Op het breukvlak van twee eeuwen
(1976)–Jan Romein– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 783]
| |
Hoofdstuk XL Het afgodsbeeld onder de stolpHet Congrès des Oeuvres et Institutions Féminines, op 18 juni 1900 te Parijs geopend als een van de talrijke min of meer internationaal getinte congressen aangehaakt aan de wereldtentoonstelling, was niet het eerste in een lange reeks van dergelijke feministische samenkomsten. Als eerste kunnen we dat van 1888 in Washington beschouwen, wanneer we afzien van nog veel eerdere in de Verenigde Staten, waar zowel de Vrijheids- en de Secessieoorlog als de frontiersituatie de emancipatie sterk gestimuleerd hadden. Wat de latere beschouwer, bevangen in de mythe van de strijdbare kiesrechtamazones, bij het lezen van de verslagen dier congressen wel het meest opvalt is de schuchterheid en ingetogenheid waarmee deze acties gevoerd werden. De initiatiefneemsters waren kennelijk niet minder verbaasd dan de ironisch toekijkende omstanders over de organisatorische, administratieve en retorische gaven waarover zij bleken te beschikken. Uit de contemporaine pers laat zich nog duidelijk aflezen, wat een overmoedig waagstuk velen - ook onder de vooruitstrevende vrouwen! - in de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid te Den Haag in 1898 zagen. Ook de aanstichtsters zelf zijn bijna aandoenlijk verrast over het vlot verloop van de onderneming en... over het batig slot van ƒ 20 000, dat als basis zou dienen voor het permanente Nationaal Bureau voor Vrouwenarbeid. Er schuilt een merkwaardige paradox in deze schamele verwachting van het vrouwelijk kunnen en de hooggaande vrouwenverering onder de bourgeoisie van de voorafgaande negentiende eeuw, die zich alleen laat vergelijken met die van de naar tijd en plaats beperkte periode van adellijke vrouwenverering der troubadours. Maar terwijl de troubadours voor alles de vrouw als minnares vereerd hadden, gold de negentiendeeeuwse verering vooral twee vrouwengestalten: de ongerepte maagd en de echtgenote en moeder. Er kon een dissertatie geschreven worden over de vrouwenvoetjes bij één dichter (Poesjkin), er zouden er meerdere te vullen zijn met een ordening en typering van nobele vrouwenfiguren uit negentiende-eeuwse romans en gedichten, al werd al dat liefs en edels doorlopend gecontrasteerd door het optreden van de femme fatale, van Eva de verleidster. Men mag veilig zeggen, dat dit literaire beeld de negentiende-eeuwse man uit het hart gegrepen was: niets was schandelijker dan | |
[pagina 784]
| |
de onschuld te belasteren of te belagen (behalve dan die onschuld die voor de prostitutie was voorbestemd), niets beschamender dan tekort te schieten in liefde voor de Moeder. Het is die verering geweest, die de maatschappelijke bevrijding van de vrouw, die in de negentiende eeuw een historische noodzaak ging worden, het meest in de weg heeft gestaan. De vrouw die als George Sand naar de adellijke traditie waarin ze was groot gebracht, de rechten die ze zich toekende eenvoudig nam, die als Elise van Calcar in openbare vergaderingen ging spreken (over zo iets onschuldigs als het kleuteronderwijs) werd bij de zondaressen ingedeeld en verwezen naar het idool dat de man van de Vrouw gemaakt had: een afgodsbeeld... onder een stolp. De emancipatie richtte zich uiteindelijk tegen de tirannie die dit afgodsbeeld uitoefende, want ook de strengste moraal drukt minder dan de vergoddelijking. Die vergoddelijking dwong ook de duizenden begaafde, spirituele, avontuurlijke jonge vrouwen tot het leven van saaie huiselijkheid en zinloze frivolitébezigheid, die de miljoenen willig aanvaardden, tot het gehoorzaam zich schikken in opgelegde huwelijken of het door het lot en het ontbreken van een bruidsschat opgelegde, voor de familie zo geriefelijke tantebestaan. Hoeveel broers betaalden zuchtend de verzekeringspremie ten bate van overgeschoten zusters voor de jaren waarin zij niet meer zouden kunnen delen in het karig weduwebestaan van ‘mama’ en hoeveel zusters hebben dat offer zuchtend aanvaard? Die vergoddelijking dwong de duizenden levendige, oorspronkelijke, zelfstandige getrouwde vrouwen zich te conformeren aan de miljoenen tamme, alleen maar gehoorzame huisvrouwen van al te rechtschapen mannen en berustende moederdieren, of met kleine listen, die aan haar zelfbesef knaagden, haar eigen wil te doen triomferen. De grote winst van de vrouwencongressen, waar als op de meeste congressen meer gesproken dan gedaan werd, was daarom wellicht dat zij de vrouw een stukje rechtmatig verworven en niet slinks veroverd zelfbesef verleenden. Het merkwaardige van het Parijse congres was bovendien, dat in datzelfde jaar in dezelfde stad nog twee ‘feministische’ congressen werden gehouden en dat die drieëenheid in verdeeldheid ons heel wat leert omtrent de toenmalige stand van het vrouwenvraagstuk. In mei kwam onder het patronaat van de aartsbisschop van Parijs het Congrès Catholique International des Oeuvres de Femmes bijeen, in september het ‘linkse’ feminisme in het Congrès de la Condition et des Droits des Femmes. Charles Turgeon, de contemporaine schrijver van een onnodig omvangrijk boek over het Franse feminismeGa naar eind1, zag in die verdeeldheid niet zonder ‘Schadenfreude’ een bewijs van de zwakte van de vrouwenbeweging. In | |
[pagina 785]
| |
het katholieke congres kan men echter veel eer een keerpunt in de vrouwenbeweging zien en een overwinning, even belangrijk en even gevaarlijk als de socialistische arbeidersbeweging behaalde, toen zij Leo xiii in 1891 noopte tot de uitvaardiging van de encycliek Rerum novarum. ‘Wanneer de partijen zichzelf eer aandoen door hun tegenstanders te waarderen’, zei een van de deelneemsters bij de opening, ‘laat mij dan, die God de gratie verleend heeft een vurig overtuigd gelovige te zijn, eer bewijzen aan de vrouwen, die, niets verwachtend van Gods rechtvaardigheid en zijn leiding van deze wereld, in het geloof aan de mogelijkheid van een menselijke rechtvaardigheid haar leven er aan gewijd hebben die te helpen verwezenlijken.’Ga naar eind1 Met deze woorden is de frontverandering van de roomse kerk tegenover het feminisme aangeduid: het onvermijdelijke aanvaarden, dat is het doordringen van de (ongehuwde) vrouw vooral in de lagere beroepen van handel, industrie enz., bij het onderwijs en hier en daar ook in het universitaire.Ga naar eind2 Desnoods het kiesrecht, dat bovendien, waar de vrouw meer dan de man geneigd was de leiding van de kerk te volgen, een winst voor het behoud kon betekenen. En verder een gematigde verdediging van de rechten der vrouw, die verrassenderwijs, zo goed als haar onderdrukking, bleek te kunnen steunen op argumenten aan bijbel en kerkvaders ontleend. Maar dit was maar één, bescheiden, aspect van het congres. Verder stond het geheel als vanouds in het teken van wat voor kort de enige openbare bemoeienis der vrouw was geweest: de goede werken, en in dat van een strijdbare propaganda voor het vrouw moet vrouw blijven, d.w.z. handhaving van al die ‘vrouwelijke’ kwaliteiten van offervaardigheid, dienende liefde en andere ietwat bovenmenselijke eigenschappen, die in de loop der eeuwen tegenover de manlijke norm van het menselijke waren gesteld. Ook van het junicongres werden trouwens nog twee van de vijf dagen aan instellingen van weldadigheid besteed en het kiesrecht werd er nog niet als eis geformuleerd. Een Nederlandse afgevaardigde werd in de wandelgangen gewaarschuwd tegen de ‘opruiende taal’, die zij in september op het derde congres over Toestand en Rechten der Vrouw (ook in het kader van de tentoonstelling) te horen zou krijgen, waar ‘het kiesrecht als eis zou worden gesteld en de heiligheid van het huwelijk niet ontzien’.Ga naar eind3 Het derde congres, evenals het junicongres in de congresruimte van de tentoonstelling gehouden, was inderdaad veel modern-zakelijker van opzet en werd dan ook - overigens ten onrechte - voor socialistisch uitgekreten. Het was georganiseerd door de kleine, maar zeer actieve kring van burgerlijke vrouwen rondom het geheel door vrouwen geproduceerde dagblad La Fronde en formuleerde in het algemeen als eisen, wat op het juni- | |
