verdwenen is. Faust is blijkbaar niet alleen maar legende uit langvervlogen dagen.
Dit geloof in spiritu en zumbi, dit zich verkopen aan de almasola wijst op een overtuiging die zeker niet christelijk is. Of ik dus mag concluderen: overblijfsel van Afrikaanse cultuur, - dat weet ik nog niet zo zeker. Daarom verwees ik naar de Faust-legende. Ik had ook Marieke van Nimwege kunnen noemen. Het zich verkopen aan de duivel kwam ook in Europa voor.
| |
Heiligen-verering
Reeds is naar voren gekomen hoe de verering van de christelijke heiligen invloed heeft ondergaan van het geestengeloof. Men gaat met de heiligen om enigszins zoals men met de spirítu omgaat.
Maar ik krijg de indruk dat deze beïnvloeding vanuit de Afrikaanse culturele achtergronden van de bevolking nog dieper gaat. De Afrikaanse godsdiensten zijn polytheïstisch. Men erkent het bestaan van één hoogste godheid, schepper en oorsprong van alles wat bestaat. Daarnaast aanvaardt men het bestaan van allerlei ‘tussenwezens’, geschapen wezens, ondergeschikt aan de hoogste godheid. Zij zijn de boodschappers van de God die het al beheerst. Zij regelen namens de hoogste God de zaken in de mensenwereld; daar staat de Ene te hoog voor en is te ver weg. Deze tussenwezens hebben iets goddelijks, dat hen uitheft boven alle andere geschapen dingen, ook boven de mensen. In de beleving van de christelijke godsdienst, zoals die zich op de Nederlandse Antillen manifesteert, maakt het wel eens de indruk dat engelen en heiligen enigszins functioneren zoals die tussenwezens in de godsdiensten van Afrika. De heiligen
| |
| |
trekken zeer sterk de aandacht van de Antilliaanse mens. Novenen en kaarsen-opsteken hebben veel meer de belangstelling dan de officiële liturgie van de kerk. En de manier waarop men tot de heiligen bidt en het verkrijgen van de afgesmeekte gunst aan de interventie van de heiligen toe-schrijft wekken de indruk dat men denkt dat God het werk aan anderen overlaat. Niet dat men polytheïstisch denkt. Men blijft zich wel degelijk bewust van zijn totale afhankelijkheid van de ene God, die men zeer vertrouwelijk wel met ‘papa Dios’ aanspreekt. Geen polytheïsme, maar wel een accentuering die van de heiligen iets meer maakt dan de grote voorbeelden van een waarachtig christelijk leven en voorsprekers bij God, de enige gever van alle goeds.
Dan komt weer de vraag naar boven: is dit typisch Afrikaans? Zelfs in het kille Nederland heeft tot voor kort de heiligenverering in het katholieke leven een grote plaats ingenomen. En tot op de dag van vandaag staat het Lieve Vrouwke van Den Bosch in een zee van kaarslicht op haar devote kinderen neer te zien. De accenten liggen anders.
Dat de sfeer van de volksdevotie afwijkt van de officiële leer van de katholieke kerk ten aanzien van devotionalia blijkt nog sterker in de privé vieringen buiten de kerk en zonder aanwezigheid van een priester.
Een duidelijk voorbeeld hiervan is de religieuze ceremonie ter ere van de heilige Antonius van Padua, een Franciscaan uit de dertiende eeuw. De plechtigheid heet ‘Lele Toni’. Het Jezuskindje op zijn arm is ‘su yiu’, zijn eigen kind - zegt men. Hij is dus de patroon van het slippertje. Antonius hield wel van feestjes. Men mag hem dan ook gerust een feestmuts opzetten. Dat vindt hij leuk. Op zijn altaar - zeker tijdens het Lele Toni - kan men flessen drank aantreffen. Men danst voor zijn beeld en in het voorbijgaan trekken de dames haar rokken goed omhoog. Antonius ziet zo iets graag. In andere huizen zullen zulke degeneratieverschijnselen weer niet of nauwelijks voorkomen en is het Lele Toni een devoot en gezellig samenzijn.
Men gaat zeer vertrouwelijk met San Antonio om. Hij heet Toni. Men straft hem als hij het gebed niet verhoort. Hij wordt als een stoute jongen in de hoek gezet Hij staat ondersteboven in een emmer water. Misschien slaat men hem het hoofd af - wat dan later wel weer wordt aangelijmd.
De aartsengel Michael staat zeer in de gunst van mensen die aan spiritisme doen. En zo hebben de meeste heiligen wel hun specialiteit.
Veel devoties zullen pas succes opleveren, wanneer aan een strikt ritueel is voldaan. Deze trek in het devotionele leven brengt ons weer enigszins in de sfeer van de magie: men denkt de buiten-natuurlijke kracht te kunnen dwingen en naar zijn hand te kunnen zetten.