[pagina 786]
| |
congres nog maar zo voorzichtig werd aangeroerd: gelijk burgerrecht, coeducatie en daarmee opleiding van meisjes voor de universiteit e.d. De buitenlandse bezoeksters noteren de ‘achterlijkheid’ van Frankrijk en de scherpe scheiding tussen de adel, op het katholieke congres, en de overwegend werkende, burgerlijke en antiklerikale vrouwen op de beide anderen, in tegenstelling met Engeland waar altijd vrouwen uit de aristocratie zich lieten vinden om met haar naam - en haar geld - de feministische congressen gezag te verlenen. Nog een ander teken dat het ernst wordt met de neiging de stolp stuk te slaan en van afgodsbeeld levend mens te worden: naast de tactische omhelzingspolitiek van de kerk staat een feller, ja kwaadaardig wordend verzet van minder subtiele geesten. Het front van dat verzet is breed: van de karikatuur en het cabaret af tot de ‘zuiver wetenschappelijke bewijsvoering’ op fysiologische, psychologische en sociologische gronden. De spot vertoonde telkens weer twee aspecten: de onvermijdelijke erotische verwarring, die het bekoorlijke vrouwtje sticht door haar intrede in vergader- en collegezaal en de afschuw, gewekt door het (als gevolg van het feminisme) ontaarde manwijf. De gemoedelijke toon van Speenhoffs liedjes sloeg schril in het kwaadaardige over: ‘Een vrije vrouw draagt korte rokken, / dat je haast haar knieën ziet. / Zie ze langs de straten schokken, / kuiten heeft de stakker niet. / Nergens dik en nergens mollig, / niets dan vel en been en pees. / Welke man gevoelt zich lollig / naast zo'n wandelend stuk rookvlees?’ Dit spook-van-een-vrouw is inderdaad een spook, d.w.z. een waanvoorstelling - of op z'n best een gegeneraliseerde uitzondering - die overigens nog altijd weer in ons beeld van de emancipatieperiode opduikt.Ga naar eind1 Want geen vrouwen waren er in die periode meer op bedacht zich door haar uiterlijke verschijning te hoeden voor het ‘menselijk opzicht’ dan juist zij die in de emancipatiebeweging voor het voetlicht kwamen. Ze stellen er prijs op dat de congresverslaggevers het groot toilet van de avondfeesten vermelden en verschijnen op de zittingen in gedistingeerde ‘petite robe noire’, verzorgde tailormades met veren boa's of matelots, of in de meer artistieke en moderne, bij de Art Nouveau aansluitende en over-vrouwelijke mode: ‘Denk er om, lieve dames, alles moet ijl, teer, zacht, glanzend, wazig, luchtig zijn.’Ga naar eind2 De journaliste Jeanne Rival wond er geen doekjes om: ‘Tot in al onze eisen en tot in de uitoefening van manlijke beroepen altijd volmaakt vrouwelijk van karakter blijven, van optreden, zelfs en niet het minst van uiterlijke verzorging, daar ligt het geheim van ons slagen. Waarom zouden we in een strijd, waarin al onze vermogens dienen gebruikt te worden, ons machtigste hulpmiddel verwerpen: onze charme?’Ga naar eind3 Natuurlijk werd ook dit | |
[pagina 787]
| |
In de vloeiende lijnen en stoffen van de Liberty-kleding vallen drie lijnen samen: het is een veredelde reformkleding, vertoont art-nouveau-trekken en beantwoordde aan het verlangen naar bewegingsvrijheid. De Belgische architect Van de Velde ontwierp dergelijke kleding voor zijn vrouw die daarmee in zijn binnenhuisarchitectuur moest passen.
| |
[pagina 788]
| |
‘hulpmiddel’ door de tegenstanders tot een verwijt gemaakt, en de dringende kritiek op ‘Eva's listen’ had weer haar invloed op de wat begijntjesachtige ingetogenheid van de eerste studerende vrouwen en op de redderige waakzaamheid van de pioniersters zelf over aanstootgevend gedrag in eigen kring. Het is voorgekomen, dat een Nederlandse feministe zich terwille van de goede naam van de Beweging door haar medestandsters liet pressen, overreden zo men wil, tot een abortus. De wetenschappelijke bestrijders zijn anders in woordgebruik dan de zangers van het levenslied, maar niet in temperament. Mr. S.R. SteinmetzGa naar eind1 begint zijn betoog met een objectief bedoelde, hoewel deerlijk scheefgetrokken opsomming van de ‘programpunten’ van het feminisme, maar slaat tenslotte over in nijdassige kwalificaties als: punt ii. volkomen miskenning van het feit etc., en in onbewezen stellingen als: ‘snelle en grondige achteruitgang van het volk’ door kinderloosheid of beperkt kindertal der begaafde vrouwen. Hetzelfde geldt van het elders genoemde werk van Otto Weininger: Geschlecht und Charakter van 1903 en in nauwelijks mindere mate van dat van Lombroso en FerreroGa naar eind2 en voor een ander typisch produkt van de rationeel-irrationele Duitse wetenschap van de periode: een publikatie in de door een indrukwekkende lijst van professoren en ‘Medizinalräte’ omstuwde Sammlung zwangloser Abhandlungen aus dem Gebiete der Nerven- und GeisteskrankheitenGa naar eind3; Möbius - de schrijver er van - bewijst zonneklaar, dat ‘das Weib’ (‘die Frau’ is een eretitel, alleen aan gehuwde vrouwen voorbehouden!) zwakzinnig is en naar de voorzienigheid der natuur ook zijn moet, en wel vooral in intellectuele kringen, waar de ontaarding door de cultuur het verst voortgeschreden is, omdat ‘der naturentfremdete Kulturmensch’ (uiteraard manlijk) de ‘natuurlijke’ vrouw als tegenstuk behoeft, niet het minst ter wille van het nageslacht. Daarom zou 't het beste zijn als alle ‘höhere Töchterschulen’ met de grond gelijk gemaakt werden.Ga naar eind4 Vrouwen die haar ‘natuurlijke’ plicht verzaken, vergaat het kwalijk: ‘De moderne zottinnen zijn slechte barenden en slechte moeders... De kinderen van de hersendames zijn zwak en de moedermelk ontbreekt.’Ga naar eind5 Dit plompe soort polemiek in de trant van latere racistische ‘geleerden’, waarbij het wetenschappelijk gezag misbruikt werd als tegen een kwaadaardige macht die ieder ogenblik dreigde los te breken, is kenmerkend voor een groot deel van het Duitse intellect. Het feminisme wordt daarbij gezien als een decadentieverschijnsel, dat vrouwen én mannen heeft aangetast: De vrouwenbeweging ‘wordt minder door het drijven der vrouwen beïnvloed dan door de verwijving der mannen. Hier ligt het grote gevaar en dit bedenkelijk proces kan alleen met het plotseling afbreken der tegenwoordige ontwikkeling door oorlog, epidemieën of andere natuurverschijnselen gestuit worden.’Ga naar eind6 | |
[pagina 789]
| |
En toch was deze angst allerminst gerechtvaardigd door de positie die de Duitse vrouw veroverd had. In een vergelijkend overzicht van de ontwikkeling van het onderwijs aan meisjes in de negentiende eeuw spreekt Lily Braun over de beschamende achterstand van Duitsland en vermeldt o.a. dat in 1898 een poging om een stedelijk meisjesgymnasium in Breslau te stichten - men behielp zich alsnog met particuliere cursussen - ongedaan werd gemaakt door de Pruisische ‘Kulturminister’, die het zijn plicht achtte ‘dit vlammetje te smoren voor het een verwoestende brand werd’. Op dezelfde wijze had een voorganger van hem in 1849 een kort tevoren in Hamburg gestichte hogeschool voor vrouwen opgeheven en ook in '51 de door Fröbel ontworpen ‘Kindergarten’, waar veel jonge vrouwen een nuttige broodwinning vonden, als ‘haard van een verderfelijke verlichting’.Ga naar eind1 ‘En dat’, schrijft Lily Braun naar aanleiding van het geval in Breslau, ‘gebeurde in een tijd, waarin Rusland al dertig jaar staatsgymnasia voor meisjes kende en China op het punt stond het eerste te stichten’.Ga naar eind2 In Frankrijk ontmoet men wel een enkele vrouwenhater als Th. Joran, die zich niet toevallig op Möbius beroept en in een hele reeks van werken meer zijn ergernissen dan zijn inzicht heeft gespuidGa naar eind3, maar zelfs bij hem plukt E. Faguet in een bundel recensies van min of meer antifeministische boekenGa naar eind4 een aforisme als: ‘Het feminisme is het failliet van de Franse hoffelijkheid.’Ga naar eind5 Het is het grondthema van de stapels boeken en brochures, veel romans ook, door Franse mannen (o.a. Victor Hugo en Alexandre Dumas fils) over het feminisme geschreven. Steeds weer zowel bij gematigde voorstanders als bij tegenstanders is de spil de angst dat er iets wezenlijks veranderen zal in het eeuwig-moederlijke verschijnsel vrouw en dat zij daarbij iets van haar aantrekkelijkheid voor de man zal inboeten. Faguets eigen houding is typerend voor die van zijn landgenoten, die meer of minder ver gaan in hun concessies, maar dan ook verwachten dat de vrouw het spel blijft meespelen, het spel waarin zij het vrouwtje blijft dat met ‘vrouwelijke’ middelen heel wat gedaan kan krijgen van de mannelijke welwillendheid, maar er geen ‘misbruik’ van maakt: ‘Ik ben er voor, dat iedere vrouw een beroep kan uitoefenen, maar het niet uitoefent.’Ga naar eind6 Dezelfde geest van welwillend behoud overheerst in de antwoorden op een enquête naar de gevaren van het feminisme, gehouden door het literaire maandblad Revue Naturiste.Ga naar eind7 Volkskarakter, traditie, historisch verleden en politiek-sociaal heden gaven het feminisme in elk van de verschillende Europese landen een eigen en soms zeer afwijkend karakter in tegenstelling tot het gelijkmatige opmarcheren van de vrouwen in Amerika, waar voor het eind van de negentiende eeuw de vrije beroepen voor haar open staan - de advocatuur al | |
[pagina 790]
| |
sinds 1869 - evenals de opleiding daartoe, zij het dan niet aan de grote universiteiten: in 1898 telde de Verenigde Staten 250 vrouwelijke advocaten tegen Frankrijk twee, die in de uitoefening van haar beroep dan nog op grote tegenstand stuitten. In Amerika ook zijn de vrouwen het eerst breed uit georganiseerd onder leiding van een Nationale Vrouwenraad, die weer het initiatief genomen heeft tot de stichting van een overkoepelende Internationale Vrouwenraad.Ga naar eind1 In Frankrijk hebben een paar feministische explosies tijdens de Grote Revolutie en die van 1848 (en ook tijdens de Commune)Ga naar eind2 niet veel resultaat opgeleverd. In het zakenleven, en met name in de familiezaak en het beheer van familievermogens, heeft de vrouw er vanouds zonder aan de weg te timmeren een belangrijke functie vervuld en de uitzonderlijke onafhankelijke verschijning werd er gemakkelijker aanvaard. Een rol als die van George Sand is noch in het Victoriaanse Engeland noch in het Duitsland van Küche-Kinder-Kirche denkbaar, maar ze wordt slechts als uitzondering geduld. Afgezien van de ook in Frankrijk economisch onvermijdelijke snelle aanwas van het aantal vrouwen in de lagere beroepen, blijft het feminisme er heel lang een zaak van uitzonderingsgevallen, organisatorisch beperkt tot een kleine groep in Parijs met nauwelijks 3500 leden, in nog weer kleinere groepjes versplinterd.Ga naar eind3 Wat het onderwijs betreft: voorzover de ouders voor hun dochters niet de voorkeur geven aan het traditionele kloosterpensionaat, staan sinds 1880 staatslycea voor haar open, maar... meisjeslycea met uitsluitend vrouwelijke leerkrachten, in de regel weer op speciale écoles normales opgeleid. Geen wonder dat Käthe SchirmacherGa naar eind4 weinig ijver voor het feminisme in de onderwijswereld aantreft. Aangezien deze lycea niet voor het baccalauréat opleidden, konden meisjes alleen via particulier onderwijs de universiteit bereiken. Het gevolg is, dat door de sinds 1868 opengestelde deur van de universiteit meer Russische en Poolse vrouwen binnengaan dan Franse en dat onder de twintig vrouwelijke artsen die Parijs omstreeks 1900 telde, nog verscheidene buitenlandse zijn. Veel meer dan door wet en verbod werd het leven van het gros der Franse vrouwen beheerst door traditie en vrees voor onvrouwelijk gedrag. Op het Parijse junicongres riep een wat retorische Italiaanse: ‘Laat de vrouw liever sterven dan zich onderwerpen aan de bescherming van de man, die haar met slavernij of eerverlies laat betalen.’ Turgeon commentarieert dat met de woorden: ‘Als een vrouw tot een dergelijke graad van verwildering komt, bestaan er duizend kansen dat zij de afschaffing van het huwelijk zal eisen en de vrije liefde propageren.’ Omdat de traditie vanouds de vrouw in het zakenleven toeliet, was ook het bestaan van een blad als | |
[pagina 791]
| |
La Fronde mogelijk. Maar in de jeugdherinneringen van Simone de Beauvoir, die in '08 geboren is,Ga naar eind1 ontmoeten we nog het meisje uit de bourgeoisie, die zich persoonlijk het recht moest veroveren alleen uit te gaan. De Scandinavische landen en Nederland hadden dat duennawezen nooit gekend; alleen voor avondlijke uitgangetjes werd wel een kruier als geleider besteld, wanneer er geen familielid beschikbaar was. Beide waren minder geremd door tradities en de Scandinavische landen waren onder de eerste die het kiesrecht verleenden: Finland 1907, Noorwegen 1913. Bij de verruiming van het onderwijs lag Nederland voor: in 1900 kende Scandinavië nog geen openbare opleiding voor vrouwen voor de universiteit.Ga naar eind2 In Nederland beantwoordden een jaar eerder een zestigtal directeuren en rectoren in gunstige zin op een enquête over coëducatieGa naar eind3, maar de raad van 's-Hertogenbosch stemde in dat zelfde jaar tegen de toelating van meisjes op de middelbare scholen.Ga naar eind4 In Engeland ontwikkelt zich een opmerkelijk evenwicht tussen Victoriaanse geest, liberale gezindheid en noodzaak, waardoor zich de overgang van het overbeschermde meisje van stand naar de young woman about town en eventueel naar de militante suffragette binnen de twee decennia rondom de eeuwwisseling voltrekt.Ga naar eind5 Van die liberale gezindheid getuigen de steeds weer sinds 1867 herhaalde pogingen om het parlement voor het vrouwenkiesrecht te winnen, geleid door John Stuart Mill, de schrijver van Subjection of women (1869). Aanvankelijk ging het