Maar daar staat tegenover dat ook veel heiligen-verering zeer gezond en
| |
| |
authentiek is: men ziet de held, de mens die een voorbeeldig christelijk leven heeft geleefd. En dat probeert men na te volgen. Om deze reden geloof ik dat wij niet recht doen aan het godsdienstig leven van de Antilliaan, wanneer dit artikel alleen maar aandacht zou besteden aan zogenaamde ‘afrikanismen’ en een ‘Afrikaans gekleurde’ manier om zijn christelijke godsdienst te beleven.
| |
De christelijke godsdiensten
Zeker in vroegere tijden, toen het vertellen van verhalen nog in zwang was, namen verhalen over het leven van Jezus een grote plaats in. Apocriefe verhalen die details vertellen over het leven van Jezus die men nergens in de evangelies lezen kan. Grappige verhalen soms, maar waarin altijd de waardigheid van Jezus naar voren komt.
Het Kerstfeest wordt nog altijd voorbereid door een novene: negen dagen voor Kerstmis woont men 's morgens vroeg om vijf uur de heilige mis bij. Pit zijn de Aurora-missen.
De Goede Week, waarin het lijden en sterven van Jezus wordt herdacht, was een tijd van veel vasten en bidden. Zo'n bidstonde kon vanaf de Kruisweg om drie uur 's middags op Goede Vrijdag doorgaan tot de zaterdagmorgen. Ook zijn er nog wel mensen die op Goede Vrijdag in zeven verschillende kerken een kruisweg gaan bidden.
Omdat men ervan overtuigd was dat het sterven van Christus ook de natuur heiligt, kwamen veel bijgelovige praktijken in zwang: kruiden op Goede Vrijdag geplukt hebben een bijzondere geneeskracht. Dit geldt heel in 't bijzonder van de aloëplant die men in huis ophangt om ziekte te weren.
Erg kerks zijn de mensen niet. Vooral de mannen laten nogal verstek gaan. Toch schijnen velen van hen thuis wel regelmatig te bidden: een schietgebed, een kruisteken, een eigen gemaakt gebedje - vooral bij het gaan slapen. En dat bidden brengt de mens reëel met God in contact - zo beleeft men dit bidden.
Veel mensen zullen op hun verjaardag naar de mis komen. De zegen van de bisschop bij de jaarwisseling trekt honderden mensen, onder wie naast aangeschoten feestgangers ook zeer veel devote lieden die serieus op Gods zegen hopen.
Men kon ervan verzekerd zijn dat men zijn kinderen het dopen, ook al maakte deze gewoonte wel eens de indruk van een ietwat magisch denken over het resultaat van dit sacrament. Kinderen deden en doen hun Eerste Communie - ook al nemen de ouders soms niet al te vaak deel aan het sacrament van het Lichaam van Christus. Biechten deed men in grote ge- | |
| |
tale in de dagen vóór Kerstmis en tijdens de vastentijd (kwaresma). Wat dit laatste betreft: de strikte controle op het vervullen van zijn paasplicht door het opschrijven van de naam van de biechteling heeft ook aanleiding gegeven tot misbruiken. Wie in het boekje van de pastoor stond genoteerd, kon een kerkelijke begrafenis krijgen. Dit biechten tijdens de kwaresma werd dan ook wel aangeduid met ‘marka buraku,’ zijn graf reserveren. In de jaren vijftig is dit opschrijven van de namen (skirbi nomber) afgeschaft. Onmiddellijk liep het aantal biechtelingen sterk terug. En in de jaren rond 1970 is het biechten bijna geheel in onbruik geraakt, zoals ook in andere delen van de wereld.
Dat velen niet aan een kerkelijk huwelijk toekwamen mag niet zonder meer aan gebrek aan godsdienstigheid worden toegeschreven. Vele maatschappelijke toestanden hebben invloed op het al of niet formeel trouwen - zoals elders in dit boek beschreven.
Deze hele beschrijving van hoe men zijn christelijke godsdienst beleeft, is onbevredigend. De beschrijving blijft staan bij uiterlijke praktijken. En deze praxis zegt nog niet veel over de ware godsdienstigheid van de mens. Zijn christelijke waarden vlees en bloed geworden? Geven christelijke idealen richting aan het dagelijks doen en laten van de mensen? Hulpvaardigheid komt veel voor - naast zeer grof egoïsme. Vreemdelingen merken dikwijls op dat de Antilliaan een vriendelijk mens is bij wie je je op je gemakt kan voelen. Maar raciale problemen verzuren het leven van velen. Vergevingsgezindheid kan soms ontroerend groots zijn. Maar evenzeer ziet men wraakzucht en zoekt men door brua zijn vijand te benadelen. Eerlijk gezegd: de sociologie heeft nog steeds niet de variabelen kunnen ontdekken waarmee men godsdienstigheid kan meten. Het is zelfs de vraag of godsdienstigheid met kwantitatieve methoden te bepalen valt.