uitsluitend om de zelfstandig belasting betalende vrouwen naar het oude Engelse beginsel: no taxation without representation, later om algemeen kiesrecht. Een belangrijk element in de noodzaak vormde de Boerenoorlog: de deur vloog opeens wijd open voor het nationaal enthousiasme én de zelfbevrijdingsdrift, waarmee de vrouwen de plaatsen innamen van de dienstnemende mannen. En dit plotseling tekort aan manlijke krachten én de Corrupt Practice Act (1883), die betaalde verkiezingsactie verbood, verschaften de ontwikkelde vrouwen een actieve rol en een waardevolle politieke scholing in de verkiezingspropaganda. De toentertijd befaamde schrijfster en bestrijdster van het vrouwenkiesrecht mrs. Humphry Ward excuseerde zich op een anti-suffragettemeeting, omdat ze op tournée moest in het district waar haar zoon kandidaat was. De organisatie van het middelbaar en hoger onderwijs was in Engeland vanouds in particuliere handen geweest. In 1869 was een zeer ongunstig rapport van een koninklijke commissie over het meisjesonderwijs aanleiding geworden tot een wijdvertakt initiatief tot oprichting van middelbare meisjesscholen en nog in hetzelfde jaar en in 1871 volgden de twee eerste ‘colleges’ voor vrouwen: Girton en Newnham, van waaruit de eerste | |
[pagina 792]
| |
kleine groepjes voortreksters onder leiding van een ‘chaperon’ een tot enkele faculteiten beperkt aantal colleges in Cambridge en Oxford mochten bijwonen. Het eigenaardige gesloten systeem van de Engelse universiteiten waakte er voor dat op de meest redelijke gronden haar rechten zich niet te vlug uitbreidden. Zo kregen zij tot 1920, resp. '48 wel examencertificaten van Oxford en Cambridge, maar geen titels, omdat de universiteiten recht van vertegenwoordiging in het parlement hadden en daarmee deze vrouwen een verkapt kiesrecht zou worden toegekend. Bovendien zouden ze als fellow van de universiteit automatisch het recht hebben gehad op inwoning in een college en toegang tot de parken en grasvelden der aloude stichtingen! Nog in 1929 karakteriseerde Virginia WoolfGa naar eind1 de stiefkinderenplaats van de vrouwen aan de Engelse universiteiten in de kostelijke beschrijving van twee maaltijden die haar werden aangeboden in ‘Oxbridge’: een lunch van rijkelijk met wijn besproeide tong en patrijzen bij de mannen, opgediend in een omgeving van feodaal welleven; en bij de vrouwen in een sfeerloos lokaal een diner van ‘de huiselijke drieëenheid van aardappelen, vlees en groente’, en pruimen met custard toe. Een geheel eigen patroon vertoont de vrouwenbeweging in Rusland, ja men kan er nauwelijks van een vrouwenbeweging spreken, terwijl toch de emancipatie van de vrouw zich in sommige opzichten althans in dit achtergebleven gebied sneller voltrekt dan in het Westen. In sommige opzichten, want nergens was de bevrijding van de vrouw zo duidelijk beperkt tot de kring der intellectuelen. Nadat Peter de Grote met een van zijn befaamde revolutionaire besluiten de ‘zesentwintig grendels’Ga naar eind2 van de terem (het afgesloten vrouwenverblijf) verbroken had en keizerin Catharina het befaamde Smolny, het eerste ‘instituut voor jonge dames’, had gesticht, was de weg vrijgemaakt voor het leven van het Russische meisje uit de adellijke en hogere bourgeoisiekringen zoals we het uit de negentiende-eeuwse romans kennen: vervuld van de bals en opera's van het winterseizoen in Moskou en Petersburg, de buitenpartijen op het landgoed, van Franse romans en dromerijen over liefdesavonturen en hoger leven. Door niet veel meer dan een gril van keizerin Maria Aleksandrowna werd in 1857 het eerste meisjeslyceum met een volwaardig program in Petersburg gesticht (in 1900 waren er 350 in Rusland)Ga naar eind3 en een paar jaar later klopten de eerste oudleerlingen van dit lyceum aan de poort van de universiteit, waar men ondanks tegenwerking van de regering dadelijk bereid was cursussen voor haar in te stellen, met name in de medicijnen. Het grote tekort aan artsen op het platteland, maar ook de radicale houding van een groot deel van het intellect moet wel de oorzaak geweest zijn, dat deze vrouwen bij de manlijke academici niets van de taaie weerstand ontmoet- | |
[pagina 793]
| |
ten waardoor de westerse geleerdenwereld zich berucht gemaakt heeft. Zij hadden bovendien niet te kampen met de tradities van een gewortelde bourgeoisie, waarbinnen ook in West-Europa de vrouwen veel minder bewegingsvrijheid hadden dan in adellijke kringen. Ze werden door het academisch intellect als welkome medestrijdsters voor de gemeenschappelijke zaak ingehaald, maar wekten daarmee ook het wantrouwen van de reactionaire regering, die haar in crisisperioden herhaaldelijk van de universiteiten verdreef. Dan trokken ze over de grens om er het sobere leven van haar geëmigreerde landgenoten aan de Zwitserse of Parijse universiteiten te delen. Van de omstreeks duizend vrouwelijke studenten tijdens de eeuwwisseling in Zwitserland waren er nog geen honderd Zwitsers, de rest was overwegend Russisch en Pools en daarvan studeerden twee derden medicijnen.Ga naar eind1 W. Wijnaendts Francken-Dyserinck, die in die jaren als studente in Zürich brieven schreef aan het vrouwenblad Belang en Recht, zegt: ‘De Russen en Polen zijn deels te arm (om lid te worden van de Internationale Studentinnen Verein) of hebben politieke clubs met hun manlijke collega's. In het algemeen interesseren ze zich niet voor feministische kwesties.’ In haar land teruggekeerd hadden zij minder moeite een medische praktijk te krijgen dan haar Westeuropese collegae: in Petersburg waren al in 1900 vijftien van de zesendertig districtsartsen vrouwen en zij trokken meer patiënten dan de mannen. Ook voor de zware taak van de plattelandsarts schrokken zij niet terug. Zij vonden daar naast zich een aantal pioniersters die zich aan het landbouwhuishoudonderwijs wijdden.Ga naar eind2 De Russische vooruitstrevende vrouw van omstreeks 1900 was een verschijning die West-Europa sterk intrigeerde en die men afwisselend als een zelfopofferende engel en een rokende en drinkende virago in pantalon zag, zoals Nicolaas Beets ze beschreef in een rede tot het Provinciaal Utrechtsch Genootschap, waarin hij zich met angst en vreze afvroeg, hoe lang hij zijn gehoor nog zou kunnen aanspreken met ‘mijne heren’. Ze was geen van beiden, maar zij had in de beperkte vrijheid die het autocratische regime haar liet één ding voor op haar zusters in het Westen: de zwakte van de Russische bourgeoisie stelde haar vrij van de dwang der burgerlijke traditie, die de vrouw er steeds op bedacht deed zijn ‘vrouw’, d.w.z. dame te blijven en zich te onderscheiden, zeker, van de man, maar niet minder van de vrouwen die geen dame waren. Zij kon in mannenlaarzen water uit de rivier gaan putten, in een tijd toen de ‘vrije vrouw’ in het Westen zich nog angstig afvroeg of ze zich kon veroorloven met een boodschappenmand over straat te lopen. Hoe groot de verschillen ook waren tussen het beeld en het wensbeeld van de vrouw van 1900 in de westerse landen, nog groter waren die | |
[pagina 794]
| |
tussen de vrouwen van de maatschappelijke klassen. De vrouwenbeweging had overal de pretentie (en vaak ook de goede bedoeling) voor de vrouw op te komen. Men vindt dat ideaal met geestdrift uitgebeeld in een groot aantal emancipatieromans, waarvan bij ons het opgang en geruchtmakende boek Hilda van SuylenburgGa naar eind1 een schoolvoorbeeld is. Uitgebuite werkvrouwen en weerloze ongehuwde moeders worden er even toegewijd in bescherming genomen als meisjes uit een burgerlijk milieu die studeren willen of een eerlijk stuk brood verdienen in plaats van als waardeloze tantes op de familie te teren, en freules die tot een standshuwelijk gedwongen worden of uit vrees voor schandaal ervan worden teruggehouden om zich uit zo'n rampzalige verbintenis los te maken. En hetzelfde geldt voor de talrijke bladen die voor de rechten van de vrouw opkwamen. Maar het is anderzijds geen toeval, dat in deze boeken en periodieken zo goed als in de werkelijkheid de vrouwen uit de intellectuele bourgeoisie de drijfkracht van de beweging vormen en dat het type van de ‘vrije vrouw’ een dame, zij het dan in veler ogen een ontaarde dame is. Want de grondgedachten van de beweging: volledig burgerrecht en recht op arbeid, waren alleen voor deze vrouwen - of liever alleen voor een geselecteerde groep ervan - bewust van belang. De arbeider had al sinds lang de goedkope vrouwenarbeid als een gevaarlijk middel tot loondruk leren zien, de uit nood naar de fabriek gedreven arbeidersvrouw had weinig behoefte aan een recht op arbeid dat haar nooit anders dan in de gedaante van een plicht tot arbeid verscheen. Vandaar dat omstreeks de eeuwwisseling de socialistische beweging nog altijd weifelend en verdeeld tegenover het vrouwenvraagstuk stond. Zij eiste openlijk juist bescherming en inperking van de vrouwenarbeid en koesterde heimelijk de op zichzelf gerechtvaardigde vrees, dat het vrouwenkiesrecht, althans aanvankelijk, alleen maar winst voor de reactie zou brengen. Slechts enkele verder vooruitziende socialistische leiders als Léon BlumGa naar eind2, August BebelGa naar eind3, en Keir Hardie die zich met overtuiging achter de suffragettebeweging schaardeGa naar eind4, eisten uitdrukkelijk gelijke burgerlijke rechten voor de vrouw, terwijl in Engeland ook de liberale partij en zelfs de conservatieve vooral uit tactische overwegingen de vrouwen hier en daar voorzichtig tegemoet kwamen. De vrouwenbeweging van haar kant was te overwegend burgerlijk om zich door de belangen van de proletarische vrouw te laten leiden, maar met name in Duitsland ook vooral te angstig voor socialistische smetten. Zij wees de behartiging van die belangen zeker niet af: zie bijv. de energieke actie van Aletta Jacobs voor de zitplaats van de winkelmeisjes, maar het voltrok zich alles in een patroniserende, niet in een vertegenwoordi- | |
[pagina 795]
| |
gende vorm. Op het Parijse congres van 1900 brachten enige vertegenwoordigsters van de nog zeer kleine syndicaten van arbeidsters rapport uit in de sectie ‘Arbeid’ en werden een paar moties aangenomen voor hygiënische maatregelen in fabrieken en werkplaatsen en tegen nachtarbeid voor vrouwen, maar niet zonder protest van een deel van de vergadering, die hierin een inconsequentie zag tegenover de algemene uitspraak van het congres voor vrijheid van arbeid. Toen in Engeland in 1895 een herziene arbeidswet in het parlement kwam, voerde de Women's Liberal Federation uit naam van de vrijheid een felle actie tegen alle bescherming van manlijke en vrouwelijke arbeid en zelfs tegen verlenging van het verlof aan zwangeren en kraamvrouwen.Ga naar eind1 Op het internationaal vrouwencongres te Berlijn in 1896 waar vele weldadigheidsverenigingen uitvoerige verslagen uitbrachten, werd een rede over het dienstbodenvraagstuk (vanuit de belangen der dienstboden bekeken) halfweg gesmoord en in diezelfde tijd voerde de Berlijnse huisvrouwenbond een actie om het verplichte ‘dienstboekje’ van het huispersoneel, waarin de getuigenissen van al of niet welwillende werkgeefsters werden ingeschreven, onder politiecontrole te stellen.Ga naar eind2 Ook in de radicale Groene, die telkens weer opkwam tegen lage vrouwenlonen, verzet de redactrice van de ‘damesrubriek’ zich tegen het ‘ziekelijk zeuren over de vermeende onrechten van onze dienstboden’.Ga naar eind3 Als gevolg van het hoofdzakelijk damesachtig karakter van de vrouwenbeweging was het ‘dienstbodenvraagstuk’ de achilleshiel van die beweging: de bewegingsvrijheid van ‘de vrouw’ was immers recht evenredig met de verslaving van het personeel, onverschillig of mevrouw die vrijheid gebruikte voor het uitoefenen van een beroep, actie voor het grote doel of voor een onafgebroken reeks van societyplichten. In onze hele periode - pas de Eerste Wereldoorlog werkte hier revolutionerend - was het voor de Engelse aristocratie in haar met een paar dozijn open vuren verwarmde buitenverblijven ondenkbaar, dat één, al was het maar jaarlijkse vrije dag enige afwisseling zou brengen in de onbeperkte werktijden van kolen- en lampenmannen, dagelijks tweemaal badkuipen en heet water slepende kamermeisjes naar slaap- en logeerkamers zonder sanitair, en de onafzienbare lamsbouten, jachtbuit en pudding bereidende kokkinnen. Erger nog was het lot van het volkomen alleenstaande, vaak van het platteland naar de stad gekomen meisje voor alles. Lily Braun hangt een ontstellend beeld op van de volslagen rechteloosheid, de treurige behuizing (vaak niet meer dan een tegen de muur van een trappenhuis opgehangen slaapkot) en het veelvuldig verval tot prostitutie van deze slavinnetjes der ‘tüchtigen Hausfrauen’.Ga naar eind4 Ook in de idealistische vrouwensolidariteit van het | |
[pagina 796]
| |
Parijse congres van 1900 komt een bedenkelijke inzinking, wanneer er een motie ingediend wordt om in overleg met de vakbonden werk- en rusturen en vrije dagen vast te leggen voor huispersoneel onder controle van de arbeidsinspectie. Onder ‘talrijke bewijzen van instemming’ merkt een afgevaardigde op, dat het ‘absoluut onnodig is een beschermende wet te eisen voor de vrouwen, die in ons gezin werken, waar men niet het recht heeft te komen controleren wat daar gebeurt’. En er wordt zelfs gesproken over de ‘ketenen’, die op dit congres voor de vrijheid gesmeed worden. De Latijnse landen kenden het type van de, men zou bijna zeggen, vrijwillige slavin die op haar tijd ook huistiran werd. De Franse literatuur geeft er enkele prachtige typen van, zoals Prousts Françoise.Ga naar eind1 Waar de proletarische vrouwen nauwelijks geraakt werden door de vrouwenbeweging, omdat ze aan haar eisen nog niet toe waren, bleven de aristocratische er in het algemeen voorlopig buiten, omdat zij geen behoefte hadden aan burgerrecht. Het recht op arbeid, zo fundamenteel voor de burgerlijke vrouwen zonder vermogen, was voor haar een holle leuze. Prousts gravinnen en hertoginnen en al haar prototypenGa naar eind2 voelden zich volkomen vrij in een wereld waarin de onaantastbaarheid van de gangbare ‘mariage de raison’ samenging met een grote onverschilligheid tegenover de huwelijkstrouw. Wanneer zij zich aan de code van haar stand hielden, behoefden zij zich weinig in haar verlangens geremd te voelen, vooral ook door de weelde die de vermaagschapping met de ‘haute finance’ binnen het bereik van de sinds de revolutieperiode verarmde adel bracht. In de internationale sfeer van de grote wereld mocht de oude adel dan nog de toon aangeven, maar de