Alle godsdiensten in de wereld maken een crisis door. De christelijke kerken op de Nederlandse Antillen ontkomen evenmin aan deze crisis. Kerkbezoek loopt terug, men stelt zich vrijer op ten aanzien van kerkelijke leer en geboden, men maakt de indruk van minder geïnteresseerd te zijn. Aan de andere kant zien wij dat secten soms een merkwaardige aantrekkingskracht uitoefenen op mensen die in de kerk van hun doopsel enigszins een randfiguur zijn geweest. Wat deze mensen nu precies aantrekt in die secten, die vaak zeer strikte eisen stellen aan het gedragspatroon, is nauwelijks onderzocht. Evenmin is het duidelijk hoe lang deze godsdienstige ijver de mensen blijft bezielen. Is het de kleine groep tegenover de anonimiteit van de grote parochie? Is het de verantwoordelijkheid en de
| |
| |
kans om actief mee te kunnen doen, die veel meer tot hun recht komen dan in de hiërarchische structuur van de gevestigde kerken? Is het de zekerheid van de strikte wetten tegenover een meer vaag beroep op eigen verantwoordelijkheid om de christelijke idealen in zijn eigen leven waar te maken? Zeker is dat de meer besloten groep tegemoet komt aan sociale behoeften die de grote maatschappij onbevredigd laat.
Het aantal mensen dat zegt geen godsdienstige overtuiging te hebben neemt misschien iets toe. Volgens de volkstelling van 1972 bedraagt deze groep nog geen anderhalf procent van de totale bevolking.
Omdat bijna 87 % van de bevolking van de Nederlandse Antillen bij genoemde volkstelling heeft opgegeven Rooms Katholiek te zijn, is in dit artikel bijna uitsluitend gesproken over de katholieke godsdienst. Binnen de Nederlandse Antillen bestaan wat de getalsverhouding tussen de godsdiensten betreft zeer grote verschillen. Op de Bovenwindse eilanden is net 41 % van de bevolking katholiek. De Methodisten komen op de tweede plaats. Op de Benedenwindse eilanden geeft bijna 90 % op katholiek te zijn. De verschillende christelijke niet-katholieke kerken samen hebben nog geen 8 % van de bevolking als lidmaat, waarvan nog niet de helft tot de Nederlands Hervormde Kerk behoort.
In verband met dit verschijnsel valt nog dit op te merken. Deze kleine groep protestanten van de Hervormde Kerk bestaat oorspronkelijk uit het blanke segment van de Curaçaose gemeenschap. Men spreekt dan ook nog steeds vrij veel over de ‘protestant blanku’, de blanke protestanten. Hetzelfde geldt voor Aruba en Bonaire. En dit blanke segment heeft nooit de negerslaaf in zijn kerk willen opnemen. Vandaar dat de niet-blanken katholiek zijn. De godsdienstige scheidslijn is in feite ook een sociale scheidslijn. En het feit dat sinds de industrialisatie er ook heel wat niet-blanken niet tot de katholieke kerk behoren, heeft de sociale situatie niet fundamenteel veranderd, omdat deze niet-blanke niet-katholieken vreemdelingen zijn, Engelssprekende arbeiders die voor de industrie zijn uitgekomen (Methodisten en Anglikanen) en Surinamers die tot de Hernhutters-gemeente behoren. Het feit dat de godsdienstige scheidslijn tegelijkertijd een sociale scheidslijn is, werkt niet bevorderend voor oecumenische contacten. Het maakt dan ook wel de indruk dat de oecumene meer een zaak is van priesters en dominees (en van de laatsten meer dan van de eerst genoemden) dan van de lokale bevolking.
In de vorige zin worden priesters en dominees tegenover de lokale bevolking gezet. Hiermee raken wij een ander punt dat de christelijke kerken op de Nederlandse Antillen sterk typeert: de religieuze leiders zijn vreemdelingen - op enkele uitzonderingen na. En dit verschijnsel stelt de vraag naar
| |
| |
| |
| |
de integratie van de officiële christelijke kerken in de Antilliaanse gemeenschap. Ik zou op deze vraag hier geen antwoord durven geven. Ook deze zaak is wetenschappelijk nooit onderzocht.
Van de Joodse religie en de Moslim-gemeente moet worden gezegd dat zij nooit missionerende activiteiten hebben ontplooid onder de lokale bevolking van de eilanden. Hun godsdienstige activiteiten beperken zich tot de eigen groep. Oecumenische contacten zijn zeer spaarzaam - een nationale of eilandelijke aangelegenheid kan hen samenbrengen met de christelijke kerken. Direct godsdienstige vieringen brengen hoogstens de verschillende christelijke groeperingen bijeen.
Veel vragen blijven onbeantwoord. Dit artikel toont wel duidelijk aan de wenselijkheid en de noodzaak van wetenschappelijk onderzoek wat betreft het functioneren van de godsdienst in de Antilliaanse gemeenschap. Wel maakt een oppervlakkige bestudering van het godsdienstig leven de indruk dat het acculturatieproces van de Afrikaanse bevolkingsgroep zich hier sterker heeft doorgezet dan op sommige andere eilanden van het Caribisch gebied. Afrikaanse cultuur-elementen zijn aanwezig, maar minder geprononceerd dan soms elders het geval is. Dit geldt trouwens ook voor andere sectoren van het leven. Maar zelfs deze conclusie zou moeten worden waar gemaakt door een diepergaande studie.
C. Streefkerk O.P., M.S.
|
|