sfeer werd bepaald door dollar- en Balkanprinsessen. De later beroemde dichteres Anna de Noailles ontving op het buitengoed van haar moeder, de prinses de Brancovan, haar vrienden, die naar haar prille verzen kwamen luisteren, in bed, maar niet in de zeventiendeeeuwse formaliteit van de ‘ruelles’. ‘Ik heb nog nooit een meisje zo zien rondspringen in haar bed’, schreef een van de bezoekers.Ga naar eind3 De vrouwenbeweging was voor deze vrouwen veel minder boeiend dan de Dreyfusaffaire, waarin ze met hartstocht pro of contra partij kozen. In Engeland reikte de ‘democratische’ invloed van de dollarprinsessen, die we uit het hoofdstuk over de Almanach de Gotha al kennen, nog veel verder in de overwinning van de Victoriaanse geest onder de aristocratie waarin zij binnentraden: schuchter tegenover eerbiedwaardige instellingen als butlers, jachtritten en presentaties aan het hof, en tegelijk neerkijkend op de Europese achterlijkheid, het gebrek aan sanitair van de Engelse landhuizen en kastelen en aan scholing van de Engelse dames.Ga naar eind4 Overigens was de Victoriaanse geest ook in het land van oorsprong veel vaster | |
[pagina 797]
| |
verankerd in de burgerij dan onder de ‘honourables’. Uit deze selecte groep waren er enkelen, die een belangrijke en Engels-consequente rol speelden in de vrouwenbeweging en zelfs onder de radicale suffragettes, maar voor de overgrote meerderheid van haar betekende de bevrijding van de vrouw slechts een uitbreiding van die vrijheden tegenover de gangbare zeden, die zij zich als leden van een bevoorrechte stand in eigen kring al in vorige generaties hadden toegemeten en die nu vooral werden aangevuld met een vrijer optreden in de openbaarheid en de publiciteit. In de herinnering van de befaamde societyster lady Diana Manners (geb. 1893), later de echtgenote van de diplomaat Duff CooperGa naar eind1, vertelt zij hoe haar moeder, de artistiek begaafde echtgenote van de (als lid van het House of Lords alleen door zijn onbeduidendheid opvallende) achtste hertog van Rutland, naast de vermoedelijk minder amusante omgang die de ‘entrée’ aan het hof van Victoria haar verschafte, zich ook bewoog in een kring, die niet louter om de verfijning ervan aan te duiden ‘de zielen’ werd genoemd: ‘een groep van intelligente, ontwikkelde mannen en vrouwen, die wisten hoe te leven en lief te hebben en het beste voor te zetten en te genieten’. Wanneer de beeldschone Diana ‘uitkomt’, door een ‘goedkoop blaadje’ niet zonder venijn aangekondigd als ‘de zielvolle dochter van een zielvolle moeder’Ga naar eind2, verwerft ze zich weldra een reputatie als ‘scalpenverzamelaarster’ en gaat deel uitmaken van een kring, die rechtuit ‘the corrupt coterie’ wordt genoemd en niet alleen Londen, maar zelfs Venetië op stelten zet. Haar moeder tracht haar tevergeefs door een langdurige strijd over chaperonnes, make-up (toen iets voor actrices), een onbeperkt gebruik van cocktails en sigaretten en ‘verkieselijke’ en ‘onverkieselijke’ jongemannen in het spoor van de vorige generatie te houden.Ga naar eind3 Het schijnt een eindeloze midzomernachtsdroom van luxe en genot met de extra kruidige smaak van verzet en bevrijding, waar de oorlogsverklaring van 1914 een abrupte streep onder dreigt te zetten, maar die toch al weer in 1915 met een geur van dood en as en tegen de horizon van het brandende front herleeft. De oorlog bood ongekende mogelijkheden tot vrije activiteit en heroïsch verzet. Na een vergeefse poging de ‘coterie’ het initiatief te doen nemen tot vredesonderhandelingen (!) en nadat ze met vele andere ‘honourables’ als ‘verpleegster’ aan het front teruggewezen was, meldt Diana zich als volontaire aan een Londens ziekenhuis - wat een gevoel van zelfbesef en onafhankelijkheid als haar protesterende moeder tranen stort om de ‘afschuwelijke’ kleren die zij daar moet dragen.Ga naar eind4 Na een half jaar laat ze zich door haar moeder weglokken voor een plan om op een Frans château een officiershospitaal van honourables op te zetten, maar voor deze even verouderde als moderne vorm van goede werken stak het Rode Kruis nog juist een stokje, | |
[pagina 798]
| |
toen de namen van de uiteraard ongediplomeerde afdelingshoofden al in keurige lettertjes op de oude eiken deuren waren geschilderd.Ga naar eind1 Het is achteraf gezien een open - zij het door zijn ongewilde ironie ietwat pijnlijke - vraag of het vrijheidsstreven van de prinsessen Brancovan en van Diana's ‘coterie’ niet minstens zoveel heeft bijgedragen tot het onbelemmerd optreden van de vrouw in het eerste kwart van de twintigste eeuw, als alle kloekmoedige en doortastende activiteit van de gangmaaksters der vrouwenbeweging. Zoals het ook de vraag is of haar neiging om zich in losse, zelf of door bevriende artisten ontworpen ‘liberty’-gewaden te kleden niet van groter invloed is geweest op de ontbaleinering van de vrouwenkleding dan de ‘reform’-beweging: ‘Er was overal en in alles een <new look> in die laatste jaren voor de eerste oorlog - een Poiret-Balotvertoon en een uitbottende vrijheid van gedrag, die eindelijk losbrak uit het Victorianisme. Wij voelden het en genoten ervan.’Ga naar eind2 Al was het alleen maar doordat het optreden van de honourables breedvoerig besproken werd in de societyrubrieken van de pers en dank zij de nieuwe reproduktietechniek verlokkend geïllustreerd in door adel en burgerij verslonden bladen als The Sketch, terwijl de vrouwenbeweging maar een schaarse en lang niet altijd gunstige aandacht van de pers genoot. De publiciteit, die een betrekkelijk kleine actiegroep, de Engelse suffragettes, niet alleen in de eigen, maar in de hele wereldpers verwierf, was in ieder geval aanzienlijk duurder betaald dan die van de honourables. En in het algemeen aanzienlijk negatiever, zodat men niet zonder recht eraan mag twijfelen of zij de zo vurig beleden zaak recht of onrecht hebben gedaan. Een manwijf, een petroleuse, een hysterica, die in massavergaderingen en demonstraties, verstopt in het parlementsgebouw of vrijwillig geketend aan de hekken van Buckingham Palace haar schelle kreet ‘Votes for women’ opzond, die zich op het strand in Brighton oefende in het keien werpen om dan de verworven kunst toe te passen op de Londense ruiten van openbare gebouwen en winkels, brand stichtte, petities in het rijtuig van de koning gooide, bommen op de rails legde, schilderijen in musea vernietigde en als een kat vocht met de agenten die haar trachtten te arresteren. Dat was de gangbare voorstelling. Maar men kon het ook anders zien: de fragiele mrs. Emmeline Pankhurst, altijd in losse gewaden met gazen sluiers en voiles gehuld en met lenteachtige bloemenhoedjes gekroond, die met haar beide al evenmin stoere, maar intelligente en kunstzinnige dochters, steunend op een ijzeren discipline en een gloeiende verering voor de leidster, een campagne voerde waar heel Engeland van op stelten stond. Leden van de hoge adel en de financiële wereld verzamelden de giften, die de bescheiden contributies in het topjaar 1913 tot bijna £ 37000 aanvulden. Eén meeting in Albert | |
[pagina 799]
| |
Delegatie van suffragettes voor het parlementsgebouw. Haar kledij onderscheidt zich in niets van die van andere vrouwen uit de gegoede burgerij. Foto Harlingue-Viollet.
| |
[pagina 800]
| |
Hall bracht in 1912 £ 3600 op.Ga naar eind1 Honderden vrouwen werkten in een roes van enthousiasme aan de plakkaten, de vlaggen, de kostuums voor indrukwekkende optochten en demonstraties in de parken en in zalen. Dozijnen jonge vrouwen, maar ook oudere als mrs. Pankhurst zelf, waren bereid door openbaar verzet arrestaties en veroordelingen uit te lokken met de afschuwelijke nasleep van hongerstakingen en gedwongen voeding door hardhandige gevangenisartsen, die uiteraard alleen gewoon waren met ‘boeven’ om te gaan. De tere lady Constance Lytton, tegen haar verlangen naar werk en studie opgevoed tot een nutteloze ‘oude vrijster’, sloot zich op haar veertigste jaar bij de suffragettes aan, liet zich als naaister vermomd arresteren om alle profijt voor de goede zaak te trekken van de publikatie van haar naam en rang, toen ze na enige gedwongen voedingen half dood naar een ziekenhuis moest worden overgebracht.Ga naar eind2 In juni 1913 wierp Emily Davison zich in de vlag van de beweging gewikkeld voor het paard van de koning bij de Derby en werd dood opgenomen. Haar begrafenis werd tot een indrukwekkende demonstratie.Ga naar eind3 De regering, heen en weer zwenkend tussen strengheid en toegefelijkheid, stond vrijwel machteloos. De ‘kat en muiswet’ maakte het mogelijk de vonnissen op te schorten tot de slachtoffers van een periode van gedwongen voeding zich hersteld hadden, waarop de suffragettes antwoordden met de organisatie van een eigen medische en onderduikdienst.Ga naar eind4 Engeland zou Engeland niet geweest zijn als de suffragettes niet naast ergernis en verzet ook wel sportieve bewondering hadden gewekt. Wanneer Sylvia Pankhurst plotseling uit het niet opdook in een door politie omsingelde vergadering en begon te spreken, drongen tientallen stevige East End-arbeiders om het podium, vormden een kordon en droegen haar naar buiten toen politie en detectives kwamen aanstormen.Ga naar eind5 Naast de militante groep kende Engeland nog een grotere unie van kiesrechtverenigingen, die zich in 1912 achter ‘de beste vriend van het vrouwenkiesrecht’, de Labourparty, plaatste. In de vloedgolf van loyaliteit die in 1914 over Engeland vaart, zetten beide groepen alle actie stop en de suffragettes brengen al haar organisatie-ervaring over in een Women's Emergency Corps.Ga naar eind6 Gaven zij niet zonder een zucht van verlichting de strijd - naar het heette voorlopig - op? Het lijkt menselijk begrijpelijker dan de jarenlange storm van energie, zo men wil hysterisch enthousiasme en opofferingsdrift, die er aan voorafging. Hoe was dat alles mogelijk geweest met geen ander doel voor ogen dan ... een stembiljet? De tomeloze wil van de tengere Emmeline Pankhurst en haar uitzonderlijke leidsterskwaliteiten hebben hier zeker een rol gespeeld. ‘Ik heb getracht het portret van de mooiste vrouw | |
[pagina 801]
| |
uit de mythologie te vernietigen, omdat de regering mrs. Pankhurst, het mooiste karakter uit de moderne geschiedenis vernietigt’, verklaarde Mary Richardson, nadat ze in 1914 met een bijl op de Venus van Velasquez had losgeslagen.Ga naar eind1 ‘The Vote’ als symbool betekende oneindig veel meer dan het stembiljet. Een brochure van een Oostenrijkse bezoekster aan het internationale vrouwencongres in Londen in 1898Ga naar eind2 verscheen onder het motto: ‘Woman is a symbol of higher things’ (Carlyle). Het zou niet moeilijk zijn dozijnen soortgelijke uitspraken bijeen te garen uit de geschriften van de negentiende eeuw, want nooit is de vrouw meer - en gratuiter! - bewonderd om haar deugden en bovennatuurlijke kwaliteiten dan in het Victoriaanse tijdperk. Zij was het afgodsbeeld onder de stolp en de man was bereid haar knielend te vereren, mits ze onder die stolp bleef. De vrouw, d.w.z. de dame, de ‘beschaafde’ vrouw. Niet voor niets schreef van Gogh onder een naaktportret van de verlepte Sien die holle retorische vraag van Michelet: ‘Comment est-il possible qu'il y ait sur la terre une femme seule, délaissée?’ En de vrouwenhaat, die tegen de eeuwwende in de literatuur doorbreekt, met name bij de naturalisten (Nietzsche, Strindberg), richt zich vooral tegen de vrouw die de stolp stuksloeg, de ‘moderne’, ontwikkelde vrouw en haar veronderstelde pretentie van menselijkheid. Als zij haar goddelijkheid opzettelijk aflegde, mocht er alleen een diertje van haar overblijven. Maar de moderne vrouw van 1900, die de belemmerende familievoogdij en kleding had afgeworpen en naar de fietsGa naar eind3 en de voetvrije rok gegrepen had om zich vrij te kunnen bewegen in een maatschappij waarin zij haar eigen taak wilde kiezen, stelde uit welk zelfbesef of weifelend minderwaardigheidsgevoel dan ook een nieuw ideaalbeeld tegenover dit ‘diertje’. En ook de mannen die dat ideaalbeeld mee verheerlijkten waren niet zeldzaam. Hier wordt de symbolische overschatting van het stembiljet begrijpelijk. Het nieuwe beeld is abstracter dan het oude afgodsbeeld, de vrouw eist minder ‘de hoffelijkheid, waartoe wij tegenover haar verplicht zijn’, zij vraagt geen concessies aan haar tere wezen, maar ruim baan voor de zegeningen die de theoretische vrouw van de toekomst aan de wereld zal brengen. In haar uiterlijke verschijning vinden we deze vrouw afgebeeld op affiches van tentoonstellingen van vrouwenarbeid, feministische en socialistische demonstraties en muurschilderingen van Roland Holst of der Kinderen: bloemrank, maar gezond, los gekleed en geschoeid, lieflijk, maar met een wilskrachtige trek om de mond en vaak met een paar bloeiende kinderen aan de hand. Want het opmerkelijke van de nieuwe vrouw is, dat haar hoge kwaliteiten voor alles worden afgeleid uit haar innig-vrouwelijk wezen en haar aangeboren moederlijkheid, die, door een ruimer en | |
[pagina 802]
| |
moderner opvoeding bevrijd van de kortzichtige en egoïstische gerichtheid op alleen het eigen gezin, een stroom van liefde over de hele mensheid zullen doen uitgaan. In het Amerikaanse momisme zou deze nieuwe vorm van vrouwen-en moederverering tot haar karikatuur uitgroeien, maar ook de geëxalteerde uitingen ervan van omstreeks 1900 doen de nuchtere nazaat glimlachen.Ga naar eind1 De nieuwe vrouw, die een helder inzicht verworven had in de maatschappelijke verhoudingen, zou haar stembiljet gebruiken om de oorlog onmogelijk te maken, want geen moeder zou dulden dat haar zoon de zoons van andere moeders zou doden. De vrouw, die zelf en in haar kinderen de hardste slagen had opgevangen van armoede, honger, prostitutie en vernederende huwelijkswetgeving, zou op al die gebieden, zodra ze er de macht toe kreeg, een niet aflatende energie ontwikkelen. De vrouwenverering is van het mystieke naar het rationele omgeslagen, ook al blijft ze zich op zulke mystieke en ondoorgronde begrippen als het ‘echt vrouwelijke’ beroepen. In de literatuur komt de nieuwe vrouw naar voren in het werk van typische rationalisten als Shaw (Candida) en Wells (Ann Veronica, The new Machiavelli), en in de gedichten van Henriëtte Roland Holst. Vrouwencongressen plegen geopend te worden door dames uit de hoogste kringen die zich voorzichtig achter het goede doel stellen en zich altijd door de hoogste ‘vrouwelijke’ kwaliteiten onderscheiden. Op het congres in Londen van 1900 (...waar ‘vele duizenden vrouwen... naar het voorbeeld van de vrouwen uit de hoogste kringen elkaar als zusters bejegenden’) was dat lady Aberdeen, ‘een van lieftalligheid en bekoorlijkheid omzweefde vrouw, het voorbeeld van echte vrouwelijkheid’, die er voor alles de nadruk op legt, dat het er niet om gaat de vrouw haar taak van echtgenote en zorgende moeder te doen verwaarlozen.Ga naar eind2 Op het Berlijnse congres van 1904 was het de echtgenote van de rijkskanselier von Bülow, die er zich van harte over verheugde, dat ‘de vrouwen opnieuw vrouwen willen zijn’.Ga naar eind3 Dat ‘opnieuw’ geeft te denken. Was inderdaad op dat ogenblik de vrouwenbeweging haar wilde jaren te boven en weer in het rustig vaarwater van vrouwelijke ingetogenheid teruggegleden? De actie van de suffragettes, die in 1900 op gang kwam, leek het tegendeel te bewijzen, al hadden ook deze vrouwen meer de neiging zich manhaftig dan manlijk te gedragen. Het is opmerkelijk, dat een zeer manlijke man als H.G. Wells van haar bedrijf overwegend een ontroerende indruk kreeg.Ga naar eind4 Hoe dan ook, in het eerste decennium van de nieuwe eeuw doet zich een omslag - men sprak van een reactie - in de vrouwenbeweging en met name onder de intellectuele vrouwen voor, die zich bij nader inzien het meest aannemelijk als haar consolidatie laat verklaren. Van een werkelijke terug- | |
[pagina 803]
| |
slag is geen sprake, het aantal vrouwen in openbare functies, studerende en docerende bij middelbaar en hoger onderwijs blijft gestadig toenemen, de burgerlijke rechten groeien uit en hier en daar wordt telkens weer een barrière opgeruimd. De vrouw van 1905 beweegt zich vrij in gezelschap en openbaar leven: niemand kijkt meer op, als ze ergens het woord vraagt, niemand verbaast zich over de inhoud van haar handtas: huissleutel, sigaretten, treinabonnement en chequeboekje naast toiletgerei. En als zich iemand aan haar vrijmoedige taal en gedrag geërgerd zou hebben, was het waarschijnlijk haar grootmoeder geweest, oud-bestuurslid van de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht. Het werk buitenshuis en de studie waren gewoon geworden en hebben daarmee hun stralenkrans verloren, van een recht werden ze een plicht of een vrij intermezzo voor het huwelijk, dat nog algemeen als een levenvullende taak voor de vrouw gold. De beweging had haar elan verloren voor ze nog haar einddoel bereikt had: het kiesrecht zou, waar het nog niet was, vanzelf wel komen of als resultaat van de koehandel der politieke partijen. Emancipatorische bewegingen kennen gewoonlijk twee stromingen: een die gelijkstelling met de anderen, een die bezinning op en erkenning van het eigene voorstaat. De laatste loopt altijd kans in conservatieve richting te verlopen. Zo ook de vrouwenbeweging: enerzijds de rationalistische, gelijkstelling en burgerrecht eisende en organisatorisch actieve, anderzijds een die minstens zo modern aandeed in het streven naar bezinning op het wezen der vrouw en de vrijmoedigheid waarmee zij daarbij niet langer als seksueel object, maar als seksueel subject gezien wilde worden en een plaats in de samenleving verlangde in overeenstemming met een als onveranderlijk beschouwd oerwezen der vrouw. Al in de voorafgaande eeuw waren er draagsters van deze emotionele emancipatie geweest die, tegen de ratio in en tegelijk daarop voortdrijvend, openhartig als haar mening verkondigden dat de vrouw alleen door de Liefde, het Enig NodigeGa naar eind1, aandeel aan het Leven had. In de wat larmoyante toon van de romans van Anna de Savornin Lohman voorgedragen, vond die gedachte gevoelige instemming, maar ook prikkelden deze openhartige bekentenissen de ergernis en lachlust van een publiek, waarvoor een vrouw die openlijk haar verlangen naar liefde beleed, zich nog altijd op de markt uitkleedde. Diezelfde reacties hadden al eerder vrijmoedige schrijfsters over eigen erotisch beleven gewekt: Elizabeth Browning bijv. en Hélène Swarth. Maar wat toen individuele lyrische uiting was geweest werd nu als program of als sociaal-psychologische waarneming vastgelegd in boeken waarvan de schrijfsters de irrationele intuïtie van het ‘vrouwenhart’ in een ‘manlijk’ wetenschappelijk betoog trachtten te doorgronden. Ellen Key | |
[pagina 804]
| |
betoogde al in 1904, dat de vrouwenbeweging tot nu toe zich slechts met burgerrechten had beziggehouden en de erotische, godsdienstige en sociale bevrijding van de vrouw had verwaarloosd.Ga naar eind1 Zij is een merkwaardige tussenfiguur: haar irrationele verering voor ... de evolutie doet haar verwachten, dat verbetering van het ras de erotiek haar irrationeel karakter zal doen verliezen, want is het irrationele iets anders dan nog niet verklaarde wetmatigheid? Niet minder opgang dan Ellen Key maakte Laura Marholm met haar in vrijwel alle Europese talen vertaalde Buch der Frauen (1894) en Zur Psychologie der Frau (1897.) Duizenden vrouwen, die nauwelijks gesnoept hadden van de mogelijkheid tot intellectuele ontwikkeling die de emancipatie voor haar opende, lieten zich door de autoritaire betoogtrant van Laura Marholm willig overtuigen, dat het grote kwaad van onze tijd is ‘de afnemende innerlijkheid van het gevoelsleven van de vrouw’Ga naar eind2 als gevolg van overwoekering door de ratio. Deze bazige vrouw zweefde een oervrouwendom voor, dat vele trekken van het algemeen menselijk patroon vertoont en waarbij de vrouw, zonder maatschappelijk gezag en verantwoording in de schaduw van de man levend, een irrationele wijsheid deelachtig werd, waardoor zij uiteindelijk de man zou leiden en die zij nu voor de schotel linzen der vrouwenrechten dreigde op te geven. Zij situeert dit verloren ideaal in de middeleeuwen, en de lezer van haar boeken zal het niet verbazen dat zij in de schoot der Moederkerk eindigde. De vrouwen van 1905, die zich ook gemakkelijk lieten vertederen door de lieve romantiek van Annie Salomons' ‘meisje-studentje’ en die meenden de emancipatie te boven te zijn, waren deze boeken, die de karikatuur van de baanbreekster vastlegden, uit het hart gegrepen. Zij beleden wel geen onvoorwaardelijk terug naar een biedermeierideaal, zij aanvaardden alle vormen van vrijheid die de emancipatie gebracht had, maar zij projecteerden een nieuw vrouwenbeeld, dat wel niet meer onder een stolp stond, maar toch nog altijd op die kleine verhevenheid van het ondoorgrondelijk vrouwelijke. Zij hadden persoonlijk te weinig geofferd om het gewonnene naar waarde te schatten en ze idealiseerden het verleden te veel om te beseffen, dat de aard van de vrouw (niet meer dan die van de man trouwens) met de tijd en met de omgeving wel semper variabile was, maar dat veranderingen in het wezen van de mens zich zo langzaam voltrekken als het groeien van stenen en dat veredeling noch degeneratie noch persoonlijke ontreddering optreedt door enkele generaties middelbaar of universitair onderwijs. Het politiek program van de naïef-rationalistische pioniersters had plaats gemaakt voor de even naïeve jacht op geluk van de volgende generatie, die daarmee ongeweten een kleine wraak nam op haar desillusie. | |
[pagina 805]
| |
Affiche voor de nationale tentoonstelling van vrouwenarbeid in 1898 van Suze Fokker. Alle arbeid voor de tentoonstelling werd principieel door vrouwen verricht, met een uitzondering: in het restaurant werkten kelners, omdat dienstertjes (in tingeltangels e.d.) een te slechte reputatie hadden. © Foto Stedelijk Museum, Amsterdam.
